Toespraak Bussemaker bij opening van het mbo-jaar
Toespraak van minister Bussemaker tijdens de opening van het mbo-jaar bij Deltion in Zwolle. De minister gaat een tour maken langs mbo-scholen verspreid over het land.
Ik ben zeer onder de indruk van de eed-aflegging. De bestuurders van het Deltion weten wat er nodig is om een maatschappelijke organisatie als een ROC goed te besturen. Dienend leiderschap. Waarbij je ten overstaan van de hele onderwijsgemeenschap, verantwoording aflegt over je handelen. Waarbij de kwaliteit van het onderwijs leidend is in alles wat je doet. En waarbij de dialoog met het bedrijfsleven, de andere onderwijsinstellingen in de regio én de gemeente vanzelfsprekend is om het middelbaar beroepsonderwijs tot een succes te maken.
U maakt hiermee een statement namens de hele sector. Dat geeft, nog geen jaar na het verschijnen van het rapport van de commissie Amarantis, vertrouwen. En dat vertrouwen is nodig. Er is enorm veel in beweging binnen uw sector. U zet (in het kader van Focus op vakmanschap) voortvarend de schouders onder de grote problemen. En u zoekt naar de beste samenwerkingsvormen om de hoge ambities van het mbo waar te maken. Die zoektocht is voor mij aanleiding tot de vraag: Is het beroepsonderwijs voldoende toegerust voor de grote uitdagingen van de toekomst?
En ik wil daar de komende tijd graag met u over in debat. Deze bijeenkomst vandaag beschouw ik als de start van de mbo-tour die ik in verschillende regio’s van dit land ga maken. En ik grijp deze gelegenheid dus graag aan om mijn visie op deze zaken te geven.
Laat ik met het volgende beginnen. De Hermitage wijdde onlangs een tentoonstelling aan de Russische tsaar Peter de Grote, die in de zeventiende eeuw naar Nederland afreisde om in de leer te gaan bij onze scheepsbouwers en poldermalers. In die tijd stond Nederland niet alleen bekend om z’n knappe schilders of vernieuwende wetenschappers. Tot in Moskou werd er met bewondering over ons Nederlandse vakmanschap gepraat. In het kader van die tentoonstelling was een aantal prominenten gevraagd om de kracht van ons vakmanschap onder de woorden te brengen. Waaronder onze nieuwe koning.
Hij schreef: ‘Vindingrijkheid, ijver en openheid zijn al eeuwenlang onze kracht. Daarmee hebben wij de wereld veel te bieden.’ Daarmee sloeg hij de spijker op z’n kop. Kennis, ‘human capital’ zal (volgens een nog te verschijnen rapport van de WRR) ook de komende jaren de belangrijkste brandstof voor vooruitgang blijven. Nederland zal het, nog méér dan voorheen, moeten hebben van slimme, pragmatische toepassingen. En juist op dat terrein zijn goede vakmensen onontbeerlijk. Dat gaat dus verder dan het besef dat goede vakmensen de zaak draaiende houden.
Veel meer dan in het industriële tijdperk liggen in een moderne technologische samenleving kennis en kunde in elkaars verlengde. In sommige sectoren, zoals de creatieve industrie of de high techindustrie, staan vakmensen aan de bron van innovatie. Denk aan een bedrijf als VDL, waar mbo-studenten worden opgeleid om mee te werken aan nieuwe producten die de hele wereld rondgaan. Daarnaast leveren gespecialiseerde vakmensen onderdelen voor nieuwe producten met een kwaliteit die nooit door machines is over te nemen. Neem het maken van modellen voor onderdelen van windmolens of voor medische apparaten. Daar waar door nieuwe ontwikkelingen, zoals 3D-printen en robotisering oude ambachten verdwijnen, ontstaan tegelijkertijd vaak nieuwe.
We hebben daarom vakmensen nodig die wendbaar en weerbaar zijn op deze ‘fluïde’ arbeidsmarkt van de 21e eeuw. Je vak meester zijn betekent in deze tijd ook dat je problemen kunt oplossen. Dat je creatief bent, je snel kunt aanpassen aan een nieuwe situatie. Dat je ondernemend bent en (als het nodig is) ook ‘tegen’ kan denken.Het zijn eigenschappen die ik volop heb gezien bij onze vakmensen tijdens de Worldskills in Leipzig, afgelopen juli. Een goed voorbeeld hiervan was onze winnares etalagemaken. Zij won goud omdat ze haar opdracht niet alleen accuraat maar ook heel origineel, net even anders dan de anderen, had uitgevoerd. De oplopende werkloosheid in sommige branches als gevolg van de crisis, zetten die vraag naar breed opgeleide vakmensen op scherp. En dat geldt ook voor de tekorten aan vakmensen in bijvoorbeeld de techniek. Het gaat hier om een kwantitatieve én een kwalitatieve schaarste in ‘human capital’.
