Uitreiking van de Dick Scherpenzeel Prijs

Toespraak door de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, bij de uitreiking van de Dick Scherpenzeel Prijs, 29 mei 2012, Amsterdam.

Familie Scherpenzeel, genomineerden, dames en heren,

Waaraan voldoet een goed buitenlandverhaal? – dat is vanavond de centrale vraag. Het is een onderwerp waar ik in mijn leven nogal eens mijn gedachten over heb laten gaan, vaak net nadat ik een artikel verstuurd had. Maar ik niet alleen. De Keniaanse schrijver Binyavanga Wainaina ook. In een essay getiteld ‘How to write about Africa’ geeft hij ironisch-sarcastische tips voor journalisten en schrijvers. Ik noem er een paar. Gebruik altijd het woord ‘safari’ of ‘donker’ in je titel. Beschouw Afrika als één warm en stoffig land. Merk op dat Afrikanen ritme en muziek in de genen hebben. Zorg ervoor dat De Stervende Afrikaan niet ontbreekt in de lijst met karakters. Kies de kant van de olifant. En eindig je verhaal altijd met een citaat van Nelson Mandela over regenbogen of renaissances ─ je bent tenslotte betrokken.

Wainaina’s bijtende spot blijft actueel. Vaak, wat mij betreft te vaak, zweeft de verslaggeving over Afrika ergens tussen exotisme en negativisme. Maar laten we niet denken dat alleen Afrika te kampen heeft met sjabloonjournalistiek. Wie internationale kranten leest, weet dat Nederland ─ als er al over ons wordt geschreven ─ vaak wordt afgeschilderd als een knotsgek land met de dood op recept, prostituees in elk dorp en coffeeshops op iedere straathoek. Over exotisme gesproken.

Er bestaat, kortom, altijd spanning tussen beeld en werkelijkheid. De verklaring voor deze spanning ligt in het feit dat de mens met het beeld van een land of een continent eigenlijk het onmogelijke wil bereiken: een dynamische vorm fixeren in een statische vorm. Amerikanist A. den Hollander heeft dit decennia geleden terecht ‘een geweldpleging met grote gevolgen’ genoemd. Want de relatie tussen de veranderende werkelijkheid in een land of op een continent hoeft maar in beperkte mate aan te sluiten op het bestaande beeld van datzelfde land of continent.

Je hoort weleens dat correspondenten nodig zijn om aloude beelden te corrigeren. Ook hierover heeft Den Hollander behartenswaardige dingen gezegd. De zuiver rationele kosmopoliet is een constructie, zegt hij, niemand zweeft buiten ruimte en tijd. Zelfs geëmigreerde intellectuelen ─ en laten we onze correspondenten daar maar onder scharen ─ voldoen niet aan alle eisen. Ook hun denken is nooit autonoom. Ik citeer: ‘Tot een communis opinio over enig volk, hoe grondig ook bestudeerd, is men nog nooit gekomen. Integendeel: hoe meer contact, hoe meer kennis, des te grotere verscheidenheid van meningen.’ Einde citaat.

Een bijdrage leveren aan een zo groot mogelijke verscheidenheid van meningen over andere landen ─ dat is dus de bescheiden, maar belangrijke opdracht van de buitenlandjournalistiek. Hiervoor is het, denk ik, essentieel om zoveel mogelijk verschillende mensen te portretteren. Want aan een volk worden vaak eigenschappen toegekend die eigenlijk van toepassing zijn op personen. Dus wie mensen in hun verscheidenheid toont, nuanceert als vanzelf het vierkante beeld van een land en zijn inwoners. De drie genomineerden voor de Dick Scherpenzeel Prijs zijn ─ elk op hun eigen manier ─ uitblinkers op dit terrein.

Ook ontwikkelingssamenwerking kent overigens een spanning tussen beeld en werkelijkheid, tussen schijn en wezen. In het Nederlandse debat blijven oude clichés een belangrijke rol spelen. Insiders tonen bij elke verandering al te vaak en al te snel hun heilige verontwaardiging; outsiders miskennen het belang dat Nederland heeft bij internationale samenwerking en blijven hangen in het bestrijden van een liefdadigheidspraktijk die we al lang achter ons hebben gelaten.

