Toespraak bij de eerste IS Poort
Toespraak van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Lilianne Ploumen, bij de eerste ‘IS Poort’, Den Haag, 28 januari 2013.
Dames en heren,
Fantastisch dat u hier allemaal bent, bij de eerste IS Poort.
Hartelijk dank, Alexander, voor dit prachtige initiatief.
Het is altijd goed om van gedachte te wisselen over internationale samenwerking ─
en over de Nederlandse rol daarin, natuurlijk.
Zeker in zo’n breed gezelschap.
Het is een eer om vandaag een eerste aanzet te mogen geven.
Misschien zeg ik een paar dingen die in dit gezelschap niet op applaus kunnen rekenen.
Maar debat brengt ons verder ─ daar geloof ik heilig in.
Dus daar gaan we.
Dames en heren,
Misschien wel de beste roman over verandering is De Tijgerkat.
Het boek van Giuseppe Tomasi di Lampedusa speelt op het Sicilië van 1860:
het jaar waarin de mannen van Garibaldi het eiland bezetten,
de oude machthebbers hun bevoorrechte posities kwijtraken
en de nieuwe eenheidsstaat Italië langzaam maar zeker gestalte krijgt.
‘Ik behoor tot een ongelukkige generatie,’ zegt hoofdpersoon don Fabrizio ─
‘tussen de oude en de nieuwe tijd in, en in geen van beide op haar gemak.’
Behoren wij, dames en heren, ook tot zo’n ongelukkige generatie?
Zijn wij ─ met andere woorden ─ Fabrizianen?
Je zou het wel denken, als je het stuk ziet dat ik als voorbereiding op deze bijeenkomst kreeg.
Het ongemak druipt ervan af.
Weinig landen zijn afhankelijker van de buitenwereld dan Nederland ─ staat er,
maar tegelijk marginaliseert ons land door mondialisering en opkomende markten,
en heeft Nederland sterk de neiging zich vooral te richten op binnenlandse problemen.
Ja, dat klinkt als een land tussen de oude en de nieuwe tijd, in geen van beide op zijn gemak.
Eerlijk gezegd voel ik mij een beetje ongemakkelijk bij al dat ongemak.
Ik ben geen Fabriziaan.
Neem die opmerking over de neiging ons vooral op binnenlandse problemen te richten.
Dat is niet in tegenspraak met onze groeiende afhankelijkheid van de buitenwereld,
dat is het logische gevolg van onze groeiende afhankelijkheid van de buitenwereld.
Natuurlijk, mondialisering en de opkomst van nieuwe economieën leveren ons het nodige op.
Maar laten we eerlijk zijn: het kost ons ook wat.
Banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld.
En ook de verworvenheden van de verzorgingsstaat staan onder druk.
Kiezers zijn niet gek ─ zij voelen dat hun zekerheden geen zekerheden meer zijn.
Zij vragen van de politiek dat er rekening met hun wordt gehouden.
Ze willen gehoord worden, ze willen meetellen.
En dat is begrijpelijk, zeg ik als rechtgeaard sociaaldemocraat.
Burgers kopen niks voor nuffig geklaag over Nederland dat zich terugtrekt achter de dijken.
Burgers zijn niet gebaat bij goedkoop kosmopolitisme.
Nee, burgers verdienen politieke aandacht voor hun zorgen en verlangens.
Om dit enigszins misprijzend ‘focussen op binnenlandse problematiek’ te noemen:
dat riekt mij ─ om Jacques de Kadt te citeren ─net iets te veel naar deftigheid in het gedrang.
Maar dit, dames en heren, betekent geen gebrek aan engagement.
Dit kabinet staat ─ samengevat ─ voor meer gelijkheid in de wereld.
Het is waar: het eigenbelang speelt een rol in ons buitenlandbeleid.
Maar dan wel het welbegrepen eigenbelang — begrijpt u mij goed.
U kent misschien het voorbeeld van koeien die grazen op een openbare weide.
Boeren hebben een gemeenschappelijk belang om die weide niet kapot te laten grazen.
Tegelijk heeft elke boer een eigenbelang om zoveel mogelijk koeien in de wei te sturen.
Vervang het woord ‘weide’ voor ‘wereld’, dames en heren, en u snapt waar ik heen wil.
Voor een betere wereld moet je rekening houden met het eigene én het gemeenschappelijke.
Vandaar ook de vier pijlers van mijn beleid.
Handel, economische samenwerking, armoedebestrijding én mondiale publieke goederen.
Geen plat eigenbelang dus, ook geen blinde solidariteit, maar iets daartussen in.
Want buitenlandbeleid kan alleen succes hebben, als je het namens alle Nederlanders doet.
Ik juich het dus toe, dames en heren, dat we vandaag praten over de rol van Nederland.
Maar ik twijfel een beetje over de vraag of een globaliseringsvisie is wat we nodig hebben.
Overal hoor ik dat de wereld zo snel verandert.
En tegelijk willen we in een beton gegoten visie op globalisering.
Dat kan ik niet helemaal met elkaar rijmen.
We zijn trouwens ook niet zo goed in het voorspellen van de toekomst.
De val van de Sovjet-Unie,
de opkomst van Singapore of
de financieel-economische crisis ─ ze kwamen behoorlijk onverwacht.
En wat zijn eigenlijk de economische grootmachten van morgen?
Eergisteren waren het de BRIC’s,
gisteren waren het de CIVET’s en
vandaag zijn het de Breakout Nations.
Daar is geen beleid op te maken ─ dat zult u met mij eens zijn.
En dan heb ik nog maar een piepklein deel van alle onzekerheden genoemd.
Een globaliseringsvisie lijkt vooral bedoeld om een gevoel van controle te geven.
Maar controle, dames en heren, is een illusie.
In tijden van verandering heb je niks aan blauwdrukken ─ je moet flexibel zijn.
Voor de goede orde: flexibel betekent geen slag in de lucht.
Nederland moet dansen als een bokser, niet boksen als een danser.
Anders gezegd: geen blauwdruk, wel een aantal uitgangspunten.
En die uitgangspunten zijn er.
Dit kabinet heeft natuurlijk nagedacht over de veranderingen in de wereld.
Nieuwe spelers, nieuwe verhoudingen, nieuwe problemen ─ afijn, u kent het verhaal.
Een van onze antwoorden is de combinatie van hulp en handel.
Natuurlijk kan ik niet alles op elkaar plakken.
In Zuid-Soedan gaat het vooral om armoedebestrijding.
In Japan vooral om buitenlandse handel.
Daar ga ik niet krampachtig over doen.
Maar het is wel mijn opdracht om de overlap zo groot mogelijk te maken ─ en dat kan.
In niet-Westerse landen liggen kansen voor Nederlandse bedrijven.
Het is belangrijk dat zij die kansen grijpen.
Zeker nu de Europese afzetmarkt niet groeit.
Ik weet dat ondernemen in nieuwe markten niet altijd makkelijk is.
Maar dat mag geen reden zijn om kansen te laten liggen.
Daarom zet ik mij ─ multilateraal en bilateraal ─ in voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Maar als we bedrijven helpen in nieuwe markten, moeten we ook nadenken over de gevolgen.
Het geld mag niet verdwijnen in de zakken van een handjevol oligarchen.
Iedereen moet er beter van worden.
En we moeten rekening houden met klimaatverandering en milieuvervuiling.
Juist de nieuwe markten hebben daar de meeste last van.
Duurzaam investeren dus.
Maar er is nog een belangrijke reden waarom handel en hulp bij elkaar horen.
Economische groei is sterk verbonden met de strijd tegen armoede.
Groei betekent zelfredzaamheid ─ zoals het intussen beroemde rapport van de WRR al zei.
Dit bekent voor mij twee dingen.
Eén: rekening houden met de belangen van niet-Westerse landen bij de inrichting van internationale economische systemen.
Twee: stimuleren van goed economisch beleid in die landen zelf.
Hulp en eigen verantwoordelijkheid, dus.
Maar, zeg ik er meteen bij:
we moeten flink bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking.
Vanaf 2014 gaat het budget jaarlijks met 750 miljoen euro naar beneden.
Vanaf 2017 is dat jaarlijks 1 miljard euro ─ een korting van bijna 20 procent.
En daar komen de bezuinigingen op het postennet nog bovenop.
Dit betekent niet dat het kabinet zich verschanst achter de dijken.
Het betekent wel dat ik scherpe keuzes moet maken.
Ik ga die keuzes maken op basis van twee belangrijke vragen.
Eén: hoe vergroot je de gelijkheid in de wereld?
Twee: hoe kan Nederland daar de beste bijdrage aan leveren?
Want laten we wel wezen:
een arme boer in Ghana,
een oorlogskind in Zuid-Soedan
of een onderdrukte vrouw in Afghanistan
zit niet te wachten op een Nederlandse globaliseringsvisie.
Zij willen een beter leven.
En daar wil ik ze bij helpen.
Samen met u.
Uit welbegrepen eigenbelang.
Want zoals Di Lampedusa schrijft in De Tijgerkat:
‘We leven in een werkelijkheid die in beweging is
en waaraan wij ons proberen aan te passen
zoals algen meebuigen met de stromingen in de zee.’
Met andere woorden: meebuigen doe je samen.
Ik dank u wel.