De Missie van Rentmeesterschap
De Missie van Rentmeesterschap - Christelijk Sociaal Congres, 24 augustus 2011
De Britse arts en auteur Theodore Dalrymple heeft kort geleden een klein boekje geschreven met de titel “Litter”: afval. Waarom, vraagt hij zich af, ligt er als hij door Engeland reist, overal zoveel afval, plastic, blikjes en zwerfvuil langs de wegen, straten en op pleinen?
Zwerfafval dat niet alleen - ook in Nederland - tot de top drie ergernissen behoort van mensen èn het straatbeeld ontsiert, maar uiteindelijk ook in de zeeën belandt. De directe oorzaak is natuurlijk dat individuen de keuze maken om rommel op straat te gooien. In die zin is het een gebrek aan opvoeding of verantwoordelijkheidsbesef. Plus het feit dat er teveel gêne bestaat om mensen er persoonlijk op aan te spreken.
Maar er is nog een andere oorzaak:namelijk dat zoveel mensen op straat eten, drinken en snacken. Dat heeft volgens Dalrymple weer te maken, met een eetcultuur die is ontstaan in grote delen van de bevolking; 36 procent van alle Engelse kinderen eet nooit een maaltijd aan tafel met het gezin. Daardoor hebben ze ook nooit geleerd om het eten of de maaltijd te verheffen tot iets beters dan het stillen van honger op ieder moment dat je trek hebt - ook als dat op straat is.
Het afval heeft een lokale oorzaak maar is uiteraard niet alleen een lokaal probleem: In de Stille Oceaan drijft namelijk een door de stromingen bij elkaar geveegde soep van plastic afval met een oppervlakte van een paar keer Nederland.. Een cultuur waarin mensen niet meer gezamenlijk met het gezin of vrienden aan tafel eten, is geen duurzame samenleving. Noch sociaal, noch wat betreft het milieu.
Dit eenvoudige voorbeeld maakt duidelijk dat voor christen democraten het begrip rentmeesterschap een bredere en diepere betekenis heeft dan enkel zorg voor het milieu. Het is een integraal onderdeel van onze christelijke mens- en maatschappijvisie. Evenzeer kent het begrip “rentmeesterschap” een lange geschiedenis als kernbegrip in het christelijk sociaal denken. Zelf maak ik nu meer dan twee decennia deel uit van die geschiedenis. Ik ben in het CDA opgegroeid met het begrip en heb het in de praktijk kunnen brengen op zowel lokaal, Europees als landelijk niveau.
Ik moet dan ook eerlijk bekennen dat ik me eigenlijk geen christendemocratische uitgangspunten kan voorstellen zonder dit zo herkenbare uitgangspunt.Daarbij kijk ik natuurlijk de dagvoorzitter van vandaag aan, Jacobine Geel, die op dit moment bezig is met de hertaling van het Program van Uitgangspunten van het CDA.
Ik sta volledig achter deze opdracht van de partijvoorzitter en zie er ook zeker de noodzaak van om daarmee aansprekend te zijn voor jonge generaties, maar dat neemt niet weg dat ik graag de uitnodiging heb aangenomen om hier vandaag de actualiteitswaarde van de betekenis van dit begrip te onderstrepen en uit te werken.
Dank aan de organisatie, dank aan Herman Kaiser, om te mogen spreken op dit al sinds 1891 bestaande Christelijke Sociaal Congres (over duurzaamheid gesproken..:) ).
In mijn verhaal dat ik duid als ‘de Missie van Rentmeesterschap’ zet ik om te beginnen uiteen waar we staan met duurzaamheid in een historische en vooral groene context. Vervolgens wil ik iets zeggen over hoe vooral de linkse partijen het onderwerp milieu hebben gekaapt, waarna ik betoog dat er meer realisme nodig is in discussies over duurzaamheid. Waar het méér moet gaan over de vraag: wat motiveert mens en samenleving? Deze uiteenzetting is nodig om te komen tot de notie dat in een modern christelijk rentmeesterschap niet alleen een ‘groene’ maar ook een ‘sociale’ uitdaging schuilt.
