Bussemaker bij opening academisch jaar Erasmus Universiteit Rotterdam
Minister Bussemaker spreekt tijdens het academisch jaar op de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
Geachte college-leden,
Burgemeester Aboutaleb,
docenten, onderzoekers en studenten van de Erasmus Universiteit,
dames en heren,
Allereerst hartelijk dank voor de uitnodiging om hier vandaag te zijn, bij de opening van het academisch jaar, die ook het begin van uw lustrumjaar is.
Uw voorzitter zei al: een lustrum is een gelegenheid om te vieren wat je in het verleden hebt bereikt.
En tegelijk nodigt het uit om vooruit te blikken. Deze Laurenskerk was in Middeleeuws Rotterdam, zo rond 1500, een gloednieuwe plek. Nu, ruim vijfhonderd jaar, is dit het enige laatgotische gebouw in de stad. Historie temidden van hypermoderne architectuur. Een stukje skyline uit het verleden.
Ook de Erasmus Universiteit van vandaag lijkt in niets meer op de universiteit van honderd jaar geleden, toen professor Bruins met 55 studenten en twee collegezaaltjes aantrad als eerste rector magnificus. Of op de universiteit van professor Tinbergen, die in 1969 de eerste Nobelprijs voor de Economie won. Een tijd waarin nog geen tien procent van de studenten vrouw was.En we staan al helemaal ver af van Erasmus zelf, die de wereld zijn vaderland noemde, maar in een tijd leefde waarin tolerantie voor verschillende opvattingen allesbehalve vanzelfsprekend was.
Tegelijk hebben deze en vele andere mensen de Erasmus Universiteit gemaakt tot wat zij nu is. De naam van professor Bruins is verbonden aan de prijs waarmee de Erasmus ieder jaar haar meest veelbelovende researchmaster eert. Anno 2013 studeren er hier ongeveer net zoveel vrouwen als mannen, en dat doen ze bijzonder goed. En Erasmus zelf zou trots zijn geweest op de international classroom die de EUR vandaag de dag is. Het laat zien hoe snel verandering gaat.
En het laat zien dat de universiteit als instituut zowel geworteld is in haar geschiedenis, als ook verbonden met haar huidige maatschappelijke omgeving. Trouw aan historische academische waarden. Maar ook aan de opdracht om jonge mensen voor te bereiden op een plek in de samenleving en op de arbeidsmarkt van de toekomst.
Een universiteit bestaat niet in een vacuüm. Dat u ter gelegenheid van het lustrumjaar studenten en medewerkers gaat stimuleren om vrijwilligerswerk te doen in de stad, vind ik dan ook een prachtige gedachte. Een universiteit is een plek die – net als de rivier de Maas – in open verbinding staat met haar omgeving. Waar kennis in- en uitstroomt. Een broedplaats van ideeën en talent, die moet aansluiten op de maatschappelijke realiteit en anticiperen op ontwikkelingen die zich in de wereld voordoen. En dat is waar ik het vandaag graag over wil hebben.
In 1997 was ik op Harvard University toen Madeleine Albright daar de Commencement Adress hield. Heel indrukwekkend. Aan het einde van haar speech sprak ze de studenten aan op hun verantwoordelijkheid om niet de gevangenen te zijn van de geschiedenis, maar die geschiedenis eigenhandig vorm te geven.
Ze zei: “There is no certain roadmap to success, either for individuals or for generations. Ultimately, it is a matter of judgement, a question of choice.”
In mijn eigen woorden: we kunnen met de kennis van vandaag nooit zeker weten of we morgen exact het goede zullen doen. Maar niets doen, of ons terugtrekken, is altijd de slechtste optie. Mensen die het verschil maken, zijn degenen die in verbinding staan met de wereld om hen heen. Actief, alert en betrokken. Daarom wil ik u vandaag vragen: wat betekenen die voortdurende onvoorspelbare veranderingen, die zich grotendeels voltrekken buiten uw invloedssfeer om, eigenlijk voor uw universiteit? Wat betekenen ze voor hoe studenten in de toekomst leren? En hoe gaat u er voor zorgen dat deze universiteit over honderd jaar letterlijk en figuurlijk nog op de kaart staat?
