‘De kracht van verbinden’
Toespraak van minister Maxime Verhagen, bij de opening van het Academisch Jaar 2012-2013 van de Universiteit Leiden op 3 september 2012.
Mijnheer de Rector Magnificus, Excellenties, Waarde docenten en studenten, Dames en heren,
Aan de oudste universiteit van Nederland heb ik meer te danken dan alleen mijn bul geschiedenis. Ik heb hier ook ontdekkingen gedaan die het fundament legden voor mijn politieke loopbaan. Tijdens mijn eerste jaar werd ik[, behalve van ’s lands oudste studentenvereniging,] lid van zowel het Histories Aksie Komitee als het Histories Eerstejaars Komitee. Daar deed ik onder trotskisten en marxisten een eerste ontdekking: Ik geloof niet in een staat die alles beter weet, alles stuurt, alles regelt in het leven van mensen. Ik geloof juist in de kracht van mensen, in de kracht van de samenleving. Met deze ontdekking nam ik afscheid van marxisten en trotskisten.
Een tweede ontdekking deed ik later in de Gemeenteraad van Oegstgeest. (Overigens de enige periode in mijn leven dat ik mij de meerdere heb mogen wanen van professoren, want ik was als student fractievoorzitter, de raad bestond verder vooral uit hoogleraren:-)) Er was in Oegstgeest in die tijd een straat waar iedereen ongelukkig over was. Toen we hem moesten openbreken voor nieuwe riolering, hebben we vanuit de Gemeenteraad tegen de mensen gezegd: “Wij geven u inspraak, u mag bepalen hoe de straat eruit komt te zien.” Maar niks vreugde en blijdschap! Het werd oorlog. De een wilde een speelplaats, de ander een parkeerplaats. Die wilde een doorlopende straat, die ander juist extra bloembakken. Uiteindelijk hebben we de straat weer ingericht als voorheen. Alles bleef bij het oude.
Wat heb ik daarvan geleerd? Als je mensen in beweging wilt brengen, moet je een richting geven, een perspectief schetsen. Mensen hebben enerzijds ruimte nodig, maar anderzijds ook sturing, kaders, verbinding. Misschien hadden we mensen moeten aanmoedigen om samen met elkaar een plan te maken voor de straat.
Want, zoals [een van mijn inspirators,] rechtsgeleerde Carl Romme al in 1935 zei in zijn inaugurele rede in Tilburg: “De stelling, dat de mensch[, uit hoofde van zijn individueele ongenoegzaamheid,] buiten samenwerking met anderen zijn doel niet kan bereiken, schijnt geen betoog te behoeven.”
Die lessen uit Leiden heb ik ook als minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de afgelopen twee jaar willen toepassen. Enerzijds ruimte en verantwoordelijkheid geven, anderzijds richting geven en verbinden. Maar hoe doe je dat? Mijn stelling is dat dit een andere rol van de overheid vergt, maar ook een andere rol van bedrijven en universiteiten. Want wat vroeger werkte, werkt niet meer.
Daar wil ik het eerst over hebben, door u met zevenmijlslaarzen mee te voeren door de geschiedenis van staatsvorming in de Nederlanden. Om daarna terug te keren naar het heden, en hoe ik de uitdaging ben aangegaan. Zonder dat ik het als student besefte, sluiten mijn Leidse ontdekkingen aan bij een lange traditie van decentraal bestuur en overleg. De Nederlanden hebben nooit een sterk centraal bestuur gekend. “In de middeleeuwen vormde het gebied van het hedendaagse Nederland een los, brokkelig geheel.”
Steden wonnen door de eeuwen heen aan macht, rijkdom en privileges, maar geen enkele stad wist de andere volledig te domineren. In die geschiedenis liggen de wortels van onze moderne overlegeconomie. Al in de middeleeuwen zat samenwerking in ons DNA. De autonome steden beconcurreerden elkaar maar werkten ook samen[, zoals in de Opstand tegen de Spaanse Koning.] De waterschappen bonden samen de strijd tegen het water aan. En de gilden wisselden kennis uit en spraken samen regels af.
Tegelijkertijd was er in de Nederlanden ruimte voor vernieuwende kooplieden, ambachtslieden en boeren. Mensen die grenzen verlegden en over de grens keken. Zoals de Amsterdamse koopman Dirk van Os, die in 1609 de Amsterdamse Wisselbank oprichtte. Een bank die Amsterdam vestigde als financieel centrum van de wereld. Aan vernieuwers als Van Os dankte de Republiek haar Gouden Eeuw.