En dat stelt dus hoge eisen aan de kwaliteit van het beroepsonderwijs in de volle breedte. Mijn volgende onderwerp. U staat de komende tijd voor de uitdaging om het beroepsonderwijs uitdagender en aantrekkelijker maken. Te vaak wordt een keuze voor het beroepsonderwijs beschouwd als een negatief alternatief op een route via het vormend onderwijs. Nog te veel jongeren komen, onder invloed van ouders of hun omgeving, op de verkeerde plek in het onderwijs terecht waardoor ze hun talenten niet optimaal kunnen ontplooien. En dat ligt echt niet alleen aan beeldvorming of imago. Eén op de drie schoolverlaters vindt het niveau van de opleiding niet uitdagend genoeg. Dat moet dus anders.
Daarom worden de opleidingen in het mbo korter in jaren en rijker aan onderwijs. De vakmanschaps- en technologieroute geven het beroepsonderwijs een herkenbaar gezicht voor praktisch ingestelde jongeren die snel de praktijk in willen, of die langs deze weg willen opklimmen. En ik ga met de instellingen kwaliteitsafspraken maken.We gaan er ook met elkaar voor zorgen dat het aanbod aan afgestudeerd vakmensen beter matcht met de vraag van het regionale bedrijfsleven.
Nee, het mbo kent geen “pretopleidingen”. Maar ik constateer wel dat onderwijsinstellingen voor een aantal opleidingen teveel deelnemers inschrijven. Dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de vraag in de regio, baart mij zorgen. Uit een recente enquête onder jonge vakstudenten bleek dat die zich weinig zorgen maken over hun toekomstige baankansen. We moeten ze dus echt bewust maken van de gevolgen van hun keuzes. De ombuigingsgesprekken en de studiebijsluiter zijn daarbij een steun in de rug. Daarnaast wordt van instellingen gevraagd om hun aanbod binnen de regio onderling beter op elkaar af te stemmen en gezamenlijk tegen de vraag van de regionale economie te leggen. Maar ook het bedrijfsleven moet zijn verantwoordelijkheid nemen om het onderwijs uitdagender en aantrekkelijker te maken.
Bij de Oefenfabriek, onderdeel van het Centrum voor innovatief vakmanschap in Brielle zag ik niet alleen de vruchten van publiek-privaat initiatief. Ik zag ook wat dat sterke commitment van het bedrijfsleven kan betekent voor de kwaliteit van het onderwijs. Hier in Zwolle hebben bedrijfsleven, onderwijs en regionale overheid grote ambities met het Centrum voor innovatief vakmanschap polymeren. Ik hoop van harte dat uw goede voornemens worden omgezet in grote daden. OCW gaat die samenwerking in onder meer de CIV’s ondersteunen via een investeringsfonds. Het Rijk legt 100 miljoen in en het bedrijfsleven en de regionale overheid samen hetzelfde bedrag.
Maar, als we het hebben over de toekomstbestendigheid van het mbo, moeten we ook verder kijken dan Focus op vakmanschap. In november, in reactie op het rapport van de Commissie Amarantis, zei ik dat er behalve een aantal structurele maatregelen, ook een mentaliteitsverandering plaats moest vinden. Daarbij hoort een gesprek over de fundamentele waarden van het bestel. Niet om het stelsel ter discussie te stellen. Wel om naast de kracht ook de kwetsbaarheden ervan te benoemen. En om te bespreken hoe we op die punten nieuwe dijkdoorbraken kunnen voorkomen.
Ik vind vier thema’s hierbij van belang:
- Als eerste: de zorg voor jongeren in een kwetsbare positie.