Dat er niet één goed antwoord is, betekent niet dat we deze vragen niet op tafel kunnen leggen. Juist omdát we de toekomst niet kunnen voorspellen, is het noodzakelijk om trends te volgen en na te denken over de opgaven die daar bijhoren. Want zoals Jan Rotmans, hoogleraar transitiemangement aan deze universiteit, zegt:
“We leven niet een tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperk.”
Dames en heren,
Afgelopen juni publiceerde het CPB een rapport over Nederland in 2040. De centrale vraag daarin is, hoe we dan ons geld verdienen. Het rapport schetst een beeld van de toekomst van de Nederlandse economie, die zal vallen of staan met een combinatie van slimme mensen en sterke steden.
En het zal u niet verbazen dat technologie ook de komende decennia de stuwende kracht is. Door technologische ontwikkelingen raken productieprocessen steeds verder ontvlecht. Het is goed mogelijk dat specialisten en wetenschappers van over de hele wereld straks samenwerken in virtuele teams. Het aantal plekken waar multinationals produceren zal toenemen.
En Westerse landen zullen zich steeds meer specialiseren in hoogwaardige productie en zakelijke dienstverlening. Het gebeurt al.
Zweedse technici van telecombedrijf Ericsson bedachten een telecommunicatiechip, die Frans technici ontwierpen, met software die ontwikkeld werd door Amerikaanse technici. Die chip werd vervolgens geproduceerd in Japan, getest in Taiwan en verwerkt in telefoons van Mexico tot Australië.
Deze ontwikkelingen zullen hoe dan ook vragen om een steeds hoger opgeleide beroepsbevolking. Om flexibele specialisten, die excelleren in hun vak én gemakkelijk van baan kunnen wisselen.
Universiteiten, maar ook hogescholen, roc’s, en dus in feite het hele onderwijssysteem, zullen mensen daar adequaat op voor moeten bereiden.
De kans is groot dat Nederland over veertig jaar sterk zal zijn in zaken waar we waar we veertig jaar geleden ook al goed in waren. Namelijk in samenwerking, in het toepassen van kennis en nieuwe technologieën, en in creativiteit in wetenschap en innovatie.
Denk aan het bedrijf Royal HaskoningDHV, dat na orkaan Katrina naar New Orleans werd gehaald voor de ontwikkeling van waterkeringen. Maar ook andere Nederlandse bedrijven met expertise op het gebied van stedenbouw en infrastructuur maken naam in het buitenland. Ze helpen Peru aan fietspaden, China aan Vinexwijken en Athene aan groenstroken in door smog vervuilde straten.
Wat ook vrij zeker is, is dat kennis de komende dertig jaar de sleutel blijft voor een succesvol Nederland. Kennis en menselijk kapitaal zijn immers cruciaal om technologische ontwikkelingen bij te kunnen benen én toe te kunnen passen. En daarmee ons concurrentievermogen en dús een gezonde economie te behouden.
Essentieel daarbij is, dat we weten hoe we de kennis die er is ten volle weten te verzilveren. In het Nederland van de toekomst zal kennis om veel meer gaan dan om patenten of publicaties. Net als een universiteit geen gesloten systeem is, is kennis geen op zichzelf staand instrument en zal het monopolie erop steeds meer verdwijnen.
Kennis zal steeds meer een manier worden om met elkaar de wereld beter te maken, om waarde en welzijn te creeëren, en om te beantwoorden aan de belangrijke maatschappelijke vraagstukken.
Om dat werkelijk goed te kunnen doen, moet kennis stromen. Het moet circuleren, via mensen, in een open verbinding met de samenleving.
