Individuele EMU-referentiewaarden decentrale overheden 2014
Het aandeel van de decentrale overheden in het EMU-saldo is macro genormeerd. De Rijksoverheid heeft met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) in januari 2013 afgesproken dat het EMU-saldo van alle decentrale overheden tezamen in 2014 maximaal -0,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) mag bedragen. Het IPO, de VNG en de UvW zijn onderling een verdeling van deze tekortnorm overeengekomen, namelijk -0,32 procent bbp voor de gezamenlijke gemeenten, -0,11 procent bbp voor de gezamenlijke provincies en -0,07 procent bbp voor de gezamenlijke waterschappen.
Om de afzonderlijke provincies en gemeenten een beeld te geven wat dit voor hen betekent, publiceert het ministerie van BZK zoals gebruikelijk en in lijn met het wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën (Hof) individuele EMU-referentiewaarden. De referentiewaarden zijn in bovenstaand document opgenomen. Een individuele EMU-referentiewaarde betreft geen norm, maar een indicatie van het aandeel dat een provincie of gemeente op basis van zijn begrotingstotaal in de gezamenlijke tekortnorm heeft. Deze waarden zijn voornamelijk bedoeld om het eigen EMU-saldo te monitoren en te beheersen, zoals bedoeld in de brief “Proefdraaien beheersing EMU-saldo 2013” (kenmerk: BZ U 2013/59). Tot slot is in het financieel akkoord van januari 2013 opgenomen dat het kabinet sancties als gevolg van overschrijding van de tekortnorm van -0,5 procent bbp gedurende deze kabinetsperiode niet toepast. Wel kan strikt genomen, conform de Wet Fido en naar verwachting per 1 januari 2014 conform het bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel Hof, een eventuele boete uit Europa worden doorberekend aan de decentrale overheden.
De individuele EMU-referentiewaarden voor de waterschappen worden door de Unie van Waterschappen berekend en aan de waterschappen gecommuniceerd.