Openingstoespraak minister Timmermans tijdens Ambassadeursconferentie 2014 #NLamb2014

Goedemorgen allemaal, collega’s, welkom thuis! We gaan er een mooie week van maken, ik verheug me er zeer op. Het begin is anders dan u gewend bent: er is pers in de zaal, dus ik moet ook oppassen met wat ik zeg. Het doet me denken aan een uitspraak van Oscar Wilde, toen hij zei: 'Vroeger hadden ze de pijnbank, nu hebben we de pers'. Maar dat hoort bij mijn werk. Vroeger hoorde dat minder bij uw werk, maar ik moet zeggen: het is een van de zaken die mij goed zijn bevallen het afgelopen jaar.

Ik zei vorig jaar tegen u: 'We gaan de ramen, de luiken en de deuren opengooien op het departement en op de ambassades.' Dat zou met risico’s gepaard gaan, dat wist ik. Ik heb u toen ook beloofd dat ik die risico’s voor mijn rekening zou nemen, dat u op mij kon rekenen als het een keer niet goed zou gaan. Het is niet nodig geweest, dat ik iets voor mijn rekening nam. Het is een fantastisch jaar geweest op dat punt. Fantastisch dat u allemaal zo actief en open communiceert. Fantastisch ook dat u bereid bent heel vaak de pers te woord te staan. Fantastisch ook dat u en uw medewerkers zo vaak gebruikmaken van sociale media als een manier om te laten zien wat we doen.

Ik ben er in dit afgelopen jaar nog meer van overtuigd geraakt dat dit de nieuwe manier van werken is, een manier die onvermijdelijk is. Een oud Engels gezegde zegt: “Familiarity breeds contempt.” Ze moeten niet te veel van ons weten, want dan gaan ze zien dat we eigenlijk niet te veel voorstellen. Dat was een hele vroege houding. Als ze maar opkijken tegen de diplomatie dan is het allemaal goed. Dat is een houding die kunnen we in de moderne tijd, A) ons niet meer veroorloven, maar B) ook buitengewoon onverstandig is. Want als ik één ding heb geleerd het afgelopen jaar, dan is dat dat we onvoorstelbaar veel kwaliteit in huis hebben; dat weet u allemaal ook. Dat geldt niet alleen voor jullie zoals jullie hier zitten, dat geldt iedereen die met ons samenwerkt, op het departement, maar met name ook op de posten. En dan niet alleen de mensen die we uitzenden: iik ben ook enorm onder de indruk geraakt van mensen die we lokaal geworven hebben. Of het nou Nederlanders zijn of geen Nederlanders. Onze hele bedrijf zou zonder hen totaal niet meer kunnen draaien, en ze doen mee op alle niveaus van ons werk.

Wat ik ook heb gezien, is dat jullie ook meedoen op alle niveaus van ons werk. Ik heb helemaal in het begin, toen ik hier kwam werken [als diplomaat, in 1987], nog de tijd meegemaakt dat ambassadeurs als het ware vrijgesteld waren. Sommigen vulden dat in door eigen initiatieven te nemen, eigen keuzes te maken. Anderen vulden dat in door van vrijgesteld ‘gesteld’ af te halen en alleen ‘vrij’ te onthouden. Die tijd is allang voorbij, dat bestaat niet meer. En ik denk dat we nu het punt hebben bereikt waarop wij ons hier in Den Haag moeten afvragen of we niet te veel van u allemaal beginnen te vragen, in het kader van de bezuinigingen. Er is in mijn ervaring geen ambassadeur meer die te beroerd is om in te vallen op de consulaire afdeling. De telefoon aan te nemen. Een concreet voorbeeld is Henk Swarttouw in Helsinki, die dat ook zelf doet. Een ander voorbeeld is een ambassadeur die moeite had om ergens binnen te komen, omdat men verwachtte dat hij achter in de auto zou zitten. Maar hij zat zelf achter het stuur en dat gaf moeilijkheden bij de gastheer. Dat zijn kleine anekdotes, die aangeven dat van u gevraagd wordt meer zelf te doen, dat wij van onszelf ook vragen meer zelf te doen, en dat daar ook enorme kansen in zitten om de diplomatie te moderniseren.