Het middelbaar beroepsonderwijs is van oudsher een belangrijke emancipatiemotor, met name voor groepen jongeren die door thuissituatie of andere redenen op een achterstand staan. Daarnaast geeft het jongeren met verborgen talenten of laatbloeiers de kans om op te klimmen. Neem Alexandra Lokate, de uitblinker van het Deltion College, dit jaar. Een studente die met succes de mbo-4 opleiding Jeugdhulp doet en uitblonk tijdens haar stage bij COC Zwolle. Ze is daarnaast ook voorzitter van de studentenraad en wordt gezien als een charismatische gesprekspartner van het bestuur. Dat ze als onzeker meisje begon op mbo-1-niveau kunnen haar docenten zich nauwelijks meer voorstellen. Die brede toegankelijkheid bepaalt voor een deel de kracht van het Nederlandse mbo-bestel. Maar ik zie wel dat het met zo’n diverse groep leerlingen moeilijker is om over de hele linie te zorgen voor hoge prestaties. Deze opdracht kan daarom alleen worden vormgegeven in nauwe samenwerking met de gemeenten en andere partners in de regio. Dat voorkomt ook dat een groep tussen ‘wal en schip’ valt. - Als tweede: de ambitie om vakmensen af te leveren die voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt. Die eisen heb ik eerder in mijn verhaal al geschetst. Jonge mensen moeten hun vak niet alleen goed verstaan, ze moeten ook ondernemend, flexibel en creatief zijn. Aan de andere kant vragen sommige bedrijven om heel specifiek vakmanschap en moeten ze nieuwe vakkrachten die breed zijn opgeleid vaak nog uitgebreid inwerken. Dat roept vragen op: Is ons beroepsonderwijs nog veerkrachtig genoeg daarop in te spelen? Neemt het bedrijfsleven zelf voldoende initiatief om dit structureel te verbeteren?De vereenvoudiging van de kwalificatiestructuur zal in elk geval moeten leiden tot een betere balans tussen specifieke kennis- en algemene vaardigheden. Neem de reisbranche. Ik heb begrepen dat er op dit moment aparte opleidingen bestaat voor recreatie in vakantieparken, receptie in hotels en het werken bij een reisbureau. Terwijl het uiteindelijk gaat om vaardigheden die je in de hele vrijetijdsindustrie nodig hebt: dienstverlening, klantvriendelijkheid en zakelijk inzicht.
- Brengt mij op het derde thema: de uitdaging om van pure concurrentie naar strategische samenwerking te gaan. De financiële crisis maar ook de misstanden in diverse maatschappelijke organisaties, hebben bewezen dat pure concurrentie, de mentaliteit van ‘groeien om de groei’ niet leiden tot de doelen die je wilt bereiken – of dat nu om winst en productie gaat of om het bieden van goed onderwijs of goede zorg. Concurrentie om de beste te zijn moet samengaan met het aangaan van strategische allianties. Dat besef zie ik in de mbo-sector op allerlei manieren terug. Op diverse manieren wordt er momenteel geëxperimenteerd met onderlinge samenwerking. Uitruilen van opleidingen, afsluiten van een convenant of een het omvormen tot een coöperatie. De regio Rotterdam bijvoorbeeld stelt samenwerking voor binnen dezelfde stad. Doel is een herkenbaarder aanbod voor studenten, en minder sterke concurrentie met nagenoeg identiek aanbod. Ik vind het inspirerend om te zien dat bestuurders dit binnen één stad verkennen. Maar voorop staat voor mij wel dat voor goed beroepsonderwijs een sterke regie op het aanbod en de zorg voor kwetsbare leerlingen centraal blijft staan. De verkenning van Rotterdam is nog niet klaar. Ik wacht de plannen van de bestuurders af voor een definitief oordeel. Over twee weken geef ik per brief aan de Kamer mijn eerste reactie op de ontwikkelingen in Rotterdam en op de voorgestelde samenwerkingen in de regio Noord-Holland, Utrecht en Flevoland.
- Bij dit alles speelt de zorg voor menselijke maat, mijn vierde thema. Een belangrijke reden om in de jaren negentig tot de ROC-vorming over te gaan, is dat een grootschalige organisatie financiële en bestuurlijke voordelen biedt. En als zodanig ook beter maatwerk kan leveren. Maar omvangrijk en groot draagt nu eenmaal het gevaar in zich van ‘massaal’ en ‘anoniem’. Veiligheid en structuur, je gekend weten zijn basisvoorwaarden voor het goed functioneren van leerlingen en docenten. Als je dat niet garandeert als organisatie, kan dat leiden tot ‘verweesd onderwijs’. Sommige instellingen weten ‘klein in groot’ goed te realiseren. Zoals hier bij het Deltion. Waar elke opleidingsgroep in dit gebouw via een eigen unit met een eigen kleur, sfeer en inrichting herkenbaar te maken. Die aandacht voor menselijke maat is een voortdurend aandachtspunt voor instellingen binnen dit bestel.
Dames en heren,
Over deze vier thema’s wil ik de komende tijd graag met u in gesprek. U hoeft daarvoor niet naar Den Haag te komen en verwacht van mij ook geen blauwdruk. In elke regio verschillen de verhouding tussen vraag en aanbod, het karakter van het bedrijfsleven, en de sociaal-economische uitdagingen. Daarom trek ik de komende maanden het land in om samen met u na te denken over de beste voorwaarden om de hoge ambities van het mbo waar te maken. Dienend leiderschap om de brede opdracht in de eigen regio waar te maken, is daarbij het uitgangspunt. U heeft het mbo-jaar hier geopend door dat te benadrukken. En ik ben heel benieuwd naar uw mening over de thema’s die ik verder heb benoemd. Maar laat ik u allen tot slot eerst een heel mooi mbo-jaar 2013 toewensen.