Dat betekent dat het zowel gaat om het kunnen toepassen van kennis, als om het kunnen combineren van kennis in bestaande en nieuwe situaties.
Zowel om nieuwe kennis uit onderzoek, als om kennis van mensen uit de praktijk. Zowel om kennis zelf, als om de mensen die er mee omgaan.
We zullen moeten leren om op deze nieuwe manier - waarin het proces even belangrijk is als de uitkomst - met kennis om te gaan.
Dat stelt andere eisen aan de manier waarop we onze samenleving inrichten.
En het betekent dat we onze mensen zo goed mogelijk zullen moeten opleiden.
Opleiden, dames en heren, gaat in mijn ogen niet alleen over zorgen dat mensen later een inkomen kunnen verdienen. Het gaat er vooral om dat ze de vaardigheden ontwikkelen om later hun brood te verdienen op een flexibele arbeidsmarkt, waar carrières en beroepen permanent veranderen en wordt gevraagd om oplossingen voor de ingewikkelde vraagstukken van de toekomst.
Als je mensen goed toerust door vanaf hun jonge jaren te investeren in goed onderwijs en een zo hoog mogelijke opleiding, maak je ze sterker om zelfstandig hun brood te verdienen en hoeven ze minder te leunen op de overheid. Omdat we mensen dan vanaf het begin weerbaar hebben gemaakt en gewapend hebben met kennis.
Denk aan het studiefinancieringsstelsel. Nu is het zo dat elke student met een basisbeurs een studieschuld opbouwt. En daarna repareren we dat, door alleen aan degenen die ook daadwerkelijk hun diploma halen, een prestatiebeurs te geven. Dat is compensatie achteraf.
We kunnen het ook omdraaien. Ervoor kiezen om álle studenten een betere voorbereiding te geven. Door het geld dat we nu in die compensatie steken, te investeren in goed onderwijs en daarmee in talentontwikkeling, zodat de terugbetaling geen probleem hoeft te worden.
Voor de meeste afgestudeerden is het dat niet, het SCP becijferde dat laatst.
Minder repareren achteraf, betekent dat we nu meer kunnen investeren in onderwijs en onderzoek. En daarmee in een betere voorbereiding op de toekomst van jonge mensen.
Zonet zei ik: een universiteit is geen vacuüm. Wat er in de wereld om ons heen gebeurt en wat daarbij de grote opgaven zijn, staat niet los van wat er hier komend collegejaar wordt onderzocht en onderwezen.
Ook de arbeidsmarkt zal in de toekomst om andere vaardigheden vragen. Studenten zullen andere eisen stellen aan docenten. En de impact van ICT zal het onderwijs de komende jaren alleen meer verder en sneller doen veranderen.
Dat is niet niks. En het maakt het des te belangrijker dat instellingen zich van elkaar onderscheiden. Tegelijkertijd willen excelleren op onderwijs, onderzoek én valorisatie, in de diepte én in de breedte, is niet realistisch.
Maar hoe kan het wél?
Als universiteit heeft u te maken met kaders. Vanuit de overheid stellen we kwaliteitseisen. We maken prestatieafspraken. En er is, zoals uw voorzitter al aangaf, stapeling van toezicht.
Maar net als de universiteit, en net als kennis, moeten ook toezicht, kaders en afspraken adaptief zijn. Echt, levend. Zodat studenten, docenten, onderzoekers en bestuurders sámen de oriëntatie van hun universiteit kunnen bepalen.
In die interactie, en in de interactie met de maatschappij, de stad, de bedrijven en instellingen in de regio, ontstaat het profiel van een universiteit. En dát profiel moet volgens mij het uitgangspunt zijn bij profilering.
Wat daar in mijn visie bijhoort, is het creëren van een academische omgeving die uitdaagt en uitnodigt tot leren. Een sfeer die studenten motiveert en hun ambitie aanwakkert.
Zeker in de context van de ontwikkelingen die ik net noemde, is onderwijs niet alleen een voertuig om kennis zo efficiënt mogelijk over te dragen. Het is veel meer.
