Mosselezing door minister Bussemaker

Minister Jet Bussemaker hield op dinsdag 1 oktober de Mosselezing in de Rode Hoed in Amsterdam, onder de titel 'De grenzen van beleid'. Hieronder staat de weergave van haar lezing en is integraal hier te bekijken.

• Dank aan bestuur Mosse Stichting voor de uitnodiging,

Jan Willem Duyvendak dank voor de introductie.

• Het is me een eer om na mensen als Ted Lieshout, Maxim Februari, Stephan Sanders, Gloria Wekker en Gerrit Komrij vanavond de Mosse lezing te mogen houden.

• Ik ben gevraagd om vanavond een aantal dilemma’s met u te delen rondom het maken en uitvoeren van homo-emancipatiebeleid.

Die uitnodiging neem ik graag aan.

• Om maar meteen een schot voor de boeg te geven:

• Twee weken geleden was ik in Moskou, ter gelegenheid van het Nederland-Ruslandjaar. In dat kader sprak ik verschillende Russische collega’s over de beruchte anti-homowet.

• Een Russische minister zei: ‘Dit is wat het volk wil’. En een andere minister legde uit dat de normen in Moskou nauwelijks aansluiting vinden bij de dorpelingen in het enorm uitgestrekte en in-en-in conservatieve platteland. Volgens hem waren mensen zich er tien jaar geleden op het platteland nog niet eens van bewust dat homoseksualiteit bestond.

• De wet, die stelt dat Russen geen propaganda mogen maken voor homoseksualiteit, zou dus ook gezien kunnen worden als bevestiging dat er in ieder geval homoseksualiteit bestáát. Alleen is de meerderheid, volgens beide ministers, er nog niet aan toe om dit te accepteren.

• Beide ministers beroepen zich in hun beleid op de stem van de meerderheid, ondanks dat inmiddels het besef groeit, mede door de inzet van Russische homo-organisaties , dat er een minderheid is die leidt onder de homofobie in het land.

• In zekere zin begrijp ik best dat mijn Russische collega’s geen ijzer met handen kunnen breken in een zo groot en sterk conservatief en gelovig land. Het probleem is wel, dat de antipropagandawet homovijandig geweld legitimeert.

• Ook in ons land is het een moeizaam en langdurig proces geweest vóór homo-acceptatie door een meerderheid ‘normaal’ gevonden werd.

Maar hééft de meerderheid het altijd voor het zeggen, zoals mijn collega’s in Rusland voorstaan?

• Voor mij, als minister, is dit een vraag. En vanavond dan ook het Eerste Dilemma dat ik aan u voorleg.

• Want, dat vinden we allemaal, een overheid hoort open te staan voor heersende opvattingen.

De overheid is er ten dienste van de samenleving, vertegenwoordigt de samenleving, en ik vind dan ook dat beleid in principe volgend moet zijn.

• Grote beleidsmatige en historische omwentelingen, zoals bijvoorbeeld het afschaffen van de slavernij of het afschaffen van de doodstraf in Nederland, maar ook de invoering van de Wet Gelijke Behandeling tussen mannen en vrouwen, hadden niet kunnen plaatsvinden als de overheid niet bereid was geweest de stem van de meerderheid serieus te nemen.

• Als overheid moeten wij luisteren én reageren op wat er leeft.

En breed gedeelde opvattingen en normen moeten worden ingebed in beleid.

• Maar, zoals de geschiedenis ons leert, opvattingen veranderen door de tijd heen.

Over homoseksualiteit, bijvoorbeeld, denkt een ruime meerderheid op dit moment positief.

Onderzoek laat zien dat 9 op de 10 Nederlanders vinden dat homoseksuelen het leven mogen leiden dat ze willen.

Dat is wel eens anders geweest.

Wat nu als deze, momenteel breed gedeelde, opvattingen over een aantal jaren weer homofobe trekken bevatten?

Is het dan de taak van de politiek om die trekken op te nemen in beleid, om wetten te wijzigen, omdat dat is wat er nu leeft? Of zich daartegen te verzetten?

