Sterkere mensen, sterkere gemeenschappen
“Ik ben van mening dat de manier waarop de samenleving omgaat met ouderen, mensen met een beperking, kenmerkend is voor de beschaafde samenleving.” Dit zei staatssecretaris Martin van Rijn op de conferentie ‘Gedeelde zorg, gedeelde verantwoordelijkheid’ op 13 februari 2013 in Amsterdam.
Voorafgaand aan de speech liet Van Rijn het filmpje zien ‘Een dagje uit met oude van dagen naar Hoek van Holland’; een Polygoonjournaal van 22 juni 1947.
Dames en heren,
Ik heb dit filmpje laten zien om een extreem beeld neer te zetten van dat er iets veranderd is in de zorg voor ouderen in de samenleving. En ja, we kijken dus nu heel anders tegen ouderenzorg en de samenleving aan. Het is een filmpje uit 1947. Ik denk dat we in 2013 niet snel op deze manier een uitstapje voor 700 ouderen organiseren. En ik denk dat je ook geen sigaret meer cadeau krijgt.
Ik ga nog even terug in de tijd, naar de jaren zestig. De Wet op de Bejaardenoord was net in werking getreden. Het was heel gewoon om op een zekere leeftijd je in te schrijven voor een bejaardenoord. Mensen vonden het ook een veilige gedachte.
Hoe kwam dat? Dat was net iets luxer dan thuis. In het bejaardenoord had je centrale verwarming. Er werd eten voor je klaargemaakt en er werd voor je gezorgd. Iedereen vond dat wel een veilige en mooie gedachte. Het was de tijd van de wachtlijsten. Want ook als je nog zo gezond was als een vis, schreef je je heel vroeg in. Op de wachtlijst voor een bejaardentehuis in Leeuwarden met 100 bedden, stonden 1300 mensen.
Wij leven nu wel heel duidelijk in een andere tijd. Onze persoonlijke welvaart is toegenomen. Onze persoonlijke mondigheid is toegenomen. We hebben andere wensen, andere ideeën. En we worden misschien ook wel op een andere manier ouder.
De mensen die ik ontmoet, die aan het nadenken zijn over hun eigen oude dag, die zeggen dat ze zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen. De vraag is dus of we dat in Nederland zo goed hebben georganiseerd.
Want ja, eigenlijk is het heel vanzelfsprekend. Maar het is ook vanzelfsprekend dat als je iets gaat mankeren, dat er iemand van de indicatie langskomt. Dan krijg je een x aantal formele zorg toebedeeld. Daar heb je dan recht op.
De vraag is of dat de samenleving is waar we naar streven. Willen we een verzekeringssamenleving, waarin we recht hebben op een van tevoren aantal uren geïnitieerde zorg? Of willen we een betrokken samenleving?
Ja, we worden met z’n allen ouder. We krijgen allemaal te maken met één of meer chronische ziekten die - gelukkig anders dan vroeger - niet fataal zijn, maar waarmee je gewoon nog veel dingen kunt doen. En waarin je jezelf vragen moet stellen. Wat kun je zelf? Wat kun je zelf betalen? Wat kan je eigen omgeving doen? Wat kan je eigen netwerk doen? Van welke voorzieningen kun je gebruik maken op gemeentelijk niveau? En voor welke formele zorg moet je gebruik gaan maken op het moment dat het allemaal nog wat erger wordt?
De hele discussie over de hervormingen in de zorg, die krijgt een beetje de teneur van de financiële crisis. En dat er bezuinigd moet worden. Daar kom ik zo dadelijk nog even op terug.
Maar eigenlijk gaat het om de vraag: hoe gaan we de kwaliteit van zorg in de toekomst vorm geven? Eigenlijk gaat het om de vraag: wat voor soort samenleving willen we nu eigenlijk hebben?