In 1950, om een sprong te maken, kreeg die traditie van overleg en decentraal bestuur gestalte in de nieuwe Sociaal- Economische Raad. De SER werd de pijler onder het moderne poldermodel. Eerst leunde hij op de macht van de zuilen, die vanuit autonomie samenwerkten en het politiek-maatschappelijk speelveld bepaalden. Eind jaren zestig veranderde dat. De macht van de zuilen brokkelde af. Politieke tegenstellingen verscherpten. Maar het overleg tussen vakbonden, werkgevers en overheid vond vanaf 1982 een nieuwe elan.
Oud-SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan noemde dat in een interview tien dagen geleden het “poldermodel 2.0”. Daarmee werd loonmatiging bereikt, het zorgstelsel opgezet, en de sociale zekerheid hervormd. In zekere zin is ons poldermodel dus de voortzetting van een eeuwenoude overlegeconomie. Een economie gebaseerd op, zoals wij het in het CDA zeggen, “gespreide verantwoordelijkheid”. Op die traditie heb ik in mijn beleid willen voortbouwen. Maar daar kom ik zo op.
Het poldermodel heeft ons veel succes gebracht. Toen ik in de politiek begon, was iedereen daar trots op. In Europa werden we als voorbeeld genoemd. En dat is tot tien jaar geleden zo gebleven. Toen kwam het poldermodel onder vuur. [Pim Fortuyn was de eerste die de omslag onder woorden bracht met zijn kritiek op “de puinhopen van Paars”.] De paradox is dat Nederland op dat moment bovenaan alle ranglijsten stond als een van de meest welvarende landen ter wereld.
De kritiek op het poldermodel is sindsdien alleen maar toegenomen. Zeker, we zitten vandaag middenin de ergste economische crisis die in mijn leven, en in het leven van de meesten van u, is voorgekomen. Dat wil ik allerminst bagatelliseren. Tegelijkertijd wil ik de zorgen wel in perspectief plaatsen. Nog steeds is Nederland een van de gelukkigste en welvarendste landen ter wereld. We behoren tot de top-10 van meest competitieve en innovatieve economieën ter wereld. Onze gezondheidszorg, onderwijs en oudedagvoorzieningen behoren nog steeds tot de beste ter wereld. Dat hebben we mede aan onze traditie van verleg te danken.
Maar zijn we daar nog wel trots op? Zelfs de SER is niet meer heilig. [Het overleg tussen werkgevers, vakbonden en overheid loopt zo stroef dat] sommigen het willen afschaffen. Hoe kon dit gebeuren?
Ik pretendeer hier geenszins een alomvattende verklaring te bieden. Maar individualisering, globalisering en digitale communicatie hebben er alles mee te maken. Jongeren worden niet meer lid van een omroep, vakbond of politieke partij. Langs digitale weg creëren zij hun eigen netwerken. Scheidslijnen vervagen -- tussen consumenten en producenten, tussen werkgevers en werknemers; want waar horen zelfstandige ondernemers thuis? Ook scheidslijnen tussen staten vervagen -- informatie, kapitaal en kennis flitsen ongehinderd de wereld over.
En ten slotte zijn de autoriteiten -- door al deze ontwikkelingen en door hun eigen toedoen -- van hun voetstuk gevallen, van politici en wetenschappers tot kerkleiders en bankbestuurders. De traditionele instituties raakten zo hun achterban kwijt. Veel mensen voelen zich niet meer vertegenwoordigd. Kiezers niet door een partij, ondernemers niet door een werkgeversorganisatie, huurders niet door een woningbouwcorporatie, werkenden niet door een vakbond, burgers niet door de overheid.
De crisis in de polder is in mijn ogen dan ook een crisis van de instituties. Het oude overlegmodel werkt steeds minder. Daar moeten we de komende jaren alternatieven voor vinden. Een “3.0-variant voor de komende 25 jaar”, zoals Rinnooy Kan het noemt. Want hoe moet een minister als ik nu te werk gaan? Vroeger kon je nog met de vertegenwoordiger van de instituties om de tafel te gaan zitten. Dat is niet meer genoeg. Maar wat dan wel?