• De overheid is niet neutraal. Ook een houding of mentaliteit bevat bepaalde waarden.

• Mijn standpunt is dat je, juist als overheid, waar ter wereld ook, de plicht hebt de minderheid te beschermen tegen de veranderlijke sentimenten van de meerderheid. In die zin zeg ik uit principe dat de meerderheid niet altijd de zwaarste stem heeft.

• “Geen enkele democratie kan lang bestaan als zij niet, als fundament voor haar bestaan, de erkenning van de rechten van minderheden accepteert.”

• Deze uitspraak van Franklin D. Roosevelt dient nog altijd als oproep aan democratische samenlevingen, waarin in principe de meerderheid aan zet is, dat er aan bepaalde uitgangspunten niet te tornen valt:

• Beleid mag niet volgend zijn wanneer burgers gevaar lopen of ongelijk behandeld worden, zelfs als de meerderheid dat ondersteunt. Dan moet de overheid leidend zijn, agenderen.

• Ook moet de overheid mijns inziens breed gedragen tendensen vóór zijn, wanneer zij schadelijk kunnen zijn voor de emancipatie van een minderheid, wanneer zij de gelijke rechten en behandeling van mensen schenden, zelfs al was het er maar van één.

• Ondanks de normatieve kwaliteit van dit uitgangspunt, de norm dat emancipatie en gelijke behandeling móet, vind ik dat we dat als overheid niet uit de weg mogen gaan.

Een overheid is normerend, hóórt ook het voorbeeld te geven voor gewenst gedrag.

• Dit gezegd hebbende, ben ik mij er tegelijkertijd van bewust dat het normeren van gedrag, door middel van wetgeving en beleid, ook ongewenste en nadelige consequenties kan hebben, ook voor de direct betrokkenen.

• Mensen die door de politiek, of door de publieke opinie, normen opgelegd krijgen die anders zijn dan die zij zelf hanteren, kunnen zich uitgesloten voelen, tegen hun wil gedwongen om zich aan te passen.

Hierdoor kunnen zich nieuwe minderheden vormen, minderheden van groepen mensen die misschien niet zozeer bedreigd of ongelijk behandeld worden, maar die er ‘andere’ opvattingen op na houden.

• Dit aspect van een normerende overheid is lastig en noem ik vandaag dan ook graag mijn Tweede Dilemma.

• Mag je van burgers vragen normen, die ingebed liggen in beleid, mag je vragen aan mensen die die normen niet delen, om die te internaliseren, zich die eigen te maken?

Mag je van mensen bijvoorbeeld eisen om homoseksualiteit te accepteren, ook als zij dit vanwege persoonlijke, religieuze of culturele overwegingen niet willen of kunnen?

In hoeverre moet de overheid afwijkende meningen de ruimte geven en diversiteit laten zegevieren?

• Persoonlijk vind ik dat wij als overheid niet primair de taak hebben om, via beleid, gedachten en opvattingen van burgers te veranderen.

Iedereen in Nederland mag denken en leven zoals hij of zij wil.

In principe; zolang dat anderen niet schaadt.

• Denk aan weigerambtenaren. In het regeerakkoord staat: “Nieuwe ‘weigerambtenaren’ worden niet aangesteld. De algemene wet gelijke behandeling wordt aangepast naar Europees model.”

• Voor mij staat één ding duidelijk bovenaan:

Gelijkheid.

Gelijke rechten en een gelijke behandeling van mensen,

welke opvattingen en levensstijl men er ook op na houdt,

gelijkheid gaat boven andere waarden en diversiteit.

• Dit staat natuurlijk op licht gespannen voet met mijn eerste stelling dat minderheden beschermd moeten worden tegen sentimenten van de meerderheid.

Want worden mensen die er ‘andere’ opvattingen op na houden, niet ook bedreigd als zij hun persoonlijke opvattingen niet mogen leven, niet mogen uitdragen?

