Toespraak minister Donner over Kwaliteitssprong Rotterdam Zuid
Zeven maanden en drie dagen geleden waren we bijeen om het rapport van de commissie Deetman en Mans over de situatie in Rotterdam Zuid in ontvangst te nemen. Het schetste op onverbloemde wijze de opeenstapeling van sociaal-economische problemen in een gebied met meer dan 200.000 inwoners. Een gebied bijna net zo groot als Groningen of Eindhoven. In dat gebied voelt 28% van de mensen zich onveilig in eigen buurt (landelijk 7%); 38% van de bewoners zou het liefst de buurt verlaten -dat is vijf maal zo veel als elders in het land; gemiddeld houdt in Nederland 3% van de leerlingen voortijdig op met school, in Zuid is dat meer dan het dubbele (7,4%); dat geldt ook voor de werkloosheid –in Zuid is dat 9%, landelijk is dat 4%.
Tegelijk wezen Deetman en Mans op de kansen. Rotterdam-Zuid ligt vlak naast een gebied met een groot groei potentieel: Rotterdam-Haven en de Maasvlakte. Die groei kan alleen gerealiseerd worden indien er een voldoende gekwalificeerd arbeidsaanbod is; en daar zal het in Nederland aan schorten in de komende jaren. Rotterdam-Zuid heeft derhalve de potentie en de gelegenheid om sociaal-maatschappelijke vooruit te komen. Vanzelf zal dat niet gaan. Deetman en Mans noemde als voorwaarden: één aanpak, één richting, één doel. Dat wil zeggen een heldere ambitie, een goede langjarige strategie om die te bereiken, een gemeenschappelijke inzet en aanpak van lokale partijen, doorzettingsmacht voor de uitvoering en afscherming van het programma van de wisselvalligheid van bestuurlijke veranderingen. Voor de verandering was het niet: ‘geen woorden, maar daden’, maar eerst woorden en dan pas daden. De fase van worden wordt nu afgesloten; het gaat nu om de daden.
De afgelopen maanden is daar hard aan gewerkt. Het resultaat is het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid dat voor ons ligt. Een nationaal programma; het klinkt merkwaardig. Alsof naast alle decentralisatie, het kabinet lokale aangelegenheden nu centraliseert. Laat er geen misverstand over bestaan. Rotterdam-Zuid is inderdaad in de eerste plaats een zaak van Rotterdam en haar bewoners, in samenwerking met corporaties, het bedrijfsleven, het onderwijs en de zorginstellingen. Daar ligt het initiatief, het voortouw en de verantwoordelijkheid in deze operatie.
Deetman en Mans wezen er echter al op dat de problemen in Zuid zó divers en immens zijn, dat het voor Rotterdam onmogelijk is die helemaal op eigen kracht op te lossen. Daar komt bij dat de problemen zo groot zijn, dat het succes bij de oplossing daarvan rechtstreeks mede bepalend is voor het succes van nationaal beleid op verschillende terreinen. Bovendien zijn stad en haven van vitale betekenis voor Nederland. We zitten niet alleen in economisch zware tijden, maar ook midden in economische veranderingen. De crisis versneld verschuivingen in de wereldeconomie. De komende jaren zal het aantal gebieden in Europa dat op wereldniveau meespeelt afnemen. Aan ons de taak om te zorgen dat de Randstad daarbij hoort. De haven speelt daarbij een vitale rol; zij is één van de belangrijkste pijlers van onze economie. Maar vanzelf gaat het niet; de haven moet innoveren en heeft daarvoor nieuwe mensen nodig. Als dat niet gebeurt, mist de haven de concurrentieslag. Dat is niet alleen onwenselijk, maar ook onnodig. Er groeit in Zuid nu een generatie op die ons kapi-taal kan en moet gaan worden. In plaats van een verloren generatie die ons geld gaat kosten. Kortom: een brede aanpak van de problematiek in Rotterdam-Zuid is goed voor de mensen in dit gebied, de nationale economie en voor ons internationale gezicht.
Om Zuid er weer bovenop te helpen vergt een gezamenlijke krachts-inspanning van gemeente, Rijk en andere betrokken partners. Het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid is daar de vrucht van. Nationaal wil daarbij niet zeggen dat vanuit Den Haag wordt bepaald wat er moet gebeuren; regie en uitvoering liggen in handen van Rotterdam en haar bewoners. Ik noem bewust de bewoners. Hun betrokkenheid is cruciaal in dit plan. “Bewoners als uitgangspunt” is een van vuistregels. Ik onderschrijf dat van harte. Verbetering van leven en leefomgeving in Zuid is mede inzet van het plan, en daar zullen de mensen die er nu wonen zo veel mogelijk zelf vorm aan moeten geven. Dankzij dit Nationaal Programma kunnen bewoners er vertrouwen in hebben dat Zuid er weer boven op komt, maar daar zullen ze zelf actief aan moeten en willen bijdragen.
Het Rijk is ook partner. Niet met weer een extra zak geld. De begroting ligt al geheel op straat, dus het zal duidelijk zijn dat er voorlopig geen extra middelen zijn. Meer bepalend is de betrokkenheid van het Rijk. Die houdt in de eerste plaats in dat op allerlei gebied expertise wordt geleverd, bijvoorbeeld kennis op het terrein van topsectoren of op het terrein van bereikbaarheid en logistiek. Het houdt in de tweede plaats de bereidheid in om belemmerende regels te schrappen of aan te passen waar dat nodig is. Bijvoorbeeld om de vele malafide huisjesmelkers in Zuid sneller aan te kunnen pakken. In de derde plaats houdt het de bereidheid in om binnen de beschikbare middelen, te kijken wat extra mogelijk is voor Rotterdam-Zuid. Op een aantal terreinen zijn de mogelijkheden reeds verkend. Zo zal de minister van OCW samen met de gemeente Rotterdam extra investeren in de talentontwikkeling van Rotterdamse leerlingen. Leerlingen uit het basis- en voortgezet onderwijs zullen 10 uur per week langer naar school gaan. Ook zullen leerlingen die met hun opleiding zijn gestopt worden gestimuleerd om weer naar school te gaan en na hun opleiding door te stromen naar werk.
Het Nationaal Programma verwoord een brede aanpak. Het beoogt helder, zelfbewust en ook nuchter uiteen te zetten hoe Rotterdam de zaken wil aanpakken. Ik lees daarin de wil en de overtuiging om met de juiste mensen, middelen en mentaliteit Zuid op een hoger plan te Tillen: schouders eronder, aanpakken en doorzetten. Dat kan ook. ‘Zuid’ heeft, zoals in het programma wordt opgemerkt, eigen kracht. Er is een opeenstapeling van achterstanden op het gebied van woningkwaliteit, werk, inkomen en scholing, maar keerzijde daarvan:is dat duidelijk is wat gedaan moet worden; de achterstand is tegelijk een mogelijkheid om deze om te zetten in een voorsprong.
Zuid heeft een relatief jonge bevolking en dus potentiële arbeidskracht. De babyboomgeneratie gaat straks met pensioen. Dat biedt volop kansen, in de haven, maar ook in topsectoren als energie, water, logistiek, chemie en ook de zorg. Op al die terreinen heeft Rotterdam een concentratie van bedrijven. Maar dan zullen de onder-wijsinstellingen in de stad moeten zorgen dat er straks een contingent goed opgeleide jongeren klaar staat om aan de slag te gaan in het Rotterdamse bedrijfsleven. Daartegenover staat dat het bedrijfsleven zou ieder die met succes zijn of haar opleiding heeft afgerond, een garantie op een baan moeten geven. Voor wat hoort wat.
Zuid heeft niet alleen mensen, het heeft ook ruimte. Er ligt letterlijk terrein braak, zowel voor nieuwe en betere woningen als voor bedrijven. Het is de enige plek in de Randstad waar nog echte grootschalige economische en ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is. Daardoor wordt het mogelijk werken, wonen én leren fysiek samen te brengen op één plek. Zuid is potentieel dan ook een aantrekkelijk stadsdeel voor zowel de huidige als nieuwe bewoners, én voor bedrijven.
Een wenkend perspectief, maar dan zal gedurende de rit de stip op de horizon steeds voor ogen gehouden moeten worden. Dan mag het niet uitmaken welk college er in Rotterdam of welk kabinet er in Den Haag zit. Want het gaat hier om een ontwikkeling die niet in een raads- of een kabinetsperiode is afgerond. Rotterdam gaat er van uit dat het een ontwikkeling betreft die zich zeker uitstrekt over een periode van 20 jaar. Dat getuigt van realiteitszin. Problemen zoals die van Zuid los je niet in een paar jaar op. Zoals een kwalitatief betere en meer gedifferentieerde woningvoorraad op zuid. Dat vergt investeringen waar regionale inzet en steun onontbeerlijk zijn. Daar zijn decennia voor nodig. Maar daarom dient het Nationaal Programma een politiek bestendig programma te zijn. Alle partners zijn het aan Rotterdam-Zuid en z’n bewoners verplicht de komende 20 jaar te zeggen wat ze doen en te doen wat ze zeggen. Alleen met een langdurige inzet en betrokkenheid van alle partners zijn de ambities zoals die in het Nationaal Programma zijn vastgelegd, te verwezenlijken. Rotterdam en de regio hebben de lead; het Rijk stuurt, maakt mogelijk maar het wordt niet steeds meer in de verantwoordelijkheid gezogen. De stip, de strategie, de aanpak zijn er. Nu moet er worden uitgevoerd met doorzettingskracht.
Ik ben er oprecht van overtuigd dat op die manier de kwaliteitssprong die Rotterdam met Zuid voor ogen heeft, haalbaar is. De lat ligt hoog, maar de polsstok is lang. Als alle partners zich zonder voorbehoud achter de uitgangspunten van het Nationaal Programma scharen, dan moet het al gek lopen als in 2030 niet wordt gesproken van de Parel op Zuid. Zoals u weet groeit een parel uit een irritatie. Zuid is wat dat betreft een fraai voorbeeld. Dus het kan over twintig jaar een sieraad voor ons land zijn.
Dank u wel.