Natuurlijk gaat het ook, daar ben ik eerlijk in, om houdbaarheid. Het is niet alleen maar een kwaliteitsverhaal; het is ook een houdbaarheidsverhaal. In 2001 gaven we 16 miljard euro uit aan AWBZ-zorg. Nu geven we 25 miljard euro uit per jaar uit aan AWBZ-zorg. Dat is elk jaar 35.000 euro per gebruiker. Wel iets om over na te denken. Hoe lang houden we dat vol?
Dus ja, uitgerekend nu moeten we praten over welke kwaliteit van zorg wij deze samenleving willen leveren. Want ik ben ook van mening dat de manier waarop de samenleving omgaat met ouderen, mensen met een beperking, kenmerkend is voor de beschaafde samenleving. Dat moeten we dus waarborgen naar de toekomst toe. Maar juist omdat we dat willen waarborgen, moeten we ook uitgerekend nu naar die houdbaarheid kijken. Die twee dingen komen nu echt samen.
Het streven om mensen langer zelfstandig te laten wonen, is vandaag uitgebreid aan de orde geweest in de verschillende deelsessies. Het staat ook letterlijk in het Wmo-beleidsplan van de gemeente. U streeft ernaar om Amsterdammers sterker te maken. In de gezamenlijke brief die ik met de minister naar het Kabinet heb gestuurd over de toekomstplannen, spreken we ook over sterkere mensen, sterkere gemeenschappen.
Dat is ook precies de keuze die Amsterdam aan het maken is. Het uitgangspunt dat ouderen, mensen met een handicap of een psychiatrische aandoening, zelfstandig of semizelfstandig kunnen wonen in de wijken zo nodig met begeleiding en steun. Dat sluit naadloos aan op de visie die we met elkaar aan het ontwikkelen zijn.
Ik denk dat we allemaal ongeveer hetzelfde denken over hoe we de langdurige zorg in Nederland moeten regelen. Langer zelfstandig thuis wonen en alleen als het nodig is naar een instelling verhuizen. Met waardigheid en met thuisgevoel. Meer ruimte voor maatwerk, zorg dichtbij waarin de gemeente een belangrijke rol speelt.
Als er een ondersteuningsvraag is, ga je samen kijken wat je zelf nog kan doen. Wat kan je sociale omgeving doen? Wat kunnen je naasten doen? Wat kan de gemeente doen? En waar heb je eigenlijk een verzekerd recht voor nodig?
Dat is het idee: samen in gesprek gaan over je mogelijkheden in plaats van je rechten. Dat dit werkt is door gemeenten bewezen bij de overdracht van de Wmo. Dat kunnen we doorzetten, wanneer het gaat om de langdurige zorg.
In die omslag van die veranderingen in de langdurige zorg, krijgen gemeenten dus inderdaad een grotere rol. Zij registreren en ondersteunen de participatie van diegene die dat niet zelf kunnen. Ik denk dat dat ook een beetje het ideale plaatje is. Dat er een soort logische lijn in het gehele beleid komt te zitten. Het is belangrijk dat de gemeenten in de toekomst de middelen krijgen om dat voor elkaar te brengen. Maar ook de vrijheid om te zorgen om dat op hun eigen manier te doen.
Als we zeggen dat we de huidige rijkstaken simpelweg overhevelen en dat de gemeenten hetzelfde moeten doen maar met minder geld, dan maken we een fout. Er is géén sprake van overheveling van rijkstaken. Er is wél sprake van overheveling van een groot rijksbudget waarin de gemeente de vrijheid krijgen om het anders te gaan doen. Dat is een heel essentiële manier van denken.
De kwaliteit van de langdurige zorg en die houdbaarheid daarvan, zijn belangrijke pijlers, maar wel onder de conditie dat we dat ook echt anders gaan organiseren. En ja, daar zitten moeilijke keuzes in. Ook de keuze hoe we tegen huishoudelijke hulp aan kijken. Want huishoudelijke hulp is aan de ene kant belangrijk om langer thuis te kunnen blijven wonen. Maar je kunt je afvragen: zijn dit nu bijzondere ziektekosten? Je kunt je afvragen of het vanzelfsprekend is dat we met z’n allen daarvoor betalen. Je kunt juist hier kijken wat je zelf kunt doen en wat je omgeving kan doen. Als je het zelf niet meer kan en er is geen sociale omgeving, dan zal een voorziening getroffen worden.