• Ik zeg in antwoord hierop bewust, in principe…

In principe moeten mensen alles kunnen denken en hun leven kunnen leiden zoals zij willen.

De grens aan deze vrijheid wordt pas bereikt wanneer bepaalde opvattingen uitmonden in gewelddadig of intimiderend gedrag tegenover anderen, of wanneer ze anderen belemmeren in vrijheid.

Diversiteit moet altijd gehonoreerd en erkend worden, zolang mensen elkaars basisrechten niet met voeten treden.

• In Artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat:

“Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.”

• In mijn homo-emancipatiebeleid hanteer ik drie rode lijnen, die voortkomen uit deze Universele Verklaring:

Ten eerste, ieder mens heeft het recht relaties aan te gaan.

Zolang het om volwassen burgers gaat hoeven wij ons als overheid, én als burgers onderling, niet te bemoeien met de aard en inhoud van die relaties.

Hetero, homo, transgender of biseksueel, mensen hebben het recht om intieme banden met elkaar aan te gaan.

Ten tweede, burgers moeten beschermd worden tegen geweld.

Hoezéér iedereen ook recht heeft op zijn eigen mening en overtuigingen, geweld of discriminerend gedrag dat voortkomt uit die overtuigingen kan niet getolereerd worden.

En ten derde, de integriteit van het lichaam moet beschermd worden. Ongeacht de seksuele geaardheid of gender-identiteit ervan. Het lichaam van een mens is onontvreembaar.

• Gedachten en opvattingen veranderen is dus zeker niet primair de taak van de overheid, maar grensoverschrijdend gedrag voorkomen wel.

• Dit hoeft niet direct door beleid en wetgeving te worden bewerkstelligd. Maatschappelijke organisaties kunnen, zoals het COC dat ook heeft laten zien, een buitengewoon grote invloed uitoefenen op beeldvorming, de vorming van nieuwe gedachten en op het veranderen van heersende normen.

Door als overheid zulke organisaties te steunen, kan zij indirect bijdragen aan het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag dat ingegeven wordt door homofobe opvattingen.

Door op scholen voorlichting verplicht te stellen over seksuele diversiteit,

Door als overheid zelf het goede voorbeeld te geven en homoseksuelen gelijk te behandelen en te beschermen,

Door als homoseksuele ambtenaar, politievrouw- of man, door als homoseksuele militair, zelf ‘uit de kast te komen’, laat de overheid zien dat homo acceptatie de norm is.

En homofobie de afwijking. De betekenis van steun van de overheid daarbij moet niet onderschat worden.

• Maar, het dilemma van een normerende overheid heeft nog een andere kant.

Namelijk dat je ook van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders zélf vraagt om zich aan te passen aan de Nederlandse, seculiere norm dat ‘het goed is om ‘uit de kast’ te komen en te laten zien wie je ‘echt’ bent.’

• Professor Gloria Wekker liet in haar Mosselezing in 2009 al zien dat deze opvattingen homoseksuelen behoorlijk in de problemen kunnen brengen, wanneer zij zélf een etnische, culturele of religieuze achtergrond hebben waarin homoseksualiteit niet de norm is.

• Wat als een homoseksuele Moslim niet uit de kast wíl komen, er niet over wíl praten? Wat als openheid van zaken geven tot sociale uitsluiting en een breuk met de eigen achterban leidt? Wat als iemand haar homoseksualiteit beschouwt als iets wat zij doet, en niet persé als wie zij is?

Met name in orthodox religieuze en met name Islamitische gemeenschappen geeft een ruime meerderheid van de ouders aan het een probleem te vinden als zoon of dochter homoseksueel zou zijn.

• We weten dat driekwart (75%) van de Turkse en Marokkaanse ouders het een probleem zou vinden als hun kind een vaste partner zou hebben van hetzelfde geslacht. En dat nog geen derde van hen het goed vindt dat homoseksuelen met elkaar mogen trouwen.