Dat moderniseren van de diplomatie brengt mij bij Arthur Docters van Leeuwen en zijn commissie, ik zie hem hier vooraan zitten. We hebben van hen ontzettend veel plezier gehad het afgelopen jaar. Omdat zij met een blik van buiten ons helpen na te denken over de functie van diplomatie in een wereld die zo snel verandert. Je hebt fantastisch werk geleverd, dank daarvoor, Arthur, en aan jouw mensen. Daar kunnen we echt wat mee doen in de komende jaren en dat zullen we ook doen. Ik vond de ideeën waar Arthur mee kwam interessant, met name het idee de virtuele wereld met de werkelijke wereld in balans te brengen. We leven in feite in een virtuele wereld, in die zin dat alles wat u doet, waar u ook bent ter wereld, 24 uur per dag online te vinden is, overal en door iedereen inzichtelijk te maken. En tegelijkertijd zijn er ook nog fysieke afstanden zijn die afgelegd moeten worden, culturele afstanden zijn die moeten worden overbrugd, politieke afstanden zijn die tot misverstanden kunnen leiden. Dus de wereld lijkt heel dichtbij, maar tegelijkertijd zijn er ook nog verschillen waarbij de vertaling van die verschillen in beleid door u en door ons moet gebeuren. Ten behoeve van het buitenlands beleid maar breder, ten behoeve van de hele Nederlandse samenleving.

2014 wordt voor Buitenlandse Zaken een spannend jaar. Niet alleen omdat we met Lilianne [Ploumen, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking] en Renée [Jones-Bos, secretaris-generaal] de hervormingen moeten doorzetten, maar ook omdat we in maart de grootste internationale conferentie organiseren die ooit in Nederland is gehouden. The Nuclear Security Summit, met bezoekers van over de hele wereld. Wat een grote klus voor ons wordt, maar waar wij ook in staat zijn om te laten zien wat we in huis hebben, wat we kunnen organiseren. Dat we een goed gastheer kunnen zijn, dat we ook inhoudelijk goed een conferentie kunnen organiseren. De voorbereiding loopt tot nu toe heel erg prima; de onderlinge samenwerking tussen verschillende ministeries en met de gemeente Den Haag, ik ben erover zeer te spreken, hoe we dat doen.

2014 is ook een jaar dat het honderd jaar geleden is dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Dat is een gebeurtenis die in Nederland wellicht niet zoveel aandacht zal krijgen omdat de Grote Oorlog, zoals die heet, in ons collectieve geheugen een klein plaatsje inneemt. Maar het is wel de oorlog die bepaald heeft, wat er sindsdien met ons Europese continent is gebeurd. Het valt me ook op dat in de landen die bijna doodgebloed zijn door de Eerste Wereldoorlog, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, het begin van die oorlog enorm beleefd wordt, nu honderd jaar later. Een klein voorbeeld: op de site van The Guardian is een oproep gedaan om te komen met brieven en documenten en andere testimonials uit die periode. En als je daar eens af en toe op kijkt, sta je er versteld van hoezeer mensen dingen bewaard hebben; dat het nog steeds, zelfs honderd jaar later, voor velen living memories zijn en niet alleen maar een hoofdstuk in een geschiedenisboek. En ook de publicaties in Frankrijk dit jaar zijn indrukwekkend. Alle verhalen over, zoals ze in Frankrijk heten, les poilus, komen weer terug. En je ziet dat die verhalen in een land als Frankrijk, maar ook in België, in het collectieve geheugen gegrift zijn, en inderdaad onderdeel zijn gaan uitmaken van het collectieve geheugen van de jongste generatie. Dat is in Nederland minder zo. Maar vanuit ons vak is het belangrijk dat we dat besef, waar onze buren dit jaar mee bezig zijn, ook vertalen naar hoe wij daar mee omgaan.

