Toespraak Knapen jubileum NCDO 4 februari 2012
ALLEEN GESPROKEN WOORD GELDT
Toespraak van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, bij de viering van het 40-jarig bestaan van NCDO, op 4 februari 2012 in Amsterdam
Majesteit, excellenties, Frans, dames en heren,
Laat ik beginnen met een citaat dat ruim 41 jaar oud is.
‘Er moet nog veel veranderen voordat het uit de sfeer van de liefdadigheid komende woord “ontwikkelingshulp” vervangen is door het begrip ontwikkelingssamenwerking.’ Dat zei prins Claus op 2 december 1970 bij oprichting van de Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie, een voorloper van NCDO. Nu, in 2012, is het begrip ontwikkelingssamenwerking op zijn beurt aan vervanging toe.
De Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie ─ onder voorzitterschap van prins Claus ─ werd opgericht in een politieke, een ideologische tijd. Er werden felle debatten gevoerd, zelfs over relatief kleine subsidies. Subsidies voor het Angola Comité. Of voor het Documentair Aktueel Theater, dat met het geld een voorstelling wilde maken onder de sprekende titel Een schoen voor het schorem.
Er werden in die jaren ook grote woorden gebruikt. Imperialisme. Het einde van het kapitalisme. De ontmaskering van de bezitsdrang. Ontwikkelingssamenwerking was kortom een belangrijk front in de ideologische strijd van de jaren zeventig en tachtig. Die tijd is voorbij. Voorgoed. Ontwikkelingssamenwerking is allang geen ideologisch strijdtoneel meer.
Maar de veranderingen gaan dieper dan politiek, dieper dan ideologie. Eind vorig jaar heb ik in een speech bij de Evert Vermeer Stichting al gezegd dat de hulparchitectuur die wij kennen ─ rijke, westerse landen bieden hulp aan arme landen in Afrika en Azië ─ in hoog tempo haar relevantie verliest. Dat zie je ook terug in de cijfers. In de beginjaren van de Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie bestond 70 procent van de kapitaalstromen van noord naar zuid uit ontwikkelingsgeld. Nu is dat nog maar 13 procent. De rest is investeringen, remittances, commerciële kredieten en wat dies meer zij.
Hoe is dit te verklaren? Om te beginnen verschijnen er in ontwikkelingslanden nieuwe spelers. Denk aan de 3 miljard dollar die The Bill & Melinda Gates Foundation jaarlijks te besteden heeft. Denk aan investeringsmaatschappijen en beleggingsfondsen. Of denk aan landen als Brazilië, India en China.
Hier komt bij dat het mondiale armoedepatroon verandert. Begin jaren zeventig kende de wereld grofweg twee smaken: je had arme landen en je had rijke landen. Het internationaal herverdelen van de welvaart, dat was de ambitie van ontwikkelingssamenwerking. De spectaculaire daling van het aantal arme landen bewijst dat die wereld niet meer bestaat.
Niet alleen het aantal arme landen daalt, ook aantal arme mensen neemt af. Volgens het Brookings Institute is het aantal armen tussen 2005 en 2010 van ruim 1,3 miljard teruggebracht tot circa 900 miljoen. En datzelfde instituut schat dat er in 2015 minder dan 600 miljoen armen zullen zijn, hoewel de crisis nog roet in het eten kan gooien.
Natuurlijk zijn er nog te veel armen. Laat daar geen misverstand over bestaan. Maar de problemen concentreren zich niet langer in arme landen. Armen wonen juist steeds vaker in middeninkomenslanden. En in deze landen dragen elites vooral zelf de verantwoordelijkheid voor herverdeling binnen de eigen landsgrenzen.
Laat ik nog één belangrijke ontwikkeling noemen. Anders dan in de beginjaren van NCDO, zijn staten in vraagstukken van vandaag een schakel in de keten. Was ontwikkelingssamenwerking toen een boek, nu is ontwikkelingssamenwerking een hoofdstuk in dat boek. Ga maar na: voor klimaatverandering, migratie of het internationale financiële systeem biedt een puur statelijke benadering geen soelaas. Zonder betrokkenheid van ngo’s, burgers, bedrijven en universiteiten zijn oplossingen niet mogelijk.
Dit alles betekent niet dat de overheid haar handen ervan af trekt. En om misverstanden te voorkomen: voor echt arme, vaak fragiele staten en streken blijft ontwikkelingshulp urgent, broodnodig en zonder alternatief. Maar dit gezegd zijnde, het betekent wel dat oude denkbeelden niet langer bruikbaar zijn. De opkomst van nieuwe spelers, het veranderde armoedepatroon en de kleinere rol van staten vragen om een nieuw beleid. Een nieuwe taal, ook. Ik zie de overheid als een makelaar. Een makelaar in internationale verantwoordelijkheid.