In een innovatieve en lerende kenniseconomie gaat onderwijs net zo goed om vorming van studenten als zelfstandig denkende, kritische geesten. Mensen die zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. En kennis zó weten te ontwikkelen en in te zetten, dat ze een bijdrage kunnen leveren aan maatschappelijke vraagstukken.
Voor universiteiten kan hierbij een belangrijke impuls zijn, dat onderwijs de komende jaren steeds opener zal worden. In meerdere opzichten. Ook in die transitie speelt technologie een grote rol.
Een ontwikkeling die op dit moment een enorme vlucht neemt zijn MOOc’s: massive open online courses, die enorm veel nieuwe mogelijkheden bieden en het onderwijs voor steeds meer mensen toegankelijk zullen maken.
Hoorcolleges voor alle eerstejaars bestuurskunde hoeven niet per se op dinsdagochtend om kwart over negen plaats te vinden en studenten hoeven er niet per se fysiek bij aanwezig te zijn.
Studenten kunnen kiezen welke vakken ze volgen aan welke instellingen. En zo een opleiding samenstellen die optimaal aansluit bij hun behoeften en wensen, en die hen tegelijkertijd traint in de de flexibiliteit die van hen gevraagd zal worden op de arbeidsmarkt.
Ook docenten zullen steeds meer materiaal delen met andere docenten. En wees niet verbaasd als u als docent een vraag krijgt over rechtvaardigheid en ethiek van een student die de avond daar een college heeft gevolgd van Harvard professor Michael Sandel.
Op z’n iPad welteverstaan.
Docenten kunnen op hún beurt de MOOC van een internationale topdocent als huiswerk opgeven, en hun eigen contacturen gebruiken om de stof actief en gericht te verwerken.
Of zélf een MOOC online zetten, en daarmee niet alleen hun eigen studenten bereiken, maar in potentie miljoenen studenten wereldwijd.
En ten slotte geeft deze ontwikkeling universiteiten en opleidingen de mogelijkheid om zich te specialiseren in de vakken waar ze excellent in zijn.
De Universiteit Leiden, de TU Delft en de UvA bieden al MOOCs aan. Ze trekken daarmee duizenden studenten, ook uit het buitenland. De MOOC van de Universiteit Leiden over de Europees recht trok meer dan 30.000 belangstellenden.
Als we dat vergelijken met de Khan Academy, die zich in India met name richt op basisschoolleerlingen, maar over de hele wereld meer dan zes miljoen gebruikers heeft en 3300 video’s online heeft staan, dan kunnen we niet anders dan concluderen dat ons nog een enorme doorbraak staat te wachten.
Maar er moet nog wel wat gebeuren voor we die belofte waar kunnen maken.
Denk aan de kwaliteitscontrole.
Of hoe de universiteit contact kan houden met studenten en tussen studenten onderling.
Het roept ook praktische vragen op. Gaat u investeren in nieuwe grote collegezalen? Of kunt u dat geld beter gebruiken om online colleges en online feedback van docenten te ontwikkelen?
Ten slotte denk ik dat we ons niet moeten blindstaren op een onderwijsvorm die qua didactiek vaak leunt op het oude model van massale hoorcolleges.
Het is wél zo, dat juist vanwege alle mogelijkheden van open acces, MOOc’s en flipping the classroom, hoogleraren en docenten zullen moeten nadenken over hun toegevoegde waarde.
Vanochtend mocht ik het eerste collegejaar openen van het University College Rotterdam. Ik ben me er zeer wel van bewust dat de intensieve manier van werken op de colleges, met vaak één-op-één-tutorials, heel kostbaar is.
In de zin van geld. Maar evengoed in de zin van: waardevol. En de opkomst van de MOOc’s zou wel eens een mooie aanleiding kunnen zijn voor universiteiten om zich te bezinnen op de rol van hun docenten ten opzichte van studenten.