Ik vind het een van de mooiste boeken die op dit punt in Nederland zijn uitgegeven: een bundel gemaakt door professor Geert Buelens van de Universiteit Utrecht, die daar Nederlandse letterkunde doceert, met poëzie uit de Eerste Wereldoorlog. Hij heeft vanuit heel Europa, uit allerlei landen, gedichten verzameld, met ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog. En dat geeft een tijdsbeeld waar je vandaag de dag stil van wordt. Waarom sta ik daar nu bij stil? De twintigste eeuw begon, zoals men pleegt te zeggen in de geschiedenis, met de moord in Sarajevo en vervolgens de oorlog, en de eeuw eindigde met de val van De Muur in 1989. Toen kwam eigenlijk die periode pas tot een einde en we zijn nu in een fase aangeland dat we de afwikkeling van dat einde zien. Je ziet dat De Muur in de hoofden van mensen voor een groot deel verdwenen is. Je ziet tegelijkertijd dat door allerlei andere omgevingsfactoren, de onzekerheid in de Europese samenlevingen heviger is dan tien of vijftien jaar geleden.

Dat geldt ook voor Nederland. Je ziet ook in Nederland heel veel onzekerheid over hoe wij vorm kunnen geven aan onze eigen lotsbestemming. Of mensen nog controle hebben over hoe ze hun leven kunnen inrichten. Of die controle verzwakt wordt door internationale samenwerking, Europese integratie, of versterkt wordt. Dat zijn hele wezenlijke vragen die in dit jaar, wat ook een verkiezingsjaar is voor het Europese Parlement, een rol zullen spelen. Daarbij hebben wij altijd de neiging om te denken dat feiten overtuigen, dat feiten hierin een rol spelen. Maar je kunt zien aan het debat over migratie op dit moment in Europa - in het Verenigd Koninkrijk woedt dat debat op dit moment heel heftig - dat feiten vaak niet voldoende zijn om de enorme emotie die opwelt in te dammen, te kanaliseren of van een onderbouwing te voorzien.

In dat verband denk ik dat we ook voor een uitdaging zullen staan. Om te laten zien wat er in andere landen gebeurt. Om daarover helder te communiceren, om daarover open te communiceren, als daar vragen over zijn. Wij willen vanuit de centrale hier jullie daarbij zo goed mogelijk van dienst zijn. Maar in een krimpende organisatie zijn we daarbij ook echt afhankelijk van de keuzes die jullie zelf maken.
We hebben het afgelopen jaar ontzettend veel op de rails gezet, hier met z’n drieën, met jullie steun. Wat betreft de organisatie van ons departement, het betreft ook heel veel beleid, als we eens terugkijken naar wat er allemaal is gebeurd. Een hele nieuwe manier van kijken, maar daar zal Lilianne veel meer over zeggen, op de relatie tussen hulp en handel. Een hele nieuwe manier van kijken op hoe ontwikkelingssamenwerking in de toekomst vorm gegeven zal worden in een wereldwijd veranderende context. Een nieuwe invulling aan het mensenrechtenbeleid. Een nieuwe impuls in onze samenwerking met Latijns-Amerika en de Caraïben. Een nieuwe impuls aan wat we willen bereiken in VN-kader. Initiatieven, nadenken over de toekomst van de structuur van de Europese samenwerking en uitwerking van de internationale veiligheidsstrategie. Allemaal onderwerpen waar we geprobeerd hebben een impuls aan het denken te geven en waar we jullie erg bij nodig zullen hebben om dat verder in te vullen. Je ziet ook de enorme schuivende verhoudingen in het Midden-Oosten, de poging van Nederland om daar een constructieve rol in te spelen. De onbeschrijfelijke menselijke ellende die de mensen in Syrië is overkomen, de enorme druk die dat legt op de buurlanden. In Syrië proberen we ook, vanuit onze relatieve positie een positieve inbreng te hebben. En dan heb je, dat heb ik ook geleerd de afgelopen jaren, in deze rol altijd te maken met incidenten. Met zaken die gebeuren doordat er internationale incidenten zijn, of in de bilaterale verhouding incidenten zijn. We hebben dat in alle hevigheid meegemaakt met Rusland in het afgelopen jaar. Ik denk dat ik namens jullie allemaal spreek dat we aan het eind van die periode kunnen vaststellen dat met name Onno Elderenbosch, onze collega, iets vreselijks is overkomen. En dat we allemaal ontzettend trots zijn op de manier waarop hij daarmee is omgegaan. En hoe zijn collega’s op de ambassade in Moskou dat hebben opgevangen. Ik wil jullie vragen in ieder geval voor Onno nu een warm applaus te geven.