Laat ik hier twee internationale voorbeelden van geven. Eind vorig jaar had ik een gesprek met wetenschappers van het China Institute of Contemporary International Relations, een denktank voor de Chinese machthebbers. Zij vertelden mij dat de Chinezen ervaringen willen uitwisselen met Nederland en andere traditionele donoren. Omdat ook zij in Afrikaanse landen aanlopen tegen problemen op het gebied van milieu, veiligheid en werkomstandigheden.
Mijn tweede voorbeeld is Singapore. Afgelopen zomer sprak ik daar met de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Hij stelde voor om de handen ineen te slaan, bijvoorbeeld door samen een waterproject in een ontwikkelingsland te beginnen. Het ging niet om grote bedragen, benadrukte hij, maar bijvoorbeeld om het bundelen van kennis en kunde.
China, Singapore ─ zie hier de nieuwe realiteit. Het monopolie van traditionele donoren bestaat niet meer. Behalve voor echt arme landen, gaat het niet meer om geld van noord naar zuid. Het gaat wel om allianties. Nationaal en internationaal, publiek en privaat.
Op een internationale conferentie over effectiviteit van hulp in het Zuid-Koreaanse Busan heeft de internationale hulpwereld afgelopen december een eerste stap voorbij de oude en westerse wereld van ontwikkelingssamenwerking gezet. Zoals zo vaak haalde ook deze belangrijke trendwijziging het nieuws niet ─ te weinig spanning en sensatie. Maar ik ben ervan overtuigd dat het een stap is naar een nieuw tijdperk. Ik hoop dat Nederland in de vervolgstappen, net als in de tijd van Tinbergen, een leidende rol kan spelen.
Dames en heren, wat komt er in de plaats van de klassieke, brede ontwikkelingssamenwerking? Ik denk aan drie issues. Mondiaal burgerschap. Maatschappelijk verantwoord ondernemen. En veel individuele gedrevenheid. Particulieren initiatieven, dus. Met andere woorden: de discussie over ontwikkelingssamenwerking na 2015 ─ eindjaar van de Millenniumdoelen ─ hangt nauw samen met het debat over de toekomst van de civil society.
Laat ik dit toelichten met een inmiddels bijna klassiek voorbeeld. Je hoort vaak dat we arme mensen in ontwikkelingslanden geen vis moeten geven, maar een hengel. Zelfredzaamheid, u weet wel. De werkelijkheid is vaak al een paar stappen verder. Met wat privékapitaal kun je in een ontwikkelingsland gemakkelijk investeren in een vissersvloot.
Maar wat je dan niet wilt, is dat die vissersvloot de zeeën gaat leegvissen. Ineens zie je dan een heel ander gedeeld belang, namelijk dat we zowel hier als daar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat we zowel hier als daar verantwoord met de zee omspringen. Want een zee is niet te splitsen in een arm en een rijk deel.
Met andere woorden: de oude opvattingen over landsgrenzen ─ over soevereiniteit, zo u wilt ─ voldoen niet langer. Alles hangt met alles samen, het idee van baas-in-eigen-huis is nog maar heel betrekkelijk. Dit betekent ook dat de notie van burgerschap moet veranderen. Je verhoudt je niet alleen tot je land, je verhoudt je ook tot de wereld. Niet uit misplaatst moralisme, maar uit een nuchtere kijk op de nieuwe werkelijkheid.
Burgerschap behoudt overigens óók zijn lokale, regionale en nationale dimensies. Je hoeft niet koste wat kost een kosmopoliet te zijn om een goede burger te zijn. Ook de zorg voor wijk, stad, streek of land draagt bij aan een betere wereld. Kort gezegd: internationale oriëntatie is één van de vele aspecten van burgerschap. Het is voor ontwikkelingssamenwerking dan ook belangrijk om aansluiting te zoeken bij de agenda hedendaags burgerschap, een rijksbreed project onder aanvoering van Binnenlandse Zaken.
Maar dit terzijde.
Dames en heren, de noodzaak van mondiaal burgerschap heeft gevolgen voor de rol van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties. Ook zij kunnen steeds minder denken in de aloude route, de route van hier naar daar. Denk alleen maar even aan de stormachtige ontwikkeling van het aantal home grown ngo’s in ontwikkelingslanden. Ook onze ontwikkelingsorganisaties moeten zich dus aanpassen.
Tweeëneenhalve week geleden was ik op bezoek bij ICCO. De transformatie van ICCO heeft indruk op mij gemaakt. De meeste werknemers zitten niet meer op het hoofdkantoor in Utrecht, maar op één van de zeven regiokantoren. En het merendeel van deze werknemers zijn lokale mensen en geen Nederlanders meer.
Wat een oude, vertrouwde, Nederlandse, protestants-christelijke club was, is iets heel anders. In vijf jaar tijd heeft ICCO zich van een nationale organisatie omgevormd tot een internationale club die lokaal actief is in ontwikkelingslanden. Het is goed om te zien dat dit ook bij andere organisaties gebeurt.
In de toekomst zijn ICCO, Hivos en Oxfam Novib misschien niet alleen in ontwikkelingslanden, maar ook in Nederland actief. In Nederland? Ja, dames en heren, in Nederland. Ik leg dit graag uit.
Ik zei net al dat de geldstromen van noord naar zuid voor bijna 90 procent bestaan uit privaat kapitaal. Achter deze geldstromen zitten u en ik. Wij burgers. We consumeren, we sparen voor ons pensioen, we verbruiken energie. We reizen. We werken. We doen allemaal dingen die invloed hebben op de toestand in de wereld.
In mijn ogen draait burgerschap meer en meer om de vraag of deze geldstromen ten gunste dan wel ten nadele komen van welvaart en welzijn van mensen. Of geldstromen bijdragen aan duurzaamheid, aan een wereld waarin iedereen een beetje fatsoenlijk kan leven en waar we een beetje fatsoenlijk met onze planeet omgaan.
Samengevat in een mooie paradox: collectief eigenbelang.
Laat ik een voorbeeld geven. Bedrijf X koopt rijst in land Y en verspreidt deze rijst over de wereldmarkt. De rijst is niet duur. Maar tegelijk stellen we vast dat het grondwater in land Y door de rijstproductie gevaarlijk zakt. Als het zo doorgaat, is er in land Y over dertig jaar een onherbergzame delta ontstaan. De kosten van dalend grondwater zitten niet in de prijs. De common good is ─ met een fraai woord ─ niet ‘verdisconteerd’.
Bij zo’n common good komt burgerschap om de hoek kijken. Want wat we willen is dat u en ik, dat bedrijven en overheden bewuster worden. Dat we deze feiten in ons gedrag, in onze afspraken en in ons engagement een plaats geven. En ─ nog weer een stap verder ─ dat ook de wereld van de accountancy een beter oog ontwikkelt voor dit type kosten.
Een groot aantal bedrijven denkt na over een nieuw rapportagesysteem waarin duurzaamheid een kernindicator wordt. Ook grote accountantskantoren denken in deze richting, ook al hebben nog geen idee hoe ze het moeten doen.
Dit zijn veranderingen die consumenten zelf kunnen aanstuwen. En het zijn zaken die ICCO, Hivos of Oxfam Novib goed onder de aandacht van de Nederlandse consument kan brengen. Hier ligt in mijn visie een belangrijk deel van de toekomst voor Nederlandse ngo’s.
Dames en heren, dit brengt me op de jubilaris. Ik denk dat juist NCDO de wegbereider kan zijn voor deze nieuwe tijd van mondiaal burgerschap in Nederland.
Op mijn reizen in ontwikkelingslanden kom ik geregeld mensen tegen met hun eigen, kleine ngo. In het noorden van Benin ontmoette ik bijvoorbeeld Marjan Kroone, van Stichting Actie Benin. Zij runt daar met een paar lokale mensen onder meer een optiek, een meisjesinternaat en een gezondheidscentrum.
Het groeiende aantal van dit soort particuliere initiatieven is bij uitstek een uiting van compassie. Tegelijk dagen zulke initiatieven de traditionele ontwikkelingswereld uit om met een antwoord op een concrete vraag te komen.
Hoe doe je goed zonder tegelijk ook kwaad te doen? Ik ben blij dat NCDO deze handschoen heeft opgepakt met het online platform MyWorld.nl, dat particulieren informatie geeft over verantwoord helpen in ontwikkelingslanden.
Ik zou zeggen: ga zo door, ook op andere terreinen. En mik vooral niet te hoog. Global Public Goods of Open Data zeggen de Nederlandse burger niets. De lerares van groep zes kan er in haar klaslokaal ook weinig tot niets mee beginnen.
Prins Claus heeft als NCO-voorzitter gezegd dat mensen alleen meewerken aan diepgaande veranderingen als zij overtuigd zijn, en dat zij alleen overtuigd kunnen worden als ze goed geïnformeerd zijn. Deze woorden hebben hun betekenis niet verloren.
Alleen feitelijke, concrete en heldere informatie kan mondiaal burgerschap op een verantwoorde manier aanwakkeren. Als dit lukt, heb ik alle vertrouwen in de toekomst van NCDO. De WhereDoesMyAidGo-app is in elk geval een goed begin.
Dames en heren, ik feliciteer NCDO met haar 40-jarig bestaan en wens haar nog vele jaren. Ik prijs Jos van Gennip voor zijn onmisbare bijdrage aan de nieuwe koers. En ik dank u zeer voor uw aandacht.