Toespraak ministers Leers bij afscheidssymposium Prof. Dr. S.W. Couwenberg
Toespraak ministers Leers bij het afscheidssymposium van Prof. Dr. S.W. Couwenberg op 28 september 2012.
Dames en heren
Ik ben altijd nogal onder de indruk geweest van Diogenes. Niet zozeer vanwege zijn life style. Hij was volgens de overlevering een buitengewoon slonzig en niet erg vriendelijk mens.
Maar wat me wel wat leek was dat hij in een vat zou hebben gewoond. Ik dacht toen ik jong was daarbij altijd aan bier en dat sprak me uiteraard wel aan. Zijn cynisme vond ik verder minder maar hij sprak wel een zin die bij blijft.
Op de vraag waar hij vandaag kwam zou hij geantwoord hebben: “ik ben een burger van de wereld”.
Waar kom je vandaan en waar hoor je bij. Het thema vandaag is integratie.
U heeft gesproken over allerlei facetten van integratie, over immigratietaboes, over multiculturalisme en al dan niet botsende culturen.
De heer Couwenberg schuwt politiek gevoelige onderwerpen niet.
Dus heeft u met integratie als leidend thema voor dit afscheidssymposium een goede keuze gemaakt.
Wat ik zelf de afgelopen periode heb geleerd is dat er zoveel verschillende visies op integratie zijn, dat je er eindeloos over kunt debatteren zonder dichter bij elkaar te komen.
Waarbij opmerkelijk is dat niet de noodzaak van integreren ter discussie staat, maar de manier waarop en wie daar welke verantwoordelijkheden in heeft.
Acht jaar geleden stelde Maxime Verhagen categorisch: het integratiebeleid is mislukt.
Zes jaar later stelde de journalist Frans Verhagen dat het juist hartstikke goed gaat met de integratie.
Misschien hebben we nog het meest aan de opmerking van Donner die stelde dat de groepen in de samenleving misschien niet naar elkaar toe zijn gegroeid maar dat de multiculturele samenleving ook zeker niet is mislukt.
Een samenleving is en kan dus niet mislukken.
De vraag of integratie geslaagd is of mislukt, kan alleen beantwoord worden als het antwoord vanuit hetzelfde perspectief beredeneerd wordt als de degene die de vraag stelt.
Of liever gezegd het integratiemodel, van waaruit beredeneerd wordt.
Want draait het nu
om emancipatie of om gedeelde waarden en normen,
om burgerschap en economische en politieke participatie
of om aanpassing aan de dominante waarden van de samenleving?
Wie het daar niet over eens is, zal niet snel tot een gedeelde opvatting komen over de uitkomsten van het integratieproces.
Ik geloof in een genuanceerd debat op basis van feiten en gedegen onderzoek.
Maar dat cijfers niet altijd soelaas beiden, blijkt wel uit de debatten die ik met de Tweede Kamer heb gevoerd over cijferrapportages en andere onderzoeken.
Waar moeten we nu waarde aan hechten: ]
Aan het feit dat steeds meer kinderen met een migrantenachtergrond doorstromen naar HAVO, VWO en hoger onderwijs?
Of aan de aanhoudende problemen op het terrein van de jeugdwerkloosheid en de criminaliteit.
Kijken we naar de migranten die met succes hun weg hebben weten te vinden in de economie, de cultuur, de politiek en het onderwijs?
Of naar hen die er niet in slagen in Nederland een zelfstandig bestaan op te bouwen, naar de kinderen die opgroeien op in slecht functionerende gezinnen waar werkloosheid, schulden en schooluitval aan de orde van de dag zijn.
Ik heb hier geen antwoord.
Met alle verschillen tussen en binnen groepen is het weinig zinvol om in algemene termen te spreken over integratie.
De werkelijkheid is simpelweg te genuanceerd en te divers om in termen van lukken of mislukken te spreken.
Bovendien speelt nog het verschil tussen de structurele en culturele dimensies van integratie.
Als we het hebben de structurele aspecten van integratie - het hebben van een baan, onderwijskwalificaties, inkomen, eigen woningbezit – zoeken we de sleutel naar verbeteringen niet meer in allerlei vormen van specifiek beleid, maar in verbeteringen in het algemene beleid.
Dat vraagt om heel precies de vinger op de zere plek leggen. Met specifieke kennis en deskundigheid kan hier nog veel winst behaald worden.
Ik wil het nu graag met u hebben over de meer culturele dimensies van integratie en hier overheerst zorg.
Het is bovendien een terrein waarop het lastig is beleid te voeren en een rol voor de overheid is niet vanzelfsprekend.
Als minister voor integratie ben ik verantwoordelijk voor een samenleving waarin Nederlandse burgers, ook zij die zich hier vestigen, zich thuis voelen en dat ook in de toekomst kunnen blijven doen.
Die binding met Nederland bestaat.
Ik heb bij nieuwe Nederlanders tijdens naturalisatieceremonies ontroering gezien als het volkslied werd gezongen, betrokkenheid bij verkiezingen en in het maatschappelijk debat, verbondenheid met de straat en buurt tijdens werkbezoeken. Noem maar op.