Wat Onno is overkomen, wat ons allemaal kan overkomen, zeker op de posten, daarvan zou je denken: dat is niet meer van deze tijd. Maar het is nog wel degelijk van deze tijd. Uw werk, ons werk is niet van gevaar ontbloot. Het is ook niet van uitdagingen ontbloot en ik moet zeggen, het valt me altijd wel weer op dat u en alle andere collega’s op de posten en hier op het departement die uitdaging ook nooit uit de weg gaan. En er juist plezier in hebben om ook uitdagende dingen op te pakken en daar werk van te maken. Ik vind ook dat we op dat punt, meer dan in het verleden, jullie ruimte geven en misschien meer ruimte moeten geven, maar jullie moeten die ruimte ook nemen.

Waar ik jullie tot wil oproepen is om actief mee te denken aan iets dat het meest ingewikkeld is van wat ik het afgelopen jaar heb moeten doen: actief meedenken aan niet alleen hoe we prioriteiten stellen, want dat kunnen we allemaal - eindeloze lijsten van prioriteiten maken - maar ook hoe we omgaan met posterioriteiten. Het enige onderwerp, dat geef ik eerlijk toe, waar ik wat stil val, als Renée aan mij vraagt: 'Ja, je hebt allerlei prioriteiten, maar wat zijn nou je posterioriteiten? Wat gaan we ermee doen?' Dat vind ik altijd ontzettend moeilijk om te doen, maar dat zullen we met ons allen wel moeten doen. Want we kunnen anders dit werk niet allemaal aan.

En op dit punt moeten we ook glashelder en eerlijk zijn. We hebben minder geld. Dank aan de Kamer dat ze op het punt van bezuiniging op het postennetwerk ons een helpende hand hebben toegestoken, maar het blijft minder geld. En met minder geld kun je minder doen. En we gaan niet net doen alsof je met minder geld meer kan doen. In de ‘beleids-speak’ is dat wel mode om te zeggen: 'Ja, we hebben minder geld, maar we gaan het anders organiseren en we gaan meer doen.' Natuurlijk moeten we zaken anders organiseren. En natuurlijk moeten we in een veranderende wereld andere prioriteiten zetten. Maar ik ben ook tegen de Kamer eerlijk, als ik zeg: 'Ik krijg minder geld, dan kan ik ook minder doen.' En dat zult u op de posten, overal waar u bent, ook meemaken. Ik zie dat overal: u moet ook vaak inkrimpen en dat betekent ook dat je minder kan doen. En de kunst is om bij het kiezen wat je minder doet, de juiste keus te maken. En de dynamiek van hoe we die keuzes maken is een van de onderwerpen waar ik het komend jaar veel met u, en met de mensen hier op het departement, over van gedachten wil wisselen.