• Het leven met een geheim, of het leven met een niet-homoseksuele identiteit kan voor een groot aantal jongvolwassen in Nederland dan zo zijn voordelen hebben.

• Zeker als we ons op het gebied van seksualiteit begeven, zoals Jan Willem ook al aangaf in zijn introductie,

raken wij als overheid wel aan een heel intiem en persoonlijk onderwerp.

In hoeverre mag je je daar als overheid mee bemoeien?

• Een voorbeeld van een mogelijke oplossing voor dit dilemma is om de manier waaróp de acceptatie van homoseksualiteit onder de aandacht wordt gebracht, aan de diverse groepen zelf over te laten.

• Zoals al eerder gezegd hebben wij dit jaar scholen verplicht gesteld om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit.

De ontwikkeling van lespakketten hiervoor is nadrukkelijk in handen van particuliere organisaties.

• Zo heeft het COC een pakket samengesteld dat door veel scholen is overgenomen. De les gaat niet uit van het verhaal van de homoseksuele, lesbische of transgender voorlichters, maar van de beleving van de voorgelichte jongeren zelf. Zij worden aangesproken op hun begrip van en gevoel bij 'anders zijn', pesten, discriminatie, groepsdruk én op de rol die zij zelf kunnen spelen in het bepalen van een sociaal veilige omgeving voor zichzelf en voor anderen.

Seksuele diversiteit wordt bespreekbaar gemaakt op een manier waarbij jongeren niet onderuit kunnen zakken of achterover leunen. Ze worden uitgenodigd om actief mee te doen aan de discussie en doen dat ook.

• Maar, de norm van het COC, over wat homoseksualiteit is en hoe daar mee omgegaan moet worden, is er één die door de Nederlandse overheid wordt gedeeld, maar sluit niet persé aan bij bijvoorbeeld de religieuze gemeenschappen in Nederland.

Sluit niet persé aan bij alle 960 duizend lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders, die naar schatting in Nederland leven.

De diversiteit en eigenheid van mensen moeten wij als overheid onderkennen.

• De Reformatorische gemeenschap bijvoorbeeld kon niet goed uit de voeten met het onderwijspakket van het COC, dit sloot niet aan bij haar achterban.

Deze gemeenschap ontwikkelt nu zelf een onderwijspakket, dat volgens haar wél goed aansluit.

• Door religieuze gemeenschappen de kans te geven naar eigen inzicht voorlichting te geven over seksuele diversiteit, voorkom je dat mensen gedwongen worden normen die heel ver van hen afstaan klakkeloos over te nemen, maar zwengel je wel het debat er over aan.

De winst is dat er nu zélfs in Reformatorische kringen gesproken wordt over homoseksualiteit en dat er, dóór er over te praten, taboes doorbroken kunnen worden en openingen geboden kunnen worden aan religieuze homoseksuelen die wél uit de kast zouden willen komen, maar dat tot nog toe niet konden vanwege een dreigende breuk met de achterban. Als minister van onderwijs verdedig ik die discussie in orthodox religieuze onderwijskring.

Als voorbeeld noem ik de indrukwekkende documentaire Houd God van vrouwen, in premiere op Filmfestival. Over de strijd van Hilligje Kok uit Staphorst voor de emancipatie van orthodox-christelijke vrouwen. Zij wil een actieve rol spelen in haar kerk en in de SGP, maar de mannen houden de deuren voor haar gesloten. Ze heeft een homoseksuele zoon, dat verhaal speelt er nog doorheen.

• Door jonge LHBT’s al vroeg te laten zien dat zij niet alleen staan, dat zij gesteund worden door maatschappelijke organisaties, door scholen en leerkrachten, door de overheid, kunnen deze jongeren wellicht een meer afgewogen keuze maken of zij uit ‘de kast’ willen komen en hoe zij zich zelf willen profileren.

• Als antwoord op de vraag of de overheid normerend mag zijn, zeg ik dus: Ja.

De overheid mag normeren en opvattingen beïnvloeden,

móet dat zelfs doen als de Universele Rechten van de Mens in het geding zijn.