De vraag is of dit voldoende is.
Culturele verschillen en conflicten in de Nederlandse samenleving, de toenemende zichtbaarheid van de islam in het publieke domein, leiden tot angst voor het verlies van verworvenheden en angst voor de veiligheid.
Op sociaal cultureel terrein lijken tegenstellingen zich eerder te verduurzamen en te verharden dan dat zij afnemen. Bijvoorbeeld als het gaat om contact tussen autochtonen en migranten, eenzijdige identificatie met het land van herkomst of over de acceptatie van homoseksualiteit.
Het is niet zonder betekenis dat Nederland anno 2012 intens zoekt naar de basis die ons allemaal bindt.
We grijpen terug op de oude fundamenten van de rechtsstaat om onderlinge verbondenheid en houvast te voelen in een snel veranderende wereld om ons heen.
Mag ik kort met u terugblikken op de verschuivingen in de verhouding tussen samenleving en integratie in 30 jaar integratiebeleid. Twee verschuivingen staan daarin centraal:
Een verschuiving in het integratiedebat vanuit het perspectief van de migrant naar een perspectief dat de hele samenleving aangaat.
Een verschuiving van de identiteitsdiscussie in de Nederlandse politiek van minderheden naar de meerderheid in de samenleving. Een zoektocht van de meerderheid naar een gedeelde identiteit van Nederland.
De historie in grote stappen gauw thuis:
In de jaren zeventig overheerst de gedachte dat de arbeidsmigratie van voorbijgaande aard zou zijn en dat migranten weer zouden terugkeren. Uit deze jaren stamt de leus ‘integratie met behoud van eigen identiteit’. In 1979 wordt de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de algemene coördinatie van beleid voor etnische minderheden en woonwagenbewoners en dat is de start van het minderhedenbeleid. Overigens is 30 jaar later het beleidsterrein weer terug op de basis bij BZK na een omzwerving via Justitie en VROM.
In de jaren tachtig ziet men dat migranten die dan ‘etnische minderheden’ worden genoemd, zullen blijven. Het beleid richt zich op volwaardige deelname aan de samenleving en gelijke behandeling. Gestreefd wordt naar een gelijkwaardige sociale en economische positie in Nederland.
De focus is primair gericht op de migranten. Wetten worden geschoond op ongerechtvaardigd onderscheid tussen etnische minderheden en Nederlanders oftewel tussen allochtonen en autochtonen. Zo wordt in 1985 het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen voor niet-Nederlanders ingevoerd.
Het adagium ‘integratie met behoud van eigen identiteit’ verschuift naar ‘emancipatie in eigen kring’ geheel in de stijl van Hollands verzuilingsdenken.
In de jaren negentig verandert het minderhedenbeleid in integratiebeleid. Bestrijding van achterstanden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt staat centraal.
De eigen verantwoordelijkheid van de burger komt voor het eerst in de beleidsstukken naar voren. Actief burgerschap wordt de nieuwe leus. De individuele burger wordt gewezen op zijn eigen rechten en plichten.
Impliciet worden de rechtsstatelijke fundamenten zichtbaar van het integratiebeleid.
De eerste inburgeringprogramma’s verschijnen: een vrijblijvend aanbod op basis van vrijwilligheid.
Kortom we zien een ontwikkeling van gelijke rechten en plichten, naar participatie en actief burgerschap.
En dan komen 9/11,
Fortuyn en Van Gogh: een cesuur.
Paul Scheffer deed de aftrap door in 2000 te stellen dat het mislukken van hele generaties migranten wel eens een bedreiging zou kunnen vormen voor de maatschappelijke vrede.
Er kwam een sterke roep om aandacht voor de plichten van etnische minderheden, voor burgerschap, voor aanpassing aan Nederlandse waarden en normen en voor meer dwang en drang.
Het inburgeringaanbod werd vervangen door een plicht tot inburgering als voorwaarde voor toegang en verblijf.
Kwesties als eerwraak, vrouwenbesnijdenis, de verhouding tussen man en vrouw, het dragen van een hoofddoek, het al dan niet de hand schudden tussen mannen en vrouwen, de positie van homoseksuelen, noem maar op, brachten een explosieve aandacht teweeg voor botsing van normen en waarden uit bepaalde culturen met de Nederlandse cultuur.
De vraag of de Nederlandse samenleving wel voldoende de verworvenheden van de rechtsstaat en zijn eigen cultuur koestert en beschermt, werd een dominante vraag in het integratiedebat.
Dan volgen turbulente jaren.
Jarenlange onderhuids gebleven gevoelens van onvrede en vervreemding, die tot dan door de politiek niet waren erkend kwamen naar boven.
Het onbehagen in de samenleving over migratie en integratie wordt volop geuit en serieus genomen. Integratie werd één van de centrale politieke thema’s.
Gevolg was een maatschappelijke en politieke aardverschuiving. Integratie werd niet langer een zaak van migranten alleen. Het perspectief zwaait van de migrant naar de samenleving als geheel.