Een digitaal college, hoe goed ook, zal de discussies tijdens colleges of het spreekuur van de professor nooit kunnen vervangen. Mits er in die interactie ook echt wat gebéurt.
Als flipping the classroom écht een 180 graden omdraaiing is, als docenten en hoogleraren met liefde en aandacht hun kennis overdragen aan hun studenten én hen helpen te worden wie ze zijn door vragen te stellen en naar antwoorden te luisteren… - dan kunnen docenten juist vanwége de opmars van digitaal onderwijs een enorm belangrijke gidsfunctie hebben.
Het is immers de interactie tussen docenten en student die leren naar een hoger plan brengt. Voor de computer is een zes een zes. Maar het is de docent die kan bepalen of die zes een groot compliment waard is, of dat het gemakkelijk een acht had kunnen zijn. En die daarmee bijdraagt aan de vorming van haar studenten. En zo het verschil maakt.
Dames en heren, ik kom tot een afronding.
Aan het begin van mij speech zei ik, dat een universiteit als academisch instituut weliswaar in een historische traditie staat, maar nooit vormvast is. Ze krijgt juíst haar vorm in de dynamiek van de uitwisseling met de samenleving.
Als mensen houden we van helderheid en overzichtelijkheid. Zoiets als dit.
Maar onze samenleving en economie zullen er in de toekomst heel anders uit zien. Meer zoals dit.
Verandering, flexibiliteit en diversiteit zullen de komende jaren onze samenleving en daarméé uw universiteit kleuren en het ritme ervan bepalen.
Steeds meer studenten met verschillende culturele achtergronden zullen hier komen studeren.Het onderwijs zal niet langer tijd- en plaatsgebonden zijn. En crossovers tussen wetenschappelijke disciplines zullen eerder regel dan uitzondering worden. Universiteiten zullen studenten daarom niet alleen de kennis, maar ook de brede bagage moeten geven om daar mee om te gaan, en er op te reflecteren.Want juist in al die flexibiliteit is ook een constante nodig. Een ankerpunt.
De rivierdelta die u op het plaatje ziet, is de Lenadelta in Siberië. 45.000 vierkante kilometer groot – dat is even groot als Nederland. Van bovenaf ziet het er uit als een doolhof van land en water. Maar reken maar dat elk stroompje in die gigantische delta, een bedding heeft. En elke bedding is in feite het ankerpunt van elke waterdruppel in die enorme rivier.
Dus als ik het heb over kenniscirculatie, bedoel ik niet alleen de stroom, maar ook de bedding. Kennis krijgt pas waarde en betekenis als wij het verbinden met maatschappelijke opgaven en wetenschappelijke uitdagingen. Vanuit normbesef, verantwoordelijkheid, en een visie op hoe we vanuit onszelf kunnen en willen bijdragen aan een betere wereld.
Dat is iets wat we moeten leren. De ontmoeting tussen mensen, de mogelijkheid voor uitwisseling en debat, is daarbij wezenlijk. En de universiteit is een fantastische plek om die ontmoeting te faciliteren. Want alleen in verbondenheid met anderen, ontwikkel je als mens het diepe besef dat je jouw kennis en capaciteiten altijd gebruikt in relatie tot anderen. Of je nu arts wordt of notaris, journalist of politicus, duurzaamheidsdeskundige of transitiemanager.
Ik feliciteer u van harte met het honderdjarig bestaan van uw universiteit. Ik wens u inspirerend collegejaar.
En ik eindig mijn speech met de laatste twee strofen uit het gedicht ‘Leerdicht’ van Jules Deelder. My apologies to the international guests, but I would like to quote him in Dutch.
De school belichaamt voor ons allen
de triomf van het verstand
over het instinct der dieren
Kennis geeft ons macht
En dat is mooi en dat is prachtig
mits we één ding niet vergeten;
Kennis is niets zonder geweten
Pas het geweten maakt ons mens
Dank u wel.