Dat brengt mij bij een ander onderwerp dat hieraan gerelateerd is. Dat is de manier waarop we reageren bij kwesties die opkomen. De snelheid waarmee gecommuniceerd wordt, wereldwijd en nationaal, de snelheid waarmee de media op zaken reageren, vergt ook van ons dat wij op een andere manier gaan werken. Stel dat er een consulaire kwestie is een land ver weg. Degene die in de problemen komt zet dat op zijn Facebook-pagina, of die twittert dat, en daar komen weer allerlei reacties op. Je kan niet meer, zoals in het verleden, zeggen: 'Ja, maar we hebben geen telefoontje gehad.' En volstaan met: 'Ze moeten het met hun familie of hun ouders regelen.' Dat kan niet meer in deze tijd. Daar gaan we onze organisatie ook op aanpassen. COM is daar ook druk mee bezig: dat we veel meer dan in het verleden monitoren wat er op ons werkterrein gebeurt in de sociale media. Welke onderwerpen er op komen, wie er mogelijk in de problemen komt, wie wat zegt in reactie daarop. Zodat we een snellere reactietijd ontwikkelen in onze manier van werken. En ik verheug me erop dat ook met jullie uit te werken, want dat vergt ook wat van het werk op de posten. We gaan een newsroom-achtige constructie bedenken bij COM, zodat we, als het eenmaal is uitgerold, voortdurend wereldwijd kunnen monitoren of er op ons terrein dingen gebeuren waarop een reactie van ons gevergd is, hetzij een standpunt, hetzij een concrete handeling. Zodat we die dienst ook kunnen bieden aan de samenleving.

Velen van u heb ik kunnen zien in het afgelopen jaar, door de reizen waar Renée het al over had. Het is me daarbij ook opgevallen hoe volkomen onmisbaar het postennetwerk is voor de Nederlandse samenleving. Hoe volkomen onmisbaar het is voor het bedienen van bedrijven, van burgers, van mensen die behoefte hebben aan informatie over dingen die in landen gebeuren. En tegelijkertijd zie ik ook dat die onmisbaarheid die zo evident is als je er bent, nog steeds onvoldoende is doorgedrongen in de Nederlandse samenleving. Ik denk meer dan een jaar geleden, maar op dit punt hebben we nog een lange weg te gaan. En een open manier van communiceren: u ook inzetten actief in de media, daar waar uw expertise dat nuttig maakt. Ik merk dat de media het ook heel erg waarderen, wanneer mensen die er verstand van hebben uit onze organisatie een toelichting geven in een radio- of televisieprogramma of in een interview voor de geschreven media. We hebben dat allemaal in huis, dus we moeten het ook laten zien. En er ook ons voordeel mee doen en ook de Nederlandse samenleving er voordeel mee laten doen.

Nog een punt, en dat gaat om het kiezen van de wijze waarop we reageren op dingen die opspelen. Daar hebben wij hier op het departement nog een verbeterslag te maken. Het is ingewikkeld in een organisatie die krimpt. Ik wil proberen een manier op te zetten dat we zelf, de departementsleiding, maar ook op de werkvloer, een iets scherpere alertheid ontwikkelen voor potentiële problemen of potentiële kansen, waar we op in moeten spelen. Met alle waardering die ik zojuist heb uitgesproken voor hoe fantastisch we ons werk doen, op dit punt denk ik dat het nog beter kan. Op dit punt denk ik dat we soms nog iets te procedureel reageren als er iets opspeelt en te weinig alertheid zelf hebben om te herkennen dat een probleem, dat klein lijkt, maar potentieel groot is, snel getackeld moet worden, om ervoor te zorgen dat het niet nog groter wordt. Ik denk dat op dat punt, zeker in het licht van de snelheid waarmee zaken zich ontwikkelen, we nog een hoop te leren hebben, van elkaar kunnen leren. En ik nodig jullie ook uit de ervaring die jullie op dat punt hebben opgedaan met ons te delen, zodat we elkaar sterker kunnen maken.

Dit jaar wordt ook het jaar, waarin we voor het eerst een vrij indrukwekkende militaire inzet zullen plegen in Afrika, in het kader van de Verenigde Naties. Met landmachtmilitairen en militairen van de luchtmacht. Ik wil ook onze bescheiden, maar kwalitatief zeer hoogstaande post in Mali (ik heb geoefend op de uitspraak) bedanken voor de geweldige inzet die is gepleegd. Ieder moment te bereiken, altijd goed geïnformeerd, zeer goed ingevoerd in de Malinese samenleving en in de Malinese politiek. Ik vind dat een compliment waard en dat schept ook vertrouwen in de komende jaren als de Minusma-missie aan het werk gaat. Nederland gaat daar een onmisbare bijdrage leveren aan het vergaren en analyseren van inlichtingen die de Malinese en internationale gemeenschap in staat zal stellen om te reageren op bedreiging van de veiligheid en op terroristische dreiging die mogelijk ontstaan in dat land. Nogmaals, ik denk dat we op dat punt kunnen laten zien wat Nederland waard is.