Dit debat helpt ons geen steek verder. Het zou bij ontwikkelingssamenwerking, zeg ik tegen de schande-roepers, best eens wat minder over de moraal van het verhaal mogen gaan. Uit het Tracking Development-project, dat door het ministerie van Buitenlandse Zaken werd gesteund, blijkt bijvoorbeeld dat de vrije markt een belangrijke rol heeft gespeeld in de stormachtige ontwikkeling van de Aziatische tijgers. Essentieel is bovendien dat het niet de markt of de overheid is die ontwikkeling mogelijk maakt, maar dat zij elkaar aanvullen. Alle reden dus om samen te werken met bijvoorbeeld het bedrijfsleven, met bijvoorbeeld de civil society ─ om eens iets te noemen. Ontwikkeling is geen monopolie van de sector; goede bedoelingen zijn niet altijd goed genoeg. Het gaat om resultaten.

En, zeg ik tegen de bashers, verwar afkeer van ideologie niet met afkeer van de zaak. Mij bekruipt vaak het gevoel dat de harde afrekening met ontwikkelingssamenwerking in sommige kringen niet heel erg veel met feiten te maken heeft. Ik denk eerder dat het een soort cultuurstrijd is. De radicale tegenstanders zien ontwikkelingssamenwerking als cultuuruiting van wat de politiek-correcte linkse kerk is gaan heten; als project van een bestuurlijke elite die Nederland naar hun gevoel decennialang heeft gedomineerd ─ een elite waardoor zij zich gekleineerd voelen. Daarom hoor je soms dat er niet moet worden hervormd, niet moet worden bezuinigd maar dat ontwikkelingssamenwerking tot op de laatste steen moet worden afgebroken. Zo ontneemt rancune het zicht op de waarde van ontwikkelingssamenwerking. Die waarde is er wel degelijk – mits we een aantal trends niet negeren. De opkomst van nieuwe spelers, de kleinere rol van staten en de verandering van het armoedepatroon vragen om een nieuwe architectuur van internationale verantwoordelijkheid.

Welke rol kan de buitenlandjournalistiek hierin spelen? Ik weet dat oplages van kranten en weekbladen onder druk staan. Verder werkt entertainment-televisie oppervlakkigheid en polarisatie in de hand, want het is overzichtelijk om pro’s en contra’s te hebben. Maar er zijn ook positieve tendensen. Het valt niet te ontkennen dat er nog wel degelijk een publieke ruimte bestaat; dat er wel degelijk ook een serieuze behoefte is om de wereld om ons heen te duiden. Maatschappelijk geinteresseerde media zie ik soms worstelen met wat ik in een vorige functie weleens ‘het vraagstuk van het ronddraaiende kompas’ heb genoemd. Omdat vanzelfsprekende houvast niet bestaat, zoeken zij naar een nieuw kompas. Hier kan buitenlandjournalistiek volgens mij een belangrijke rol spelen. Van anderen kun je enorm veel leren, en door de ogen van anderen leer je enorm veel van jezelf.

Maar dit zie je niet, als je louter en alleen de actualiteit volgt. Feiten zijn als een zak ─ die blijft niet staan als niemand er een betekenis aan toevoegt, zegt een van de personages in Pirandello’s beroemde toneelstuk Zes personages op zoek naar een auteur. Juist de buitenlandjournalistiek heeft het vermogen om betekenis toe te voegen, om de zak rechtop te laten staan.

Dat nieuwe generaties op jonge leeftijd meer van de wereld zien dan wij ooit konden dromen, doet hieraan niets af. Om Den Hollander een laatste maal te citeren: meer contact hoeft niet noodzakelijk meer begrip te geven. En, voeg ik hieraan toe, beelden van een land of een volk zijn hardnekkig en gaan mee op reis. Ik hoop daarom dat de Dick Scherpenzeel Prijs het ronddraaiende kompas van maatschappelijk betrokken media een klein zetje in de juiste richting kan geven.

Dank u wel.