Toespraak Rutte op Nationale herdenking Nederlands slavernijverleden
Toespraak van minister-president Mark Rutte bij de Nationale herdenking Nederlands slavernijverleden in Amsterdam op 1 juli 2012. De herdenking wordt georganiseerd door het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee). Op 1 juli 1863 werd de slavernij afgeschaft in Suriname en de Nederlandse Antillen.
Dames en heren,
Al rond 1700 – dus heel vroeg – typeerde een vooraanstaande Nederlandse predikant slavernij als: ‘Het stelen van een mens’. Hij zei dat natuurlijk in een totaal andere historische context, maar ik vind het nog steeds een heel treffende omschrijving. Want slavernij neemt iets van mensen af dat alleen aan die mensen zelf toebehoort. Het berooft het individu van de vrijheid zijn eigen keuzes te maken. Het reduceert mensen tot productiemiddelen. En het stelt het geldelijk gewin van een beperkte groep boven de menselijke waardigheid van velen. Dus ja: slavernij ‘ontmenselijkt’. En daar kunnen we alleen maar in de allerscherpste termen afstand van nemen. Zoals we dat sinds 2002 elke eerste juli doen bij dit indrukwekkende monument.
De predikant die ik net citeerde was in zijn tijd helaas een roepende in de woestijn. Het duurde nog tot 1863 voordat de slavernij door Nederland werd verboden. Het is wrang dat achteraf te moeten constateren. Te lang is slavernij in ons land en de andere delen van het Koninkrijk ‘gewoon’ geweest. Iets dat erbij hoorde. Te lang hebben oneigenlijke argumenten vóór de slavernij het gewonnen van het enige argument dat telt: namelijk dat ieder mens eigenaar is van zijn eigen leven.
Natuurlijk, Nederland was hierin niet uniek. Ook andere landen hebben een beladen geschiedenis op dit punt: in Europa, maar ook in Afrika, de Arabische wereld en de Verenigde Staten. Slavenhandel en slavernij konden alleen bestaan doordat er op alle continenten mensen waren die ervan profiteerden en het systeem draaiende hielden. Maar die gedeelde verantwoordelijkheid ontslaat ons niet van de plicht rekenschap af te leggen over deze zwarte bladzijde uit onze geschiedenis. We kunnen en mogen niet weglopen voor de feiten. En die feiten zijn dat grote groepen mensen en hun nazaten mede door toedoen van Nederlandse slavenhandelaren hun leven in onvrijheid moesten leiden. Dat leed, die geschiedenis mogen we nooit wegpoetsen en nooit vergeten.
En dat kan ook helemaal niet. Want het slavernijverleden is een van die historische episodes die doorwerken in het heden. Het is een verleden dat identiteitsvormend is voor grote groepen mensen in onze samenleving en dus voor Nederland als geheel. Met alle aspecten die daarbij horen. Sociaal-cultureel en taalkundig, muzikaal. En natuurlijk is er ook de bijzondere historische band tussen Nederland, de Caribische delen van het Koninkrijk en Suriname. Dat gaat lang niet altijd vanzelf, maar het hoort wel allemaal bij ons land. Het is onderdeel van ons leven. Dat poets je niet weg, maar dat erken je en je sluit het in je hart. Of in de woorden van het jaarthema van deze herdenking: ‘Het slavernijverleden is van ons allemaal.’ Ik sluit me daar volledig bij aan.
Vandaag staan we stil bij het leed, het onrecht en het verdriet dat mensen generaties geleden is aangedaan. We herdenken met diep respect al die vrouwen, mannen en kinderen die plotseling niet meer over hun eigen leven konden beschikken. Van het ene moment op het andere werden zij niet meer als mens behandeld, maar als koopwaar en eigendom. Voor ons, voor u en voor mij, is dat bijna onvoorstelbaar. De vrijheid om te zijn wie je wilt zijn, om te worden wat je wilt worden – het is voor ons net zo gewoon als ademhalen.
In die zin was 1863 niet alleen een eindpunt, maar vooral ook een nieuw begin. Het begin van de emancipatie en het actieve burgerschap voor de slaven van toen en hun nakomelingen. Dit monument beeldt dat ook uit: de groei die een zelfbewust mens in vrijheid door kan maken. Helaas moeten miljoenen mensen het tot op de dag van vandaag zonder die hoopvolle belofte stellen. Aan ons de dure plicht om wereldwijd en in eigen land te blijven vechten tegen allerlei vormen van slavernij die nog steeds voorkomen. Miljoenen en miljoenen mensen hebben daarmee te maken. Kindsoldaten in Afrika. Mijnwerkers in India. De mannen, vrouwen en kinderen in de sweatshops van Mexico en China. En natuurlijk de Oost-Europese en andere vrouwen die het slachtoffer worden van gewetenloze mensenhandelaren en die gedwongen in de prostitutie belanden. Ook in ons land. Ook in Amsterdam. Daartegen moeten we blijven vechten. En dit is de dag die ons daaraan herinnert.
Dames en heren,
Aan de voet van dit monument staat de volgende korte tekst: ‘Gedeelde geschiedenis, gezamenlijke toekomst’. Ik beschouw dat als een opdracht aan ons allemaal die ook van ons allemaal iets vraagt. Het is begrijpelijk dat onze gedeelde geschiedenis nog steeds emoties losmaakt. En dat mag ook. Maar als historicus van huis uit ben ik me er tegelijkertijd zeer van bewust dat de geschiedenis vanuit verschillende perspectieven geschreven kan worden. En te vaak hebben mensen het verleden gebruikt als grabbelton om hun eigen gelijk te halen. Daarin schuilt altijd het gevaar van wij-zij denken en in die val mogen wij niet trappen. Dus laten we over onze gedeelde geschiedenis vooral een open en eerlijke dialoog blijven voeren, dan komen we samen verder.
Sinds 10 jaar spelen dit monument en deze herdenking daarin een belangrijke rol. 10 jaar waarin het Nederlandse slavernijverleden voor veel meer mensen is gaan leven en zichtbaar is geworden. Het belang van die zichtbaarheid wordt breed erkend en door niemand betwist. En nu, aan de vooravond van de herdenking van 150 jaar afschaffing van de slavernij in Nederland, staan we voor de gezamenlijke opgave deze jonge traditie aan te passen aan nieuwe omstandigheden en nieuwe ontwikkelingen om ons heen. Dat doen we samen met de gemeente Amsterdam en andere betrokken partijen, in het volle besef dat het slavernijverleden een levend verleden is en moet blijven.
Dank u wel.