Vorig jaar zei ik, ik wil het nog een keer herhalen: 'Voor een land met de omvang van Nederland is het in de huidige internationale context lastiger dan in het verleden om je positie te bepalen en je plek te kiezen.' We horen niet bij de grootste spelers in de wereld. Overigens geen enkel Europees land hoort meer bij de grootste spelers in de wereld, een aantal Europese landen heeft nog fantoompijn op dat punt: ze zijn de benen allang kwijt, maar ze voelen nog in alle tien de tenen nog dagelijks jeuk. In die context werken aan een Europees gemeenschappelijk buitenlands beleid is niet altijd even eenvoudig. Maar dit is wel onze taak. We zullen het wel moeten doen. Ik zie daarin voor Nederland een belangrijke rol weggelegd, omdat we niet bij de grote landen horen, we horen ook niet bij de kleine landen. Dat feit al in Europa, met 28 lidstaten, is lange tijd een bron van onrust in onszelf geweest. Wie zijn we nu eigenlijk? Maar we moeten van die gevoelde nood toch langzamerhand echt een deugd maken, omdat ik merk in ons werk dat we heel vaak wel de schakel of de brug kunnen zijn bij het vinden van oplossingen. En we zijn internationaal politiek interessant vanwege een drieslag, die ik steeds noem: dat we kwaliteit leveren, dat we betrouwbaar moeten willen zijn en dat we ook voorspelbaar moeten willen zijn. Betrouwbaar en voorspelbaar: door de politieke onrust die we in ons eigen land de afgelopen tien jaar hebben gehad, hebben we op het punt van betrouwbaarheid en voorspelbaarheid wat ingeboet in de ogen van onze internationale partners. Waar bestaat Nederland uit? Wat wil Nederland nou eigenlijk? Op dat punt zullen we extra inzet moeten leveren. Maar over de kwaliteit van wat Nederland doet, daar heb ik nog nooit discussie over gehoord internationaal. En het is vooral ook aan u en al onze collega’s te danken, dat we op dat punt van de kwaliteit zo’n goede naam hebben. Laten we op het punt van de betrouwbaarheid en de voorspelbaarheid weer internationaal merken waar we staan, dan kunnen we ook weer de rol spelen die ons toekomt. Niet als grote mogendheid, maar ook niet als land dat zich verstopt, omdat we beweren klein te zijn. Daarvoor zijn onze belangen in politieke zin, in economische zin, in commerciële zin, in de zin van waarden die we dragen in de Nederlandse samenleving en waarvan we het waard vinden dat we ze ook internationaal uitdragen, in die zin zijn de belangen te groot, om dat te veronachtzamen.

Ik verheug me op een mooie week samen. Ik verheug me op een goeie discussie over een aantal onderwerpen die we deze week zullen voeren. Ik wil expliciet aan jullie vragen om mijn grote waardering en dank over te brengen aan al jullie medewerkers, met name ook aan al hun gezinsleden, die toch meegaan in de keuzes die wij maken voor ons werk. Ik heb daar zelf thuis natuurlijk ook mee te maken en dat geldt voor Lilianne ook. Als je deze functie doet, leg je een enorme extra last bij je partner. Je moet ook vaak je kinderen teleurstellen. Dat is een ervaring, en dan probeer je dat weer goed te maken. Niet met verwennerij maar met gerichte aandacht en een gerichte manier van ook je vrije tijd inzetten. Ik denk dat ook een ervaring is die jullie allemaal met mij delen. En daarom denk ik dat dit een goed moment is om aan jullie te zeggen: alsjeblieft, breng mijn dank over ook aan jullie partners, ook aan jullie kinderen, voor de fantastische inzet die ook zij plegen om het mogelijk te maken dat we Nederland zo goed kunnen vertegenwoordigen. Veel dank en ik verheug me op de rest van de week en de discussies die we gaan voeren.