Toespraak minister Spies bij conferentie ‘Beter werken in het openbaar bestuur’
Dames en heren, beste mede-openbaar bestuurders, Ik hoop dat wij een periode tegemoet gaan waarin we constructief samenwerken, want dat is van heel groot belang. Vandaag is de start van het programma ‘Beter werken in het openbaar bestuur’. Deze conferentie is een toezegging van mijn voorganger als reactie op het rapport ‘De grote uittocht’. Dat rapport dwingt ons om na te denken over en te anticiperen op onze rol als werkgevers in het openbaar bestuur.
Daarbij heb ik uw inbreng nodig. Want we moeten een aantrekkelijke werkgever zijn én blijven. En dat is niet alleen een kwestie van nadenken over de arbeidsvoorwaarden. Het gaat ook om de positie van de overheid in de Nederlandse samenleving.
Wij hebben als overheid én burgers een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor onze samenleving. Een compacte overheid die dienstbaar is, excelleert in kwaliteit, maar ook respect afdwingt én krijgt van iedereen die in dit land woont.
En ook een overheid die niet meer het primaat heeft als het gaat om het dragen van verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van onze samenleving. De overheid doet veel, maar niet alles.
Het is niet meer van deze tijd dat je als inwoner van dit land maar hoeft te kikken en de één of andere overheidsinstantie lost jouw probleem op.
Gelukkig steken steeds meer burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zelf de handen uit de mouwen: een schoonmaakactie in de eigen wijk of buurt, een speelveldje voor de jeugd aanleggen, het buurtcentrum beheren, noem maar op.
Dit kabinet juicht die maatschappelijke betrokkenheid en zelfredzaamheid zeer toe. Er is veel waardering voor de inzet van betrokken burgers en andere positieve krachten in onze samenleving. Die willen we zo veel mogelijk de ruimte geven en ondersteunen.
Neem die vrijwilligers die tijdens de jaarwisseling in diverse steden de straat op gingen om een oogje in het zeil te houden. Of die inwoners van het Brabantse Haghorst die dagenlang hielpen zoeken naar een vermiste 19-jarige plaatsgenoot. In beide gevallen gaat het om mensen die er blijk van geven dat ze zich betrokken voelen bij en verantwoordelijkheid willen nemen voor de hun leefomgeving.
Dergelijke initiatieven sluiten naadloos aan bij het uitgangspunt dat de overheid niet de eerstverantwoordelijke is voor het aanpakken en oplossen van elk maatschappelijk vraagstuk. Die verantwoordelijkheid moeten we delen met de mensen in de samenleving.
Wat niet betekent dat het met de dienstverlening van de overheid voortaan wel een tandje minder kan. Overigens geldt het omgekeerde óók: de overheid is dienstbaar, maar hoort wel het respect te krijgen die het verdient. Daarbij denk ik vooral aan hulpverleners als politie, brandweer en ambulancepersoneel, die soms de meest verschrikkelijke dingen naar hun hoofd krijgen. Ik vind dat onacceptabel en onze samenleving onwaardig.
Tegen deze achtergrond moeten we blijven streven naar een efficiëntere organisatie van ons openbaar bestuur en meer ruimte voor actief burgerschap. Beide liggen aan de basis van wat we in de regel aanduiden als de compacte overheid. Dus niet compact omdat de economische crisis ons dwingt te bezuinigen, maar omdat we vanuit deze visie op de samenleving geloven in een bepaalde rol van de overheid temidden van alle andere maatschappelijke krachten.
We staan daarbij voor een even lastige als interessante klus. Want hoe je het wendt of keert: het openbaar bestuur zal in de toekomst aan minder mensen werk kunnen bieden dan nu.
Ik teken daar overigens direct bij aan dat de kwaliteit van het Nederlandse openbaar bestuur in internationaal perspectief gezien er zijn mag. Zowel qua prestaties als qua omvang springen we er, zeker in internationale vergelijkingen, altijd goed uit. We mogen dus ook best trots zijn op ons openbaar bestuur. Maar goed kan altijd beter.
Er wordt dan ook op verschillende niveaus hard gewerkt aan efficiënter werken, beter werken én samenwerken in het openbaar bestuur. Voorbeelden genoeg. Neem P-Direkt, het zelfbedieningsportaal voor alles op personeelsgebied, waarbij op één na alle ministeries zijn aangesloten. Of het door BZK in gang gezette project ‘Slimmer werken in de publieke sector’.
Ook het zogeheten interbestuurlijke samenwerken komt steeds meer van de grond. Misschien kent u het eind vorig jaar gelanceerde programma Poolcirkels. Daarin werken interim-, programma- en projectmanagers uit verschillende bestuurslagen samen in pools. Verder zijn er regiogemeenten of gemeentelijke diensten die een samenwerkingsverband aangaan, zoals in het programma Intergemeentelijk Werken.
Wat ik hoor en zie is dat door dit soort samenwerkingsverbanden mensen worden uitgedaagd dingen te bedenken die niet eerder zijn bedacht. Bijvoorbeeld bij ICT-klussen. Vaak willen de beste mensen op de markt graag werken voor de overheid.
En dat blijft niet onopgemerkt. Zo won het project Prettig Contact met de Overheid vorig jaar voor de derde keer een internationale prijs. De Europese Unie en de Verenigde Naties dragen dit project uit als voorbeeld van meest excellente innovatie in de publieke dienstverlening. Wat niet betekent dat we er wel zijn, want er is nog meer dan genoeg te doen.
Maar er zijn wel spanningen. In dit geval: er staan op korte termijn banen op de tocht, maar op de langere termijn hebben we ook in het openbaar bestuur weer mensen nodig. Dat laatste komt vooral omdat de komende jaren zo’n twee miljoen babyboomers stoppen met werken. Dat is die grote uittocht.
Een deel van die plekken moet weer worden opgevuld en dat biedt perspectieven voor zowel werknemers als werkgevers. Maar om die perspectieven te kunnen verzilveren moeten er wel veel dingen gebeuren. Ik denk dan met name aan het verbeteren van de mobiliteit.
Een voorbeeld daarvan is de Algemene Bestuursdienst – alle eindverantwoordelijke managers binnen de Rijksdienst – waarvoor al sinds 1995 een actief mobiliteitsbeleid wordt gevoerd. Hierbij wordt de balans gevonden tussen vernieuwing en verbreding van context enerzijds en behoud van kennis en continuïteit anderzijds.
Momenteel wisselen ambtenaren over het algemeen minder vaak van werkgever dan werknemers in andere sectoren. De leeftijdsopbouw speelt daarin een rol, maar ook een gebrek aan flexibiliteit. Een nieuwe medewerker of andere baan zoekt men nog te vaak in eigen kring. Vacatures worden niet of nauwelijks gedeeld met andere overheidsorganisaties.
De arbeidsmarkt voor het openbaar bestuur zit daardoor vrijwel op slot. Dat maakt het lastig de juiste man of vrouw op de goede plek te krijgen. Daarom is het zaak dat zowel werknemers als werkgever meer investeren in mobiliteit en flexibiliteit.
Dat gebeurt al voor een deel met instrumenten als opleidingen, omscholing, afspraken over loopbaanontwikkeling en detacheringsconstructies. Dat zijn de hamer, spijkers en zaag van elke gezonde arbeidsrelatie. Maar om toekomstige en huidige werknemers een aantrekkelijk loopbaanperspectief te bieden, moeten we dieper in de gereedschapskist duiken.
Ik pleit daarom voor een open arbeidsmarkt voor al het overheidspersoneel. Waarbij de nadruk veel meer komt te liggen op werkzekerheid dan op baanzekerheid.
Bij de Rijksoverheid gebeurt dat al. Je bent niet meer in dienst van bijvoorbeeld een ministerie, maar van het Rijk. Dat maakt de uitwisseling van personeel tussen de diverse rijksdiensten een stuk gemakkelijker. We zouden kunnen nadenken over uitbreiding naar het héle openbaar bestuur. Dan bevorder je de mobiliteit. Dat zou mij een lief ding waard zijn. En het is ook nodig. We doen het nog steeds niet goed als jonge ambtenaren snel weer de overheidsdienst verlaten, vanwege de hiërarchie, de verkokering en het gebrek aan loopbaanperspectief.
De overheidswerkgever van de toekomst moet echt meer investeren in inzetbaarheid, scholing en mobiliteit van de werknemer. Daar mag iets tegenover staan, bijvoorbeeld compensatiedagen inruilen voor scholings- of mobiliteitsfaciliteiten. Er zijn vast nog meer constructies en acties denkbaar om die open arbeidsmarkt dichterbij te brengen. Aan u om daar vandaag met elkaar over in discussie te gaan en met een eerste boeket aan ideeën te komen. Om als overheid een werkgever te worden waar mensen in dienst willen komen én blijven.
Dank u wel.