Vooropgesteld: ik ben niet van de tabula rasa. Ik geloof dat er veel is om te behouden, en zeker ook de SER. Maar ik geloof ook dat we de polder opnieuw moeten uitvinden. Want we staan voor enorme uitdagingen. Zestig jaar geleden ging het in de polder om de wederopbouw, werk voor iedereen en de opbouw van een sociaal vangnet. Daar zijn we ver mee gekomen, al moeten we vandaag weer alle zeilen bijzetten om te zorgen voor groei en banen.
Voor de toekomst is de grote opgave de opbouw van de kenniseconomie. Daar moeten we nu mee beginnen. Want binnen één generatie dreigen wij in Nederland door de vergrijzing in alle sectoren handen tekort te komen. Terwijl de exponentiële bevolkingsgroei elders in de wereld ons voor vragen stelt als: hoe zorgen we in 2050 met 9 miljard mensen voor voldoende voedsel, energie, grondstoffen en drinkwater? Daarvoor hebben we nieuwe oplossingen, nieuwe kennis en nieuwe technieken nodig. En die zullen niet komen van de overheid, maar van bedrijven en wetenschappers. Want het zijn de AIO’s van vandaag, die de oplossingen van morgen bedenken.
De overheid, dat vind ik nog steeds, kan niet alles beter. Maar dat geldt ook voor ondernemers en onderzoekers. De een heeft goede ideeën, de ander kan goed rekenen, bouwen of verkopen. We hebben dus elkaar nodig om nieuwe oplossingen te bedenken, te ontwikkelen en naar de markt te brengen. Daarom kunnen we ons niet neerleggen bij de langzame teloorgang van het poldermodel. We moeten de polder heruitvinden. We hebben nieuwe vormen van samenwerking en overleg nodig.
Juist zulke nieuwe vormen van samenwerking en overleg heb ik de afgelopen twee jaar geprobeerd op te zetten. Daarom heb ik in negen topsectoren van onze economie een topteam opgericht met ondernemers en onderzoekers. Alle topteams heb ik gevraagd: wat heeft u nodig om innovatiever en concurrerender te worden? Zij hebben plannen opgesteld. En op basis van die plannen heb ik mijn beleid vormgegeven. Zo betalen bedrijven sinds dit jaar minder belasting als ze investeren in onderzoek en ontwikkeling, dankzij een uitgebreid pakket fiscale maatregelen.
Ook helpen we bedrijven om beter toegang te krijgen tot durfkapitaal. Daar heeft een innovatief bedrijf als to-BBB echt behoefte aan. To-BBB is acht jaar geleden opgericht door een wetenschapper van deze universiteit en is gevestigd op het Leiden Bio Science Park. Vandaag test het een middel dat de zogenoemde Blood Brain Barrier kan nemen, een soort firewall van de hersenen die gevaarlijke stoffen maar ook medicijnen tegenhoudt. Als dit werkt, dan worden hersentumoren die nu dodelijk zijn, maar ook ziektes als Alzheimer behandelbaar. Maar voor zo’n doorbraak heeft to-BBB wel financiering nodig, en solide partners in binnen- en buitenland. Het topsectorenbeleid helpt hierbij.
Dames en heren,
Juist in de academische wereld werden mijn plannen aanvankelijk met enige scepsis ontvangen. Ik ben dan ook blij dat zowel de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO, en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen KNAW, zich achter het topsectorenbeleid hebben geschaard. Want we hebben in Nederland uw creativiteit en uw denkkracht nodig om te vernieuwen en aan de top te komen. Des te meer trek ik het me aan dat in universitaire kringen nog steeds zorgen zijn over het voortbestaan van vrij fundamenteel onderzoek. Die wil ik graag wegnemen.
Ten eerste hecht het kabinet zeer aan vrij en ongebonden onderzoek. Net als het bedrijfsleven. Want fundamenteel onderzoek is de kip met de gouden eieren. Die moet je juist rustig laten broeden. Dat neemt niet weg dat als die nieuwe kennis er eenmaal is, we die allemaal graag omgezet willen zien in nieuwe producten en diensten. En daarvoor heb je samenwerking met het bedrijfsleven nodig. Het topsectorenbeleid verbindt daarom wetenschap en bedrijfsleven sterker met elkaar.