Dit vraagt ongelooflijk veel van alle betrokkenen. Het vraagt om een nieuwe samenwerking tussen formele zorg en informele zorg. Een nieuwe samenwerking tussen zorgprofessionals onderling. En tussen zorgprofessionals en instellingen. Maar ook een nieuwe samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars.
Maar juist door die nieuwe verbindingen zijn er ongelooflijk veel kansen. En samenwerking: daar kun je niet tegen zijn!
Samenwerking is ook ongelooflijk moeilijk. In de stad Amsterdam zit er nog een bijzondere dimensie aan vast, omdat er ook samenwerking is tussen de centrale stad en de stadsdelen. Ik heb daar geen verstand van, maar die moet ik eigenlijk aan het rijtje toevoegen.
Ik denk dat er tal van nieuwe uitvindingen worden gedaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat we met deze visie in staat zijn om de zorg dichtbij mensen te organiseren. Te garanderen dat als je 24 uur toezicht en zorg nodig hebt, dat daar ook een goede voorziening voor is. Dat we dan op een andere manier de zorg in Nederland kunnen organiseren.
Ik ben heel blij dat de gemeente Amsterdam daar ongelooflijk actief in meewerkt. Dat merk je op een dag als vandaag. Ik ben ook echt ontzettend blij en ook wel trots dat de gemeente Amsterdam ook met andere activiteiten heel actief die draad oppakt. De gemeente heeft met zorgverzekeraar Achmea een convenant gesloten. Een mooi voorbeeld waarin je samen aan de slag bent met thema’s als het delen van kennis, het afstemmen van de inkoop. Die samenwerking is ook voor het nieuwe stelsel van wezenlijk belang.
Wij hebben natuurlijk op landelijk niveau discussies over de afstemming tussen de verpleging en de verzorging. Wie krijgt nu wat? Een belangrijke discussie, die we ook in Den Haag uitgebreid voeren. Maar eigenlijk is het niet een heel belangrijke discussie. Stel dat wij de hele verzorging aan de gemeente geven. Dan moet ik tegen de gemeente zeggen dat ze in de seconde daarna met verzekeraars gaan praten. Want mensen kunnen niet opgeknipt worden in financieringshokjes.
Soms kun je iets met je sociale netwerk. Soms zul je ondersteuning en persoonlijke verzorging nodig hebben. En soms heb je verpleging nodig. En soms heb je het allemaal nodig. Je zou dus kunnen zeggen dat dit vooral bij de verzekeraars zit. Maar dan moet ik de seconde dáárna tegen de verzekeraar zeggen: je moet met de gemeente gaan praten. Want het is niet alleen maar wijkverpleging en wondverzorging. Er is ook een aspect van begeleiding nodig. Of er is iets rondom eenzaamheid of er is iets rondom een vangnet voor de huishoudelijke hulp.
Die samenwerking tussen gemeente en verzekeraars is dus een cruciaal element in het nieuwe stelsel. En niet alleen om te zorgen dat er gezamenlijk wordt nagedacht. Maar vooral om de cliënt er geen last van te laten hebben. Dat er verschillende potjes zijn en blijven om de zorg te financieren. Maar dat de cliënt ook eigen keuzemogelijkheden heeft.
We zijn natuurlijk óók in gesprek met de cliëntenorganisaties om te kijken hoe we die keuzevrijheid in het nieuwe stelsel beter kunnen borgen.
Ik ben er voor om in het nieuwe stelsel kijken hoe we - daar waar het kan en daar waar mensen dat willen en kunnen - er recht op keuze vrijheid ontstaat. Dat je aanspraak kunt maken op een voorziening. Dat er ook een keuzemogelijkheid is voor de cliënt om te kijken of hij het misschien toch een beetje anders wil organiseren.