Maar tegelijkertijd moeten wij diversiteit in acht nemen en het aan gemeenschappen en homoseksuelen zelf overlaten hoe en in welk tempo die normen worden overgenomen.

• Maar, heren en dames, we zijn er nog niet.

• Ter voorbereiding op het vormgeven van mijn emancipatiebeleid voor de komende jaren heb ik een focusgroep samengesteld om met mij van gedachten te wisselen.

• Een jongen in focusgroep zei: ‘Ik word een beetje moe van het onderwerp emancipatie.’

• Nu reageerde deze jongen specifiek op het onderwerp vrouwenemancipatie, dat ik ook in mijn portefeuille heb.

De jongen in kwestie gaf aan dat het toch ‘normaal’ was dat vrouwen dezelfde kansen hebben als mannen, dat dat toch allang geen issue meer is.

• Een ander moment waarop deze zelfde vanzelfsprekendheid mij voor de voeten werd geworpen – u zult er ongetwijfeld over gelezen hebben – was toen ik een hoos aan kritiek van vrouwen ontving op mijn voorstel dat moeders niet thuis moeten blijven,

maar moeten gaan werken ná het krijgen van kinderen. Iets wat het gros van de mannen wel doet.

De kern van de kritiek die ik ontving was dat deze vrouwen de keuze, om te gaan werken, om financieel onafhankelijk te worden van hun echtgenoot, zelf wel maken. Ze kíezen ervoor om geen gebruik te maken van de mogelijkheden die ze door het volgen van hun opleiding hebben gekregen, mogelijkheden die de generaties vóór hen hebben gegenereerd.

Gelijke behandeling, het recht op onderwijs, het recht om als moeder en getrouwde vrouw te werken is – zoals de jongen in mijn focusgroep ook aangaf – voor deze generatie geen ‘issue’ meer, maar volledig vanzelfsprekend.

• Mijn antwoord hierop is dat die keuze nog altijd niet persoonlijk is, ook al lijkt dat misschien wel zo. Die keuze is gender-gestuurd.

Er zijn nog altijd structurele en culturele aspecten in onze samenleving aanwezig die er voor zorgen dat vrouwen bepaalde keuzes maken, terwijl mannen die keuzes níet maken.

Daardoor is het niet ‘toevallig’ dat overwegend vrouwen nog altijd kiezen om ‘gewoon’ thuis te blijven bij de kinderen, dat het nog altijd minder belastend is voor een gezin als het inkomen van de vrouw wegvalt, in plaats van dat van de man.

Die keuzes zijn niet ‘biologisch bepaald’, die keuzes worden gestuurd door de nog altijd onderliggende en vaak onuitgesproken Nederlandse norm dat moeders ‘thuis horen te zijn’, en vaders de kostwinners zijn.

• De hevige reacties van vooral hoogopgeleide vrouwen dat ik me vooral niet met hun ‘keuze’ diende te bemoeien, deden mij beseffen dat we er met z’n allen in geslaagd zijn om het binnen dertig jaar, sinds de invoering van de wet gelijke behandeling in 1980, volledig vanzelfsprekend te laten lijken dat mannen en vrouwen gelijke kansen hebben.

Deze gelijke kansen voor de wet, hebben echter niet geleid tot een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen, als het gaat om wie er voor de kinderen zorgt, wie het huishouden doet, wie fulltime werkt. En dat dat zo is, wordt door veel vrouwen dus ook niet als probleem ervaren.

• Ook wat homo-emancipatie betreft lijkt de gelijke behandeling van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders langzamerhand—bijna—vanzelfsprekend.

Maar ook de emancipatie van homoseksuelen staat mijns inziens nog in de kinderschoenen;

• Pas in 1971 was het niet meer strafbaar om als homoseksuele volwassene seks te hebben met een jongere tussen de 16 en 21 jaar, terwijl heteroseksuelen dat al zestig jaar wél mochten.

Pas in 2001 mochten homoseksuelen voor de wet met elkaar trouwen.