Ten tweede komt er ook geld voor onderzoek bij. Ik kan niet ontkennen dat de bezuinigingen ons dwingen om keuzes te maken. De overheid heeft minder geld. Dat merkt u bij het fundamenteel én het toegepast onderzoek. Maar u krijgt er wel wat voor in de plaats. Want het kabinet maakt het bedrijven op alle fronten makkelijker om te investeren in onderzoek. En het werkt! Het beste bewijs is geleverd op 2 april. Toen hebben bedrijven en kennisinstellingen, waaronder de universiteiten, zich gecommitteerd om samen met de overheid meer dan 2,5 miljard euro te investeren in kennis en innovatie. Dit jaar, en volgend jaar opnieuw. Juist nu! Ook de universiteiten zullen daarvan profiteren.
Dat onderzoek krijgt nu vorm binnen de Topconsortia voor Kennis en Innovatie die ik vandaag [samen met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs] bekend maak. We bundelen daarmee de krachten, want de consortia brengen tientallen kennisinstituten en onderzoeksprogramma’s bij elkaar. En we laten ondernemers en wetenschappers binnen elk consortium samen beslissen waar zij het onderzoek op willen richten -- van laboratoriumwerk tot en met het bouwen van prototypes.
Het kabinet stimuleert bedrijven, van klein tot groot, om mee te doen en mee te betalen aan het onderzoek van de consortia. Als bedrijven geld in het onderzoek van een consortium steken, dan doet de overheid daar vanaf 1 oktober nog eens 25 procent bovenop. Die toeslag is zelfs 40 procent over de eerste 20.000 euro. Zo wordt het voor de consortia aantrekkelijk om juist kleinere innovatieve bedrijven bij hun onderzoeksprojecten te betrekken. Uitdagers als to-BBB. Zij zijn de vernieuwingsmotor. We hebben hen nodig!
Tot slot zorgen de topteams en de Topconsortia ervoor dat ondernemers en onderzoekers ook betere aansluiting krijgen bij internationale kennisnetwerken en geldstromen. En dat denk ik in de eerste plaats aan de Europese onderzoeksprogramma’s waar tientallen miljarden in omgaan. Ook dit is winst voor de universiteiten.
Dames en heren,
Wat betekent het topsectorenbeleid nu voor Leiden? Ten eerste dat u uw reputatie eer kunt blijven aandoen op de meest uiteenlopende gebieden, van geschiedenis tot japanologie. En ten tweede dat u extra kansen krijgt. Ik ben blij dat Leiden bijvoorbeeld al vertegenwoordigd is in het topteam Life Sciences via een voormalig bestuurslid van het Leidsch Universitair Medisch Centrum, Eduard Klasen. En ik hoop dat Leiden ook in het Topconsortium Life Sciences & Health een prominente rol zal spelen. Noblesse oblige, zou ik zeggen, gezien de vooraanstaande positie van het LUMC en het Leiden Bio Science Park!
Waarde professoren, beste studenten,
Ik zou zeggen: ga de uitdaging aan! Toon aan dat u in Leiden de beste wetenschappers heeft! Haal investeerders over de streep met excellent onderzoek! Ik ben ervan overtuigd dat kwaliteit en talent in de nieuwe kennisnetwerken tot zijn recht zal komen.
Mijnheer de Rector Magnificus, Excellenties, dames en heren,
Ik heb de afgelopen twee jaar genoten van de creativiteit, het enthousiasme en de vernieuwingskracht die is losgemaakt onder ondernemers en onderzoekers in de topsectoren. [Ik ben ervan overtuigd dat dit het soort samenwerking is waarmee we de polder 3.0 kunnen inrichten.] Wij hebben alles in huis om tot de top-5 van meest innovatieve kenniseconomieën ter wereld te behoren. Samen kunnen we zorgen voor welvaart, gezondheid en welzijn.
Ik hoop dan ook dat een volgend kabinet die nieuwe energie zal vasthouden. Dat vergt een overheid die mensen met elkaar verbindt, zoals in de topteams en in de TKI’s. Een overheid die minder stuurt van boven af, maar als partner in open netwerken ruimte maakt voor initiatieven vanuit de samenleving. Een overheid ook die richting geeft, precies wat we in de gemeenteraad van Oegstgeest waren vergeten. En die richting is: We kiezen samen. We doen het samen. En we betalen samen. Zo’n overheid weet niet alles beter, maar moedigt mensen aan om het beste uit zichzelf en uit elkaar te halen.
Net zoals u, professoren, en u, studenten, dit jaar er alles aan zult doen om het beste uit uzelf en uit elkaar te halen. Ik wens u een mooi jaar toe. [En u, mijnheer de Rector Magnificus, een mooi laatste half jaar aan deze prachtige universiteit.]
Dank voor uw aandacht.