Openingstoespraak Nationaal Omroepcongres
Minister van Bijsterveldt opende het Nationaal Omroepcongres in Hilversum met een toespraak.
Dames en heren,
Nog drie dagen en dan is het zover: dan is het precies zestig jaar geleden dat in Nederland de eerste landelijke televisie-uitzending plaatsvond. Op dinsdag 2 oktober 1951 om kwart over acht begon dit televisie-avondje met een plechtige toespraak van Jo Cals, de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
Ik wil u graag een stukje voorlezen uit die allereerste televisietoespraak – met dank aan Beeld en Geluid, die de toespraak op zijn website heeft staan:
‘De televisie kan grote invloed hebben op de culturele vorming, vooral van de jeugd, voor het onderwijs en de volksontwikkeling. De regering is zich ten volle bewust van haar verantwoordelijkheid, en dit verantwoordelijkheidsbesef heeft mede bepaald het besluit van de regering om aan de NTS een zendmachtiging te verlenen. De regering ziet met vertrouwen de toekomst tegemoet. Ik spreek de wens uit dat dit nieuwe medium onder Gods onmisbare zegen in belangrijke mate zal bijdragen aan de spreiding van de cultuur in Nederland’.
Een prachtige opening van het televisieseizoen, waarvan we nu al de zestigste verjaardag mogen vieren. Maar veel kijkers trok die eerste uitzending niet. Bijna niemand had een televisietoestel. In oktober 1951 waren er nog maar 400 televisietoestellen in Nederland verkocht.
Vandaag de dag ligt dat anders. Alleen in 2010 al gingen er 2 miljoen televisietoestellen over de toonbank. Dat zijn er gemiddeld 5500 per dag. En het best bekeken televisieprogramma in 2010 - het WK even buiten beschouwing latend - trok meer dan 4 miljoen kijkers. U weet natuurlijk allemaal over welk programma ik het heb: Boer zoekt vrouw.
De laatste jaren lijken de veranderingen extra snel te gaan. Door de opkomst van het internet en de digitalisering van onze samenleving, vervagen de oude grenzen tussen vroeger gescheiden mediamarkten. De ‘oude’ media, zoals de krant en de televisie, worden één voor één geïncorporeerd in het nieuwe mediagebruik. Steeds meer mensen kijken televisie via het internet, lezen een boek op de I-pad, en luisteren radio op hun mobiele telefoon.
Bovendien rammelen nieuwe bedrijven aan de poorten van de mediasector en zetten zij de verdienmodellen van de oorspronkelijke spelers onder druk. In die omstandigheden moeten veel mediabedrijven zichzelf opnieuw uitvinden.
Het overheidsbeleid verandert mee met die ontwikkelingen. Maar één ding blijft hetzelfde: de media hebben en houden een belangrijke rol in onze samenleving. Daaraan is sinds de toespraak van Staatssecretaris Cals nog geen greintje veranderd. En ook niet aan de taak van de overheid: voorwaarden scheppen voor pluriformiteit, kwaliteit en toegankelijkheid.
In dat kader zal ik spreken over drie onderwerpen. Als eerste de distributie van televisie via de kabel en digitaal. Daarna over de nieuwe diensten van de publieke omroep. En tot slot, hoe kan het anders: over de reorganisatie van de publieke omroep.
Laat ik met het eerste onderwerp beginnen.
Er woedt al enkele jaren een discussie over de rol van programmaraden. Ik waardeer de inzet van de programmaraden zeer.
Zij draaien allemaal op vrijwilligers, die namens de consument waken over de pluriformiteit van het basispakket.
Maar ik signaleer ook dat er veel spanningen zijn rondom het systeem, wat leidt tot de nodige procedures bij het Commissariaat en bij de rechter. Bovendien adviseren de programmaraden alleen over het analoge kabelpakket, terwijl langzamerhand digitale televisie de norm wordt.
Mijn voorganger Ronald Plasterk heeft al eens een alternatief voorgesteld, maar zijn plannen zijn nooit omgezet in wetgeving. Aan mij is nu de taak alsnog de Mediawet te wijzigen. Ik zal volgende maand een brief hierover naar de Tweede Kamer sturen. Ik kan daarop niet vooruitlopen, maar ik wil wel alvast enkele gedachten met u delen.
De centrale vraag is natuurlijk wat je als wetgever wilt bereiken. Ik denk dat de doelstelling helder is: de Mediawet moet verzekeren dat alle Nederlandse huishoudens een gevarieerd basispakket kunnen ontvangen. Het moet daarbij niet uitmaken waar mensen wonen, op welke netwerken ze zijn aangesloten, en bij welke aanbieders ze een televisiepakket afnemen. Dat betekent volgens mij dat we anno 2011 niet meer alleen naar de kabelbedrijven moeten kijken. Partijen als KPN, Canal Digital en Tele2 bedienen ook dik 2 miljoen huishoudens en ook zij hebben een maatschappelijke opdracht.
De volgende vraag is: hoe geef je die maatschappelijke opdracht vorm? Ik denk dat dit dankzij de digitalisering gemakkelijker is geworden. Er is veel meer capaciteit op alle netwerken. Dat geeft ruimte om een groter wettelijke basispakket voor te schrijven, bijvoorbeeld een pakket van 30 zenders in plaats van 15 zenders. De belangrijkste publieke en commerciële zenders zullen dan een plek krijgen in het basispakket, en de meeste kijkers zullen daarmee tevreden zijn. Misschien ook zonder advisering door programmaraden.
Hoe ik dat precies wil regelen, leest u volgende maand in mijn brief aan de Tweede Kamer.
Ik kom bij mijn tweede onderwerp: de nieuwe diensten van de publieke omroep. Onderwerp van veel discussie. Voor mij staat vast dat een multimediaal aanbod bij de publieke omroep hoort. De publieke omroep is waar het publiek ook is. En dus is de publieke omroep er ook op internet, met diensten op aanvraag. En met aanbod dat te ontvangen is op vaste en mobiele apparatuur.
Maar, dat wil niet zeggen dat altijd maar alles kan. Maatvoering is nodig. Het aanbod op de algemene zenders en het aanbod op de gespecialiseerde themakanalen en het internet moeten met elkaar in balans zijn. En er moeten dezelfde kwaliteitscriteria voor gelden. Internetactiviteiten horen altijd in het verlengde te liggen van de programmatische activiteiten op het hoofdkanaal.
In de komende Meerjarenbegroting verwacht ik stroomlijning en vermindering van het aantal themakanalen en websites. Dat betekent niet dat de publieke omroep niet kan blijven innoveren. Innovatie blijft een belangrijk onderdeel van de publieke taakopdracht. We hebben in Nederland een goed systeem om nieuwe diensten van de publieke omroep te toetsen. Dat bleek deze maand ook weer uit de uitspraak van de Raad van State, die onze toetsingsprocedure volledig onderschreef.
Dames en heren,
Ik kom bij mijn derde, en meest weerbarstige onderwerp.
De publieke omroep staat aan de vooravond van een grote ingreep. Niet alleen moet er fors worden bezuinigd. Ook moet er fors worden gereorganiseerd. We gaan van 21 naar 8 omroepen.
Dat dit een zware wissel trekt op het leven van veel mensen, daar ben ik me uitermate van bewust. Dat bleek ook uit mijn gesprek met uw zeer betrokken ondernemingsraad. Medewerkers van de publieke omroep, van de Wereldomroep en van het MCO zien hun baan op het spel staan, terwijl zij zich zo hard inzetten. Ik vraag veel van al die betrokken medewerkers, makers en bestuurders die het hart vormen van de publieke omroep.
Maar, deze ingreep zal uiteindelijk leiden tot een publieke omroep die in het moderne medialandschap zijn eigen, krachtige betekenis en waarde behoudt en uitbouwt. En die via haar leden stevig verankerd blijft in de samenleving van vandaag en morgen.
Het nieuwe landelijke bestel zal in 2016 nog maar bestaan uit maximaal acht spelers. Twee daarvan zijn de NOS en de NTR. De andere zes plaatsen zijn bestemd voor omroepverenigingen op basis van leden. De publieke omroep heeft in mei hiervoor een voorstel ingediend: zes omroepen fuseren en drie omroepverenigingen blijven zelfstandig. Hierdoor ontstaat een mooie mengeling van breed en smal, en een balans tussen pluriformiteit enerzijds en vereenvoudiging anderzijds.
Kortom: een doordacht en evenwichtig voorstel, dat goed past op de fundamenten van ons omroepbestel. Ik heb de omroepen dan ook laten weten dat ik graag met het voorstel akkoord wil gaan en er dertig miljoen tegenover wil stellen voor de fusieomroepen.
Helaas heb ik signalen ontvangen dat het voorstel inmiddels niet meer door elke omroep gedragen wordt. Ik wil daarom hierbij alle omroepverenigingen nog één keer oproepen om tot elkaar te komen en in alle gezamenlijkheid hun voorstel uit te voeren. U hebt allen een maatschappelijke opdracht: het maken van mooie, gevarieerde radio en televisie voor alle lagen van de bevolking. U kunt nu samen de schouders eronder zetten, zonder geweld te doen aan uw eigen identiteit, en ons de kracht van het Nederlandse publieke bestel laten zien. De keuze is aan u.
Maar trekt u uw voorstel in, dan werk ik mijn eigen plan uit. Laat daar geen misverstand over bestaan. En dat betekent: geen zelfstandige omroepen, geen dertig miljoen extra voor de fusiepartners, en geen gegarandeerde erkenningen voor iedereen. Linksom of rechtsom, we gaan terug naar maximaal 8 omroepen. Dat is voor mij klip en klaar.
Het hoe, dat is vers twee. Kiest u voor een stelsel dat over vijf jaar ook nog overtuigend is qua pluriformiteit? Of voor een stelsel dat in zichzelf oproept tot de discussie over de legitimiteit? De keuze is aan u.
Ú bent tenslotte de drager van dit publieke bestel. En u krijgt allen de kans om deel te blijven uitmaken van een pluriforme, brede publieke omroep.
Alleen door fusies van omroepen kunnen we fors bezuinigen en de hoge kwaliteit houden, die we van de publieke omroep gewend zijn. Het onderzoek dat we hebben laten uitvoeren door Boston Consulting Group heeft uitgewezen dat dat kán.
En alleen zo kunnen we ervoor zorgen dat de mediagebruiker koning blijft. Want hoe roerig de band tussen Hilversum en Den Haag ook moge zijn – over dat hogere doel zijn we het roerend met elkaar eens. Dat we staan voor alle mensen in ons land. Daar doe ik mijn werk voor. En daar doet u het vast ook voor.
Dames en heren,
Na de openingstoespraak van staatssecretaris Cals die dinsdag 2 oktober 1951 volgde een televisiespel, genaamd de Toverspiegel. Een prachtige metafoor voor onze televisie, nog altijd. Televisie kan ons vormen en vermaken, ons informeren en leren. Maar bovenal is televisie in staat ons te betoveren.
Na de Toverspiegel, om kwart over tien ’s avonds, was de eerste televisie-avond afgelopen en ging het beeld op zwart. Dat zie ik in de toekomst niet snel gebeuren. Ook in de nabije toekomst blijft audiovisueel media-aanbod belangrijk, en blijft er een plaats voor een sterke, kleurrijke publieke omroep die programma’s biedt van hoge kwaliteit, gemaakt door mensen van wereldklasse.
Ik wens u een heel mooie dag toe!