Pas sinds dit jaar mogen ambtenaren niet meer weigeren om zo’n huwelijk te voltrekken, omdat nu blijkbaar pas is doorgedrongen dat een huwelijk tussen homoseksuelen ook gewoon een huwelijk is, een bezegeling van de liefde tussen twee mensen. De vrouwenemancipatie en LHBT-emancipatie is niet af en onderhoud is nodig!

• Maar, het verhaal dat óók waar is, en dat wij graag horen en vertellen, is dat 98% van de Nederlanders inmiddels vindt dat homoseksuelen vrij zijn om te leven zoals zij willen. Dat wij op dit moment internationaal koploper zijn op de ranglijst van sociale acceptatie van homoseksualiteit en dat ons land wereldwijd uit de bus komt als de plek waar LHBT’s zich het meeste op hun gemak voelen.

• Je zou er bijna van achterover gaan leunen, van al die successen.

Gelijke behandeling van homoseksuelen is inmiddels de norm, ja, zelfs de trots van Nederland. Dat wordt in de Nederlandse politiek breed gedragen.

Ik hoor onze kinderen en kleinkinderen over twintig jaar al verzuchten:

‘ik word een beetje moe van het onderwerp homo-emancipatie.’

En misschien is dat wel meteen het grootste gevaar van het succes.

Dat anno 2030 homoseksualiteit, het “homohuwelijk”,

dat gelijke behandeling van homoseksuelen op álle fronten,

zo volkomen vanzelfsprekend wordt gevonden, dat niemand er nog op let of dit ook wel echt in de praktijk gebracht wordt.

Dat we het nauwelijks zien als homoseksuelen er tegen die tijd gewoon voor zouden ‘kiezen’ om niet meer uit de kast te komen, om niet te trouwen, om hun gelijke rechten niet op te eisen. Hier is een parallel met de vrouwenemancipatie.

• De Derde Vraag die ik wil stellen, hangt hiermee samen: In hoeverre moet je als overheid dóórgaan met het ondersteunen van het emancipatieproces als de maatschappelijke, of zelfs politieke tendens is dat de emancipatie nu wel klaar is? Als vrouwen en homoseksuelen zélf vinden dat ongelijke behandeling ‘geen issue’ meer is? Wanneer stopt emancipatiebeleid?

• Ondanks mijn optimisme over ons beleid en de positieve ontwikkelingen van de afgelopen decennia, ben ik dus helaas zó optimistisch niet.

• Het gevaar dat dreigt, als wij teveel in ons eigen verhaal van vanzelfsprekendheid gaan geloven, is dat wij onverschillig en onoplettend worden.

• En onverschillig kunnen wij worden als wij niet blijven benadrukken dat een gelijke behandeling van vrouwen en homoseksuelen niet altijd en overal vanzelfsprekendheid ís.

• Ook naar onszelf toe, als beleidsmakers, moeten wij kritisch blijven.

Wij moeten bereid zijn onszelf keer op keer uit onze comfortzone te halen en te confronteren met het feit dat er óók in Nederland nog altijd grote risico’s en valkuilen bestaan, juist omdat de ontwikkelingen nog vrij vers zijn.

Ook in dit zogenaamde Nederlandse ‘paradijs’ voor homoseksuelen en transgenders, vindt nog wekelijks homo-gerelateerd geweld plaats,

verhuist er nog ieder jaar een homostel vanwege pesterijen en bedreigingen door de buurt,

en wordt homofoob gedrag nog altijd door velen, óók in politieke kringen, als ‘begrijpelijk’ beschouwd, als een ‘mening’ om ook rekening mee te houden.

De kans bestaat dat wij, als het voor ons geen ‘issue’ meer is, homofoob gedrag niet meer opmerken, terwijl homoseksuelen daar de gevolgen van ondervinden.

