Besluiten rijkssubsidies cultuur bekend
Meer binding met het publiek, minder afhankelijkheid van subsidies. Dat is de omslag die het kabinet in het cultuurbeleid wilde maken. In de besluiten over de rijkssubsidies voor 2013 tot en met 2016 is die verandering duidelijk zichtbaar. De internationale top kan top blijven, makers van kunst gaan vóór ondersteunende instellingen en erfgoed en bibliotheken worden zoveel mogelijk ontzien. Dat staat in een brief, die staatssecretaris Zijlstra op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer en de cultuursector heeft gestuurd.
Publiek en eigen inkomsten
In totaal krijgen 83 instellingen, verspreid over het hele land, de komende vier jaar rijksfinanciering. Alle culturele instellingen moesten in hun plannen aangeven hoe ze meer publiek willen bereiken. Een voorwaarde om voor financiering te kunnen krijgen, is om minstens 17,5% eigen inkomsten te hebben: tegenover 1000 euro subsidie moest minstens 175 euro aan inkomsten staan, bijvoorbeeld kaartverkoop en sponsoring. Voor musea was het de eerste keer dat die eis werd gesteld. Voor podiumkunsten en festivals is minimaal 21,5% aan eigen inkomsten vereist.
Advies Raad grotendeels opgevolgd
Zijlstra volgt in grote lijnen het advies ‘Slagen in Cultuur’ dat de Raad voor Cultuur in mei van dit jaar uitbracht. Daarin adviseerde de Raad over de 118 aanvragen voor subsidie. Culturele instellingen hebben op het advies kunnen reageren, er is overleg geweest met bestuurders van steden en regio’s en in juni overlegde de Zijlstra met Tweede Kamer over het advies. In zijn brief schetst de staatssecretaris hoe de in totaal 458 miljoen euro over de 83 instellingen en 6 fondsen van het Rijk verdeeld worden.
Frictiekosten en reserves
Voor een aantal instellingen stopt de rijkssubsidie of vermindert deze zodanig, dat niet al het personeel in dienst kan blijven. Die instellingen kunnen in aanmerking komen voor compensatie: frictiekosten. Over de toekenning daarvan wordt later besloten, maar duidelijk is dat het hiervoor gereserveerde budget toereikend zal zijn. Daarom laat staatssecretaris Zijlstra de bevriezing van de ‘bestemmingsfondsen OCW’ los; de instellingen hoeven hun reserves in het bestemmingsfonds OCW niet voor frictiekosten te gebruiken en kunnen ze – na toestemming van het ministerie – gebruiken voor het opvangen van exploitatietekorten.