Studenten krijgen sneller hogere aanvullende beurs

Studenten van wie de ouders er in inkomen achteruitgaan, komen sneller in aanmerking voor een hogere aanvullende beurs. Moesten ze voorheen nog aantonen dat deze teruggang minstens drie jaar aanhield om extra beurs te krijgen, straks kan dat al als ze laten zien dat de inkomensdaling zich over het afgelopen jaar heeft afgespeeld.

Investeren in onderwijs

Dit staat in het wetsvoorstel sociaal leenstelsel in de masterfase dat naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met het wetsvoorstel maakt het kabinet €133 miljoen vrij uit inkomensondersteuning voor studenten om te kunnen investeren in de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek.

Met de versoepeling in de aanvullende beurs speelt minister Bussemaker in op het groeiend aantal zzp’ers met schommelende inkomsten. Nu nog moeten hun studerende kinderen bewijzen dat de inkomensachteruitgang minstens drie jaar aanhoudt en niet behoort tot de normale schommelingen in het inkomen. Straks hoeven zij alleen nog aan te tonen dat het inkomen van de ouders het afgelopen jaar met minstens 15% is gedaald, om in aanmerking te komen voor een (hogere) aanvullende beurs.

Toegankelijkheid gewaarborgd

Met invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase vervalt de basisbeurs voor studenten die per 1 september 2014 instromen in de masterfase. Ze kunnen dit bedrag voortaan lenen tegen gunstige voorwaarden (nu 0,6% rente). De aanvullende beurs voor studenten met minder draagkrachtige ouders blijft gewoon bestaan, zodat de toegankelijkheid tot het hoger onderwijs gewaarborgd blijft.

Ook de aanvullende lening en het collegegeldkrediet blijven, evenals de zogeheten ‘kortstudeerbonus’. Deze regeling houdt in dat een student die zijn bachelor in minder dan de nominale studieduur (drie jaar voor een wetenschappelijke opleiding) afrondt, het restant van zijn beurs mag meenemen naar de masterfase. Zo kan een masterstudent dus ook in het sociaal leenstelsel nog gebruik maken van een basisbeurs.

Draagkracht

De draagkrachtregeling, die betekent dat afgestudeerden pas hoeven af te lossen als ze genoeg verdienen, blijft intact. Wel wordt de afbetaaltermijn verlengd, van vijftien naar twintig jaar. Hierdoor wordt de maandelijkse aflossing lager. Overigens blijft het mogelijk om sneller af te lossen. Mocht er nog restschuld staan na twintig jaar, dan wordt die kwijtgescholden.

In het wetsvoorstel is eveneens de mogelijkheid gecreëerd om een deel van de studieschuld kwijt te schelden voor studenten die bepaalde meerjarige masteropleidingen in maatschappelijk relevante sectoren volgen.