Het integratievraagstuk is een identiteitsvraagstuk geworden waarbij niet langer de identiteit van de minderheid inzet van politieke strijd is – het behoud van eigen taal en cultuur -, maar de identiteit van de meerderheid.
De zoektocht naar een collectieve Nederlandse identiteit is te zien aan zaken die men allemaal in de verplichte inburgering opgenomen wil zien, zoals het Wilhelmus, maar ook de opname van ‘verantwoord burgerschap’ in het schoolcurriculum, de canons van de Nederlandse geschiedenis en de invoering van verplichte naturalisatieceremonies. Duidelijk werd dat van de migrant zelf een grotere inspanning mag worden gevraagd.
Dat brengt mij bij het punt waar wij ons nu bevinden.
Het resultaat is een integratiebeleid waarin meer nadruk is komen te liggen op het belang van een gemeenschappelijke basis en herkenbaar fundament.
In het verlengde daarvan zijn meer verplichtende elementen voor nieuwkomers geïntroduceerd, zoals inburgering, toetsing van kennis van de Nederlandse taal en samenleving bij toelating en afstand van de niet-Nederlandse nationaliteit bij naturalisatie.
Het uitgangspunt van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de Nederlandse samenleving staat aan de basis van dit beleid.
Wat verstaan we onder die verantwoordelijkheid?
Samenleven in een pluriforme samenleving vraagt om inzet, kwaliteiten en vaardigheden.
Het gaat om dingen die we doen, zoals je verdiepen in de taal, participeren en het investeren in de vaardigheden die nodig zijn om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer en de arbeidsmarkt.
Maar het gaat ook om dingen die we nalaten. Niet omdat ze worden geboden of verboden, maar omdat we weten dat we ons soms beperkingen moeten opleggen om ondanks verschillende belangen, waarden of levensovertuigingen, met elkaar te kunnen samenleven en samenwerken.
De Nederlandse samenleving kan niet zonder tolerantie.
En dan niet tolerantie over gedragingen en buitenissigheden die niet hinderen, maar erkenning van verschillen in de samenleving en ruimte voor andere denkwijzen en levensovertuigingen, ook als die indruisen tegen de eigen religie of levensbeschouwing.
Dit is in eerste instantie een zaak van burgers onderling. Pas wanneer door gedrag van burgers de grondslagen van het samenleven in het gedrang komen komt de overheid in zicht.
Nederland is een samenleving op basis van wederkerigheid. Maar het vertrouwen dat hiervoor nodig is ontstaat niet vanzelf. Dit vergt dat mensen aangesproken worden op hun gedrag, verantwoordelijk zijn voor hun handelingen en er vanuit kunnen gaan dat dit óók geldt voor ieder ander.
Het vergt ook besef bij burgers dat men gezamenlijk in eerste instantie zelf verantwoordelijkheid neemt voor de oplossing van maatschappelijke vraagstukken.
Kortom het vergt burgerschap en voorwaarde voor burgerschap is dat mensen zich identificeren met de samenleving en erbij horen. Daarover is veel gezegd en geschreven.
De WRR wees in haar rapport Identificatie met Nederland op de werkplek, de woonomgeving en de school als plaatsen waarmee mensen zich identificeren. Onomstreden is ook dat taal een van de meest verbindende elementen is in een samenleving. Integratiebeleid is er in belangrijke mate op gericht dat burgers hun rol als burger ook kunnen oppakken.
Eigen verantwoordelijkheid veronderstelt ruimte om een eigen én maatschappelijke verantwoordelijkheden waar te maken.
Het vereist dat mensen zeggenschap hebben over hun directe leefomgeving, dat hun inbreng en ideeën ter harte worden genomen door overheden en organisaties.
Dat zij gewaardeerd worden door hun actieve bijdrage, en het gevoel hebben ‘ertoe te doen’, daarin gekend en erkend worden.
De overheid kan die ontwikkeling alleen maar stimuleren door zich terughoudend op te stellen en niet als iets moeilijk van de grond komt onmiddellijk klaar te staan om het dan maar voor burgers te realiseren.
Tegelijkertijd dringt de vraag zich op of de overheid bij het ontwikkelen en bevestigen van burgerschap niet ook dwingender moet optreden. Dat gebeurt nu al bij de Inburgering. In nieuwe wetgeving die net is aangenomen in de Eerste Kamer wordt de eigen verantwoordelijkheid op dat terrein benadrukt.
Ook dringt de vraag zich op of de overheid in deze tijd nog een stap verder moet gaan met normeren van het gedrag, wanneer opvoeding, bescherming en burgerzin tekort schieten. Bijvoorbeeld door een leeftijdsonafhankelijke leerplicht of verdergaande inzet op ouderbetrokkenheid.
Kortom thema’s waar de komende periode nog volop over gediscussieerd zal worden en wellicht ook stof bieden voor bespiegelingen in volgende edities van Civis Mundi.
Dames heren,
Als Alexander de Grote de staatsmacht representeert en Diogenes degene die zich totaal afzijdig houdt, dan mogen we hopen dat het opzij stappen van Alexander om het zonlicht door te laten, zal leiden tot meer inzicht bij zelfs knorrige filosofen dat iedereen deel is van een samenleving.