Dat past ook in het sluitstuk wat we in het hele stelsel moeten maken. Wat kun je zelf? Wat kan je omgeving? Voor welke voorziening moet je bij de gemeente zijn? Waar moet je aanspraak doen op verzekerde zorg? Waar kun je de regie bij de cliënt leggen? Alleen op die manier kunnen we de zorg op een efficiënte manier organiseren. Dichtbij, in de buurt, waarin we elkaars kennis en expertise gebruiken.
Ik heb het al even gehad over die transities waarin we samen met de VNG en de gemeenten kijken wat we gaan doen. Een belangrijk element is – ik noemde het al - dat we zo veel mogelijk vrijheid aan de gemeente willen bieden. Collega Plasterk, collega’s van Sociale Zaken en Onderwijs en ik bekijken samen of we een zo ruimhartig mogelijk sociaal domein met elkaar kunnen creëren. Een domein waarin de gemeente optimale vrijheid krijgt om dat te doen.
U heeft ook gelezen dat gemeenten niet per deelstroom zich moeten verantwoorden over hoe precies die budgetten zijn besteed, maar zich zouden moeten verantwoorden over de resultaten van het geheel. Ik ben het overigens - om misverstanden te voorkomen – daar volledig met collega Plasterk over eens.
U heeft vanmiddag in deelsessies gesproken over tal van onderwerpen die een rol gaan spelen in dat nieuwe sociale domein. De gemeente Amsterdam zegt: kom maar op, geef het mij in 2014 maar, dan regelen we het wel. Als dat zo doorgaat, dan ga ik er en ik ben het overigens om misverstanden te voorkomen, daar zijn collega Plasterk en ik het ook volledig over eens, u nog een keer aan houden.
Er zijn tien deelsessies gehouden over tien verschillende onderwerpen. Belangrijk is dat we niet de ontkokering in Den Haag vervangen door gemeentelijke verkokering. Dus heel goed, die deelsessies, maar de verbinding tussen die sessies is van groot belang. Hoe kun je dingen met elkaar combineren? Hoe kun je budgetten met elkaar combineren? Hoe kun je ambtelijke diensten met elkaar laten samenwerken?
Aan de ene kant hebben we veel tijd: tot 1 januari 2015. Aan de andere kant is die tijd natuurlijk ook ontzettend kort als je tenminste ook echt met die omslag bezig bent. Niet alleen denken: er komen rijkstaken over en die gaan we zo goed mogelijk proberen uitvoeren met minder geld. Nee, we gaan het echt anders doen, samen met anderen en samen met gemeentelijke diensten.
Wij van onze kant zijn bezig om met gemeenten te praten over de vraag hoe we dat proces zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Door letters op papier te wijzigen en nieuwe wetten maken en nieuwe verantwoordelijkheden creëren.
Maar ook door nieuwe uitvindingen te doen tussen samenwerkingspartners die tot dusver elkaar wel opzochten, maar dat misschien nog wat harder moeten doen. Gemeenten en verzekeraars zijn een mooi voorbeeld.
Maar nog veel belangrijker: hoe krijgen we het voor elkaar dat er voor de cliënt een goed zorgaanbod is en ik ben het overigens om misverstanden te voorkomen, daar zijn collega Plasterk en ik het ook volledig over eens? Waarin een beroep wordt gedaan op het eigen vermogen en sociaal netwerk? En daar waar dat mogelijk is gepast maatwerk. Daar zal uiteindelijk moeten blijken of we in staat zijn om zorg op maat te kunnen leveren. Zorg van goede kwaliteit die ook nog houdbaar is naar de toekomst.
Het succes van deze operatie is natuurlijk een stelselverhaal, een financieringsverhaal. Maar uiteindelijk moet het resultaat gemeten worden. Het gaat om wat de cliënt samen met zijn zorgverlener als goede zorg ervaart.
Als dat het doel is voor 2015, dan zijn wij volgens mij op de goede weg.
Dank u wel.