• Op de vraag wanneer emancipatiebeleid eindigt, zeg ik dus:

daar zit wat mij betreft geen grens aan,

niet zolang vrouwen zich collectief nog ogenschijnlijk vanzelfsprekend schikken in hun gender-ongelijke situatie,

niet zolang er nog homoseksuelen zijn die niet uit kunnen komen voor hun geaardheid, niet durven te trouwen en genoegen nemen met een ongelijke behandeling.

• Opnieuw zeg ik hierbij dat beleid alleen niet genoeg is.

De kiem voor emancipatorische ontwikkelingen heeft altijd gelegen bij sociale bewegingen die zich tegen heersende normen keerden en de aandacht vestigden op onrechtvaardige omstandigheden.

Zolang deze organisaties bestaan moet de overheid hen steunen en hun signalen serieus nemen.

Echt zorgen maak ik mij pas wanneer ook deze organisaties zich uit het publieke debat terug trekken en zich neer leggen bij de vanzelfsprekendheid dat vrouwen en homoseksuelen de kansen en mogelijkheden, die ze weliswaar volgens de wet hebben, in de alledaagse praktijk niet benutten.

• Laten we hopen dat het nooit zo ver komt en dat er altijd mensen en organisaties zullen blijven die de moed hebben om voor een gelijke behandeling in de bres te springen.

Die moed is niet vanzelfsprekend. Zeker niet als mensen ‘emancipatie-moe’ worden en het nut er niet meer van inzien.

Maar iedere samenleving, die zich er op voor laat staan gelijke kansen aan al haar burgers te bieden, zal die gelijke kansen onvermoeibaar en steeds opnieuw moeten bevechten.

We mogen ons niet laten verblinden door in het verleden behaalde successen.

Want die bieden voor de toekomst geen garantie. Daarom moeten we met emancipatie aan het werk blijven.

• Het laatste dat ik vanavond met u wil bespreken vloeit voort uit mijn eerste drie dilemma’s, over de macht van de meerderheid, het recht van de overheid om te normeren en de plicht om emancipatieprocessen door te zetten ook als men daar niet (meer) om vraagt.

• In deze dilemma’s stond steeds de rol van de overheid centraal;

Waar liggen haar grenzen, haar taken, haar plichten? En waar zijn maatschappelijke organisaties aan zet?

• Nu Nederland een transitie doormaakt van een ‘verzorgingstaat naar een participatiesamenleving’, zoals u de Derde Dinsdag in September heeft kunnen vernemen, komen vragen over de rol van de overheid des te sterker naar boven.

• Hoe blijven minderheden beschermd tegen de sentimenten van de meerderheid, in hoeverre blijven door de overheid gehanteerde normen overeind en worden emancipatieprocessen doorgezet, nu wij meer van burgers zélf vragen?

• Wie beschermt de ‘geest van broederschap’, zoals verwoord in de Universele Verklaring van de Rechten van de mens, als de overheid minder zichtbaar en voelbaar aanwezig is?

• Mijn antwoord daarop is dat de overheid zich niet terugtrekt uit de samenleving, maar juist meer optrekt met burgers sámen. De rolverdeling verandert. Maar het mag dus geen zero sum game zijn.

• Minder vanzelfsprekend wordt het aan de overheid overgelaten om te reageren op geweld tegen homoseksuelen; een participatiesamenleving betekent dat ook een buurt in actie komt bij pesterijen en bedreigingen aan het adres van homoseksuele buurtbewoners.

• De overheid kan ondersteunen, straffen en maar beperkt zorgen. Zij heeft burgers nodig, die elkaar helpen als het er op aan komt, die zich actief in zetten voor elkaar en daarmee voor de samenleving als geheel.

• En waar een buurt zich juist collectief zou kéren tegen homoseksuelen of andere minderheden, daar is het de taak van de overheid om duidelijk op te treden.

• Geweld en intimidatie worden niet getolereerd, ook en zeker niet in een participatiesamenleving, waarin mensen meer op elkáár aangewezen zijn.

Daarin blijft de overheid zeer nodig en aanwezig.

• U begrijpt dat deze nieuwe rolverdeling het nodige zal vragen van de instelling van burgers, een transitie die ook tijd zal vragen.

• In Eindhoven kreeg een raadslid van Groen Links steun van de burgemeester en mij nadat hij bedreigingen had gekregen.

• We weten ook uit onderzoek in Engeland, waar de participatiesamenleving, The Big Society, al langer een politiek streven is, dat bijvoorbeeld jonge homoseksuele stellen zich vaker terugtrekken uit hun buurt, terug in hun huis. Zij onderhouden weinig contacten met buren, met familie en richten zich grotendeels op hun homoseksuele vrienden- en kennissenkring.

• Een voorbeeld uit dit onderzoek is dat een vrijwilliger uit de buurt een homostel hielp in verband met ziekte, maar na een paar dagen zei dat hij alleen nog maar wilde komen als ‘die vieze foto’ van de muur zou worden gehaald. Een foto waarop het stel innig omhelzend afgebeeld stond. Hun reactie was, begrijpelijk, om zich af te sluiten voor hulp van vrijwilligers uit de buurt en zich alleen nog in te laten met mensen met dezelfde levensstijl.

• Een participatiesamenleving vráágt om omgaan met diversiteit.

Meer dan ooit zullen burgers het recht om te leven zoals zij willen, ook voor anderen moeten bevechten.

Want, zoals Nelson Mandela zei: “to be free is not merely to cast off one's chains, but to live in a way that respects and enhances the freedom of others.”

• De overheid zal hierin het voorbeeld blijven geven.

Ik geloof wat dat betreft sterk in ‘management by speech’, in plaats van het vastleggen van nieuwe normen en eisen in nieuw centraal beleid, nieuwe regels, nieuwe wetten.

• Voorbeeld van IDAHO. Internationaal overleg tussen ministers in Ridderzaal, in aanwezigheid van Koningin Máxima. Een verklaring ondertekend van het belang van homo-emancipatie. De kracht die van dit voorbeeld uitgaat is enorm. Niet alles is meteen in acties om te zetten en ons doel is nog lang niet bereikt, maar er zijn nieuwe zaadjes geplant die stap voor stap kunnen leiden naar een grotere acceptatie en emancipatie van homoseksuelen en transgenders in de wereld.

• Ook de aandacht die er op middelbare- en basisscholen wordt besteedt aan seksuele diversiteit is van groot belang voor de nabije toekomst. Een veilige omgeving voor minderheden begint bij de acceptatie van en het kunnen omgaan met verschillen in opvattingen, in seksuele geaardheid, in gender-identeiten, in levensstijlen. Door hier al vroeg kennis mee te maken zaaien we een kiem voor een samenleving waarin iedereen zichzelf kan zijn.

• Voor mij is, zoals u ongetwijfeld hebt opgemerkt, de leidraad door alle dilemma’s heen de Universele Rechten van de Mens.

Dit zijn geen specifiek Nederlandse rechten.

We zouden ons er dus ook niet op moeten voorstaan dat homo’s het juist in Nederland zo ‘goed’ hebben.

Dit is iets wat internationaal op de agenda hoort te staan:

het recht dat volwassen mensen hebben om intieme relaties met elkaar aan te gaan, het recht om beschermd te worden tegen geweld en tegen aantasting van de eigen lichamelijke integriteit.

• Als koploper waar het gaat om homo acceptatie, vind ik het dus ook onze plicht als Nederlandse overheid om het gesprek aan te blijven gaan met het buitenland, met Rusland.

Oók als dat zéér ongemakkelijke gesprekken oplevert.

• We moeten de moed hebben om elkaar en onszelf als mens aan te blijven spreken op onze gelijke rechten.

Overal, altijd.

En niet alleen overheden onderling, maar ook maatschappelijke organisaties en burgers onder elkaar mogen nooit genoegen nemen met de ongelijke behandeling van minderheden, van een groep, van een mens.

Want de aantasting van de integriteit van één individu,

is een aantasting van de integriteit van onze samenleving als geheel.

Dank u wel.