Uitreiking Museummedaille
Op zaterdag 8 december 2012 reikte Minister Bussemaker de Museummedaille uit aan Rudi Ekkart. Ekkart werd onderscheiden vanwege zijn uitzonderlijke verdienste ten behoeve van de Nederlandse museale collecties.
Meneer Ekkart.
U bent ongelooflijk invloedrijk in de Nederlandse museumwereld. Maar u bent bepaald niet het prototype van een kunstpaus.
Men roemt vooral uw bescheidenheid, uw grote deskundigheid, uw tact en uw volharding.
Maar het meest typerend is uw liefde voor schilderijen en het menselijke verhaal daarachter.
Die persoonlijke betrokkenheid is van jongsaf uw drijfveer geweest om als onderzoeker, leidinggevende en als bestuurder in het museale veld de afgelopen jaren verschil te maken.
Om te beginnen heeft u het kunsthistorisch onderzoek op het gebied van de Nederlandse portretkunst internationaal op de kaart gezet.
U maakte talloze studies van de portretten van Cornelis Verspronk, van Michiel van Mierevelt en van vele andere Nederlandse schilders.
Daarbij wist u ook anonieme portretten van toeschrijvingen te voorzien. Vele portretten uit ons Nederlandse kunstbezit hebben dankzij uw inspanningen weer een naam en een gezicht gekregen.
Ook als leidinggevende in de museumwereld heeft u belangrijk werk verricht. [De vorige spreker heeft daar al uitvoerig bij stilgestaan].
Met name als directeur van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie – waar u ruim 25 jaar aan verbonden was.
Onder uw leiding groeide het uit tot een internationaal gewaardeerde instelling voor kunsthistorische kennis.
Musea, de kunsthandel, en onderzoekers uit binnen en buitenland maken er dankbaar gebruik van.
Daar kunnen we met z’n allen heel trots op zijn.
Naast uw werk als onderzoeker en als leidinggevende bekleedde u tal van bestuursfuncties - onder meer van de Vereniging Rembrandt en het Mondriaanfonds.
U was betrokken bij grote aankopen voor de museale collectie van het Rijk. En bij de belangrijke ontwikkelingen in het Nederlandse museumveld, zoals het Deltaplan voor cultuurbehoud en de verzelfstandiging van de Rijksmusea.
Meest recent is uw betrokkenheid bij de samenwerking tussen het RKD en het Rijksmuseum om de onderzoeksfunctie van musea te behouden, te versterken en te verbinden.
Het Karel van Manderinstituut gaat een schakel vormen tussen musea, universiteiten en andere instellingen in binnen en buitenland.
En past daarmee ook bij de ambitie van de Nederlandse musea om meer te gaan samenwerken.
Natuurlijk zijn ook uw zorgen over het bezuinigingsbeleid van het vorige Kabinet mij niet ontgaan. Wat mij betreft zijn die zorgen niet ingegeven door leeftijd, zoals u zich retorisch afvraagt in uw lezing bij de Nederlandse Museumvereniging.
Ook als Minister van (ik schat) zo’n tien jaar jonger vind ik die bezuinigingen vervelend, maar we kunnen ze niet terugdraaien.
Wel vind ik dat het gesprek de afgelopen jaren teveel over besparing en te weinig over de waardering van kunst en cultuur is gegaan.
Binnenkort wil ik met de NMV en de VRM in gesprek over hun plannen voor het nieuwe museumbestel.
En die gesprekken ga ik voeren vanuit de kracht en betekenis van de Nederlandse musea voor ons land. Daar hoort hun traditionele kennisfunctie wat mij betreft gewoon bij.
Brengt mij last but not least op uw bijzondere inzet bij de herkomstgeschiedenis van de openbare collecties in verband met de Tweede Wereldoorlog.
U gaf leiding aan het Bureau Herkomst Gezocht dat zich richtte op het onderzoek van kunstvoorwerpen in relatie tot de Tweede Wereldoorlog.
Met grote zorgvuldigheid, tact en doorzettingsvermogen wist de commissie onder uw leiding van objecten hun herkomst en naam van de eigenaar op te helderen.
Daarnaast gaf u als voorzitter van de commissie met uw naam, de regering zorgvuldige adviezen voor het teruggavebeleid.
U legde eind jaren negentig de basis voor een nieuwe houding in de omgang met particuliere claims op het openbaar kunstbezit in relatie tot de Tweede wereldoorlog.
Leidend daarin was de opvatting dat je de problematiek rond het zogeheten ‘betwist bezit’ niet puur juridisch kon bekijken. Omdat het onlosmakelijk verbonden is met diepe emoties en menselijk drama.
En dat je daarom bij beslissingen over teruggave, naast wettelijke argumenten ook een morele afweging moest maken.
Als voormalig staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport was ik van 2007 tot 2009 politiek verantwoordelijk voor de zorg van oorlogsgetroffenen.
In die tijd heb ik proberen uit te dragen dat de overheid een belangrijke taak heeft om ereschuld en bijzondere solidariteit vorm te geven.
Ik heb destijds van dichtbij meegemaakt hoe belangrijk het is om zorgvuldig om te gaan met de erfenis van de Tweede Wereldoorlog, die tot op de dag van vandaag doorklinkt in ons collectieve geheugen.
Het gaat om erkenning van ervaren leed, en van opgelopen schade.
Die zorgvuldigheid zie ik terug in de vormgeving van het huidige teruggavebeleid. Daarmee kon de overheid afstand nemen van de kille, bureaucratische houding waarmee ze vlak na de oorlog tegen dit soort kwesties aankeek.
En op een ruimhartige manier omgaan met beslissingen over claims van particulieren op de Rijkscollectie.
U heeft in dat verhaal een belangrijke rol gespeeld. Het leidde tot grote waardering van alle direct betrokkenen en bij de joodse gemeenschap in Nederland.
Marei von Saher - erfgenaam van de familie Goudstikker -
koos ervoor om de vele schilderijen die ze terugkreeg uit de Nederlandse kunstcollectie, onderdeel te maken van een reizende tentoonstelling.
Vier schilderijen konden door onze musea worden teruggekocht. En één schilderij schonk ze daarbij aan de Nederlandse staat.
Naar ik begrepen heb was dat ‘Portret van een gestorven kind’, van Van der Helst - één van uw lievelingsschilderijen uit de Goudstikker-collectie.
Zij deed dit als blijk van waardering omdat (ik citeer): ‘Professor Ekkart zoveel families heeft geholpen die eigendom hebben verloren tijdens de oorlog.’
Dames en heren,
Op 30 mei 1816 kreeg Koning Willem I een cadeautje. Een zekere meneer Anzuni schonk hem een exemplaar van een (door hem zelf geschreven) boek. Dat boek ging over de geschiedenis van de piraterij rond de kusten van Algerije.
Koning Willem wilde de schenker van dit culturele cadeau passend bedanken. Daartoe riep hij bij Koninklijk Besluit van 26 juni 1817 een speciaal ereteken in leven, nu beter bekend als de Museummedaille.
Deze penning was de materiële uitdrukking van de Koninklijke stimulans om culturele schenkingen te bevorderen.
Gaandeweg ging de maatschappelijke betekenis van deze schenking een steeds belangrijkere rol spelen. Deze trend heeft zich tot in deze eenentwintigste eeuw doorgezet.
Tegenwoordig geldt de Museummedaille als onderscheiding voor mensen die zich - onbaatzuchtig en op uitzonderlijke wijze - verdienstelijk hebben gemaakt voor Nederlandse museale collecties in de samenleving.
Hij wordt uitgereikt na advisering door de Raad voor Cultuur en na voordracht bij Hare Majesteit de Koningin.
De laatste jaren wordt deze medaille toegekend aan amateurs, in de meest letterlijke zin van het woord. Liefhebbers die hun grote culturele en maatschappelijke bijdrage leverden
naast hun professionele werkzaamheden.
Maar bij Rudi Ekkart valt die scheidslijnen op geen enkele manier te trekken.
Naast zijn deskundigheid, volhardendheid en inzet, is zijn persoonlijke betrokkenheid en betrokkenheid bij personen leidend - in álles wat hij heeft gedaan om het Nederlandse kunstbezit te verrijken.
Het is mij daarom een grote eer u te kunnen vertellen dat Hare Majesteit de Koningin ermee heeft ingestemd dat aan Rudi Ekkart, als dank voor zijn uitzonderlijke verdienste ten behoeve van de Nederlandse museale collecties, de Museummedaille mag worden uitgereikt.
[Graag kom ik nu naar u toe om u dit ereteken op te spelden].