Groen Rentmeesterschap - Missie van duurzaamheid
Lange tijd is gestreefd naar meer welvaart vanuit de veronderstelling dat de aarde een onuitputtelijke bron van grondstoffen was met een onuitputtelijk vermogen om vervuiling te absorberen. Steeds meer beseffen we ons dat ongebreidelde consumptie verwoestende effecten kan hebben op de omgeving en op de natuur;
- dat olie, gas en andere grondstoffen eindig zijn;
- dat we ruimte moeten veilig stellen voor planten en dieren om te kunnen leven;
- dat we de bodem en de atmosfeer niet zomaar als vuilnisbelt kunnen gebruiken.
De afgelopen jaren is er al veel bereikt: water en lucht zijn veel schoner dan vijftig jaar geleden. Auto’s en apparaten zijn zuiniger. En toch zijn we er nog niet. De wereldbevolking groeit explosief en we hebben te maken met een enorm ‘energie-verbruikende’ levensstijl.
Het is amper voor te stellen hoeveel energie we bijvoorbeeld verbruiken in Nederland – maar liefst tien keer méér dan in 1900. We beseffen al helemaal niet hoe goedkoop deze energie is. Het is een feit; ons moderne leven en ons moderne comfort steunen volop op energie. En dit zal alleen maar toenemen.
Gezien de explosie van de wereldwijde vraag naar energie in deze eeuw, kunnen traditionele vormen van energievoorziening niet meer toereikend zijn.
Aan het einde van de 19e eeuw kon bijvoorbeeld de grondstof ‘hout’ - nog altijd zeer belangrijk in ontwikkelingslanden – niet meer tegemoet komen aan de behoefte van Westerse landen. Die landen storten zich daarom vanaf toen gretig op fossiele brandstoffen, eerst steenkool, en vanaf het midden van de twintigste eeuw vooral olie en gas. Nu volgen ook de niet-Westerse landen dat voorbeeld. In een steeds sneller tempo verbruikt de wereld zijn kostbare energievoorraden. Het blijkt dat op anderhalve eeuw tijd de mondiale energievoorziening radicaal is omgegooid: Van een redelijk duurzame voorziening, zijn we terechtgekomen in een situatie van grote afhankelijkheid van eindige energiebronnen.
Met dit in het achterhoofd kan duurzaamheid vandaag de dag niet alleen als een extra sausje worden uitgesmeerd bovenop de bestaande ruimtelijke en economische inrichting.
Duurzaamheid moet een integraal onderdeel worden:
- Van de groei(!) van de economie;
- Van de inrichting van steden en het landschap;
- Van ons leven en ons bestaan.
Zonder twijfel is duurzaamheid één van de grote uitdagingen en opgaven van onze generatie en die van onze kinderen en kleinkinderen. De vraag is dan natuurlijk:
Hoe kunnen wij onze economie en maatschappij verduurzamen? Hoe kunnen we die duurzame samenleving bewerkstelligen? En: wat is de specifiek christelijke benadering daarbij? Ik zou het in ieder geval zo willen stellen: De missie van duurzaamheid is de missie van een goed rentmeester.
Activisme en links
Om deze missie nader te duiden, neem ik u als politicus (maar ook als historicus!) mee terug in de tijd, naar het ontstaan van de milieubeweging. Vaak wordt gesteld dat het milieubewustzijn in de jaren zestig en zeventig ontstond met de Club van Rome en het rapport ‘Grenzen aan de Groei’. Maar de eerste maatschappelijke bewegingen met dat doel zijn toch echt ouder.
De milieubeweging in Nederland begon met ergernis over - dat was toen al niet anders - afval. Al in 1905 richtte Jacobus Pieter Thijsse de Vereniging voor Natuurmonumenten op omdat de gemeente Amsterdam afval wilde storten in het Naardermeer. Hij deed dat uit liefde voor een speciale plek, om de schoonheid te behouden van het meer, waarvan de waarde in zijn ogen niet alleen economisch, maar eerder intrinsiek, esthetisch en historisch was.
In de jaren zestig en zeventig werd het milieuvraagstuk geglobaliseerd en verbonden met verder strekkende vormen van activisme. Milieu werd daarbij ook een onderwerp voor ‘links’, waar, bij sommige partijen en bewegingen, een soort mutatie tot stand kwam van ‘rood naar groen’. Om het gechargeerd te zeggen: de aarde werd het volgende slachtoffer dat gered moest worden van een uitbuitende westerse cultuur - zoals eerder het proletariaat, de derde wereld en de jeugd moesten worden bevrijd.
Daardoor werden zeker concrete bestaande problemen op de agenda gezet. Dat was winst, en we kunnen de eertijdse pioniers daar dankbaar voor zijn. Maar tegelijkertijd werd milieubescherming zo wèl in een activistische ideologische vorm gegoten. Dit heeft een stempel gedrukt op de aanpak van het milieu die nog steeds zichtbaar is:
- anti-kapitalistisch;
- anti-boeren;
- anti-bedrijven.
Vanuit hun morele gelijk veroordeelden milieuactivisten mensen die niet leefden zoals ‘zij’. En zo werden ook onze boeren boosdoeners,terwijl zij eeuwenlang het landschap hebben gevormd en onderhouden.
Realisme in plaats van symboolpolitiek
Vanuit dit activistisch gedachtegoed kwam de nadruk sterk te liggen op de centrale en dominante rol van de overheid. Het zogenaamde ‘redden van de hele aarde’ zou moeten worden afgedwongen door wetten, normen en regels die worden opgelegd door de bureaucratische staat aan haar‘over’-consumerende burgers.
Het werd eigenlijk vooral een internationaal en post-nationaal project. Dat heeft tegelijkertijd van duurzaamheid voor veel mensen een teveel ‘ver-van-mijn-bed-show’ gemaakt. Het milieu was èn is daarmee verworden tot een moralistische stok om ondernemers, boeren en bedrijven mee te slaan die hun boterham proberen te verdienen. Dat werkt averechts en leidt af van realistische oplossingen! Om een ander voorbeeld te noemen: men kan tegen kernenergie zijn. Maar ’s nachts draait een groot gedeelte van alle lampen, wasmachines en computers op kernenergie geproduceerd in Frankrijk. Geen haan die naar deze import van vlak over de grens kraait.
We moeten ons zorgen maken over veiligheidsvraagstukken verbonden aan kernenergie, dat doen we, zeer zeker ook naar aanleiding van de tsunami en zijn gevolgen in Japan. Maar eenzijdig wijzen naar risico’s van een energiebron daarmee los je het energieprobleem niet op. Ieder jaar sterven duizenden mensen in kolenmijnen in China en in andere landen. Er zijn veel voorstanders te vinden van windenergie maar wanneer de molen geplaatst moet worden, wil niemand deze in zijn buurt of alleen maar aan de grens van zijn provincie. Als er één energiebron zonder minnen zou zijn dan hadden we daar al lang voor gekozen. Laten we elkaar niks wijsmaken.
Het is wat mij betreft tijd voor minder symboolpolitiek en meer realisme in het milieudebat. Óók kernenergie vervult een belangrijke rol op de weg naar een duurzame energiehuishouding. Kernenergie stoot geen CO2 uit! Een nieuwe kerncentrale in plaats van kolencentrales betekent miljoenen tonnen minder CO2 uitstoot per jaar. Bij het streven naar duurzaamheid - of het nu gaat over energiebeleid of klimaatbeheersing -moeten we minder aan symboolpolitiek doen en meer realisme tonen. En let wel, realisme betekent veel, maar alles behalve ambitie-loos!
In mijn energiebeleid zijn groen en groei sterk met elkaar verbonden. Waar in het verleden vaak een afruil werd gezien tussen groen en groei, zie ik juist de economische kansen bij het vergroenen van de economie en samenleving. Sterker nog, duurzaam ondernemerschap is de toekomst voor onze economie. Duurzaamheid is een integraal onderdeel van de concurrentiekracht van bedrijven, ook omdat consumenten hier simpelweg om vragen. Voor alle helderheid: natuurlijk is de internationale dimensie van groot belang. Iedereen weet: vervuiling stopt niet bij de grenzen, ook niet bij die van Europa.
Er is één aarde, waar we allemaal wonen. En de overheid heeft absoluut een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat private partijen de kosten van vervuiling niet afwentelen op het publieke bezit van ons allemaal: onze lucht, ons water, onze biodiversiteit en onze bodem. Maar om werkelijk een goed rentmeester te zijn, is het tijd voor een meer zakelijke, realistische benadering met tegelijkertijd een internationale en een economische insteek. Ik kijk niet alleen naar energie als een essentiële randvoorwaarde voor bedrijvigheid in Nederland - zonder energie geen economische ontwikkeling en groei – maar ook naar energie als een Economische Topsector die op zichzelf staat. Wij hebben een hoogwaardige en innovatieve energiesector in Nederland. Die levert ook een substantiële bijdrage aan ons gewone nationale inkomen, aan banen, inkomsten, export en werkgelegenheid.
We hebben in het verleden te veel ingezet op het subsidiëren van bestaande vormen van energie in plaats van ervoor te zorgen dat nieuwe, goedkope technieken ontwikkeld werden. Dat is exact de reden waarom ik in de huidige Topsectorenaanpak, kennisinstellingen met het bedrijfsleven om tafel heb gezet om te spreken over de vraag hoe ervoor te zorgen dat we ‘van kennis en kunde naar kassa’ gaan.
De heer Van de Veer, boegbeeld van het Topteam Energie dat mij adviseert over het energiebeleid, zei het heel mooi: als die 4 miljard die in de afgelopen jaren is uitgegeven voor windmolens op zee was gestoken in innovatie, dan was er een veel grotere slag naar hernieuwbare energie gemaakt dan met het neerzetten van al die dure windmolens. Dit Topteam ziet op basis van een aantal onderzoeken, kansen voor de Nederlandse economie, ook op het gebied van duurzame energie.
Kortom, het ingezette duurzame energiebeleid is dus een beleid dat niet langer gebaseerd is op wensdenken. Tot 2020 zorg ik bijvoorbeeld via de zogenaamde Stimulering Duurzame Energie Plus dat alleen de productie van de goedkoopste vormen van duurzame energie wordt gestimuleerd. We zetten dan onze middelen op de meest efficiënte wijze in voor duurzame energie. We halen dan het meest uit elke euro. Hiermee zetten wij ook forse stappen naar het doel van 14% duurzame energie in 2020.
Ik constateer dat we met het beleid van voorgaande kabinetten op 4% zitten. De SDE-plus zal zorgen voor een forse stijging van het aandeel duurzame energie. Tevens komt er een verplichting om biomassa in kolencentrales mee te stoken voor producenten. Daarmee komen wij al op minstens 11% duurzame energie in 2015.
Er zijn allerlei cynische commentaren geleverd dat wij deze slag totaal niet halen en ons deel van 14% voor 2020 alleen op papier halen, maar wij zitten – 5 jaar eerder – al op 11%, zonder extra stappen! En ik zie allemaal mogelijkheden om dit percentage nog verder te verhogen.
Nieuwe technieken en nieuwe energiebronnen zijn dus nodig. Ik doe dat door ruimte te geven aan alle vormen van energie, te werken aan verduurzaming, via het innovatiebeleid en de Green Deal, door ondernemers en onderzoekers bij elkaar te brengen om juist nieuwe vormen van duurzame energie te ontwikkelen en betaalbaar te maken.
Waar we volgens mij anno 2011 nog veel te weinig bij stilstaan, is de vraag:
- Wat motiveert mens en samenleving nu tot duurzaamheid:
- Wat is de reden dat mensen naar duurzame oplossingen willen streven?
- Hoe ontstaat daadwerkelijk draagvlak voor een duurzame samenleving?
- Hoe scheppen we een realistisch, een daardoor echt duurzaam duurzaamheidsbeleid?
Wat motiveert mens en samenleving
Het blijft van zeer groot belang om deze diepere vragen te stellen; naar wat duurzaamheid motiveert. Wat daarbij altijd meespeelt, is de meest fundamentele, achterliggende vraag; wat is onze plaats en rol in de schepping?
Christendemocraten redeneren vanuit een verantwoordelijke mensvisie. Doemdenken past ons niet, het tempert het vinden van concrete, praktische, politieke oplossingen. Mensen horen bij de Schepping en zijn een deel van de natuur – zij het met een ‘status aparte’. We mogen er zijn, en we mogen ook gebruik maken van de vruchten van de aarde. Maar wel: in de hoedanigheid van de rentmeester.
Volgens extreme tendensen in de milieubeweging, die toch aanzienlijke invloed hebben en ongeveer tot een bedrijfstak ‘an sich’ verworden zijn, moeten mensen bijna intrinsiek worden beschouwd als ‘indringers’ en vervuilers van de biosfeer, waarvan er vooral teveel zijn, en die je als storende elementen uit de natuur moet verbannen. Dat doet geen recht aan een van de eerste verwijzingen naar rentmeesterschap uit Genesis 2:15: “Toen bracht de HEER God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren .”
Een rentmeester is geen eigenaar, maar een beheerder. De aarde is, net als het leven zelf, een geschenk, en dat geeft ons de opdracht om er zorg voor te dragen. Zo is deze opdracht gegrond in het christendemocratische mens en wereldbeeld.
Een directe verwijzing naar rentmeesterschap vinden we ook terug in de Regel van Benedictus uit ongeveer 530 na Christus, dat ‘een abt zich altijd moet bedenken aan wie hij rekenschap zal moeten geven van zijn rentmeesterschap’.
Ik wijs daarbij ook op de encycliek Centesimus Annus van de vorige Paus Johannes Paulus II, waarin hij schrijft: “Het is een taak van de overheid om te zorgen voor de verdediging en bescherming van collectieve goederen, zoals het natuurlijk milieu en het menselijk milieu, waarvan het behoud niet eenvoudig verzekerd kan worden door de mechanismen van de markt.”
En ook de huidige paus Benedictus XVI schrijft in de encycliek Caritas in Veritate, dat ´zorg voor de schepping integraal bij de christelijke levensvisie hoort´.
Overigens is die gedachte natuurlijk ook in andere culturen te vinden. De Noord-Amerikaanse Iroquoi indianen moesten volgens hun wet bij elke beslissing die ze namen, de consequenties ervan tot in zeven generaties overdenken.
Inmiddels zijn we in een andere fase van het milieubeleid beland dan in de jaren zeventig, tachtig. Het belang van duurzaamheid wordt breed gedeeld in het politieke spectrum en in de samenleving. Bedrijven, boeren en brancheorganisaties werken op talloze gebieden samen om schone, innovatieve oplossingen te vinden die het milieu duurzaam ontlasten.
Sociaal Rentmeesterschap
Daarmee kom ik bij de vraag: Wat is nu de kern van rentmeesterschap anno 2011? Wat motiveert mens en samenleving nu tot duurzaamheid?
We zijn gewend aan het idee dat de samenleving een soort