Commissie-Dessens: Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten moet worden aangepast

Er is een nieuwe balans nodig tussen het effectief kunnen opereren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de rechtsstatelijke waarborgen. Deze balans moet stevig in de wet zijn verankerd. Door de voortschrijdende technologische ontwikkelingen moeten inlichtingen en veiligheidsdiensten ook op de kabel actief kunnen zijn op het moment dat er sprake is van bedreiging van de nationale veiligheid.

Op die manier kunnen zij hun taak naar behoren uitoefenen binnen het digitale domein. Om sturing en toezicht hierbij te waarborgen moet iedere activiteit van de diensten op de kabel expliciet persoonlijke goedkeuring krijgen van de minister.  Zodra er sprake is van informatie die de persoonlijke levenssfeer raakt is een nieuwe toestemming vereist. Die vervolgstap is  onderworpen aan onmiddellijk toezicht van de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD).  Als de CTIVD een bezwaar ziet, heeft ze het recht om de activiteit te laten staken. Dit is één van de aanbevelingen uit  het rapport  dat de heer Stan Dessens vandaag als voorzitter van de commissie Evaluatie Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst 2002 heeft aangeboden aan minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en minister Hennis–Plasschaert (Defensie).

De commissie heeft de Nederlandse wet geëvalueerd en spreekt zich niet uit over de activiteiten van  buitenlandse diensten waarover de media de afgelopen maanden veel hebben bericht. Bij de aanbieding van het rapport aan de beide ministers sprak commissievoorzitter Stan Dessens zijn zorg uit dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten door sommigen als bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer worden gezien: “Burgers, bestuurders en volksvertegenwoordigers moeten er ten diepste van overtuigd kunnen zijn dat onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten werken binnen een wettelijk kader. Een kader dat er voldoende rekenschap van geeft dat hun bijzondere positie alleen aanvaardbaar is als die diensten ingebed zijn in een vertrouwenwekkend systeem van sturing, toezicht en transparantie.”

Cyberaanvallen en digitale spionage vormen een nieuwe bedreiging voor de nationale veiligheid. De MIVD en de AIVD  mogen binnen de huidige wet data- en telecommunicatieverkeer alleen ongericht onderscheppen als dat verkeer door de ether gaat. De evaluatiecommissie heeft afgewogen of er met het oog op de technologische vernieuwingen sinds 2002 nieuwe of verruimde bevoegdheden noodzakelijk zijn en welke democratische en rechtsstatelijke waarborgen dat vergt. Door de explosieve groei van internationale kabelnetwerken wordt het steeds belangrijker dat de diensten ook het kabelgebonden internetverkeer kunnen verkennen en analyseren in het belang van de nationale veiligheid. De commissie adviseert tevens om de wet op dit punt zoveel mogelijk ‘techniekonafhankelijk’ te formuleren.

De evaluatiecommissie benadrukt dat deze verruimde bevoegdheden verdergaande waarborgen vereisen. De evaluatiecommissie beveelt aan om in de wet te regelen dat de AIVD en de MIVD bij het onderscheppen van data- en telecommunicatieverkeer voor iedere stap toestemming van hun minister moeten hebben. Bovendien moet er intensiever toezicht worden gehouden door de CTIVD. De CTIVD is een onafhankelijke commissie die alle informatie van de diensten kan inzien en die medewerkers van de diensten (desnoods onder ede) kan horen. De evaluatiecommissie beveelt aan dat de CTIVD steeds onmiddellijk een oordeel geeft als een ingrijpende onderzoeksbevoegdheid, die de persoonlijke levenssfeer van burgers kan raken, wordt ingezet door de AIVD of de MIVD. Het oordeel van de CTIVD moet juridisch bindend zijn. Als de CTIVD vindt dat een bepaalde onderzoeksbevoegdheid niet ingezet mag worden, dan moet die inzet direct gestaakt worden. Gegevens die al verzameld zijn, moeten worden vernietigd. De evaluatiecommissie is ervan overtuigd dat dit nieuwe stelsel voldoende garanties biedt voor een effectief en zorgvuldig gebruik van de verruimde bevoegdheden.

Sturing en toezicht

De minister van BZK is verantwoordelijk voor de AIVD en de minister van Defensie voor de MIVD. De evaluatiecommissie doet aanbevelingen om de interne organisatie van de ministeries te verbeteren zodat de ministers hun verantwoordelijkheid beter kunnen waarmaken. De evaluatiecommissie heeft ook onderzoek gedaan naar de democratische controle die de Tweede Kamer deels in het openbaar en deels in beslotenheid uitoefent. De evaluatiecommissie ziet mogelijkheden om deze controle te versterken en effectiever te maken en doet daartoe enkele concrete aanbevelingen.

De AIVD en de MIVD moeten intensiever met elkaar gaan samenwerken. De twee diensten kunnen met behoud van eigen karakter en taakopdracht geleidelijk steeds meer vanuit een gezamenlijke visie en met een gezamenlijke planning gaan werken. Deze samenwerking moet op een hoog niveau gecoördineerd worden.

Transparantie

De evaluatiecommissie beveelt aan om te streven naar zoveel mogelijk transparantie. Dat maakt openbare controle mogelijk en het draagt bij aan draagvlak voor het werk van de diensten. Als geheimhouding niet langer noodzakelijk is voor de nationale veiligheid, moeten individuele burgers kennis kunnen nemen van gegevens die over hen zijn verwerkt. Ook moeten de media hun rol als publieke waakhond kunnen uitoefenen en moet historisch onderzoek mogelijk gemaakt worden. De evaluatiecommissie adviseert ook om door te gaan met het achteraf informeren van personen als zij voorwerp van onderzoek zijn geweest (notificatieplicht).

De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten  regelt de taken en bevoegdheden van de AIVD en de MIVD en het toezicht daarop. In 2012, toen deze wet tien jaar bestond, heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om de wet te laten evalueren. Daartoe is vervolgens  een onafhankelijke evaluatiecommissie ingesteld. De leden van de commissie zijn geselecteerd op hun deskundigheid en affiniteit met betrekking tot wetgevingsvraagstukken, mensenrechten en de werkzaamheden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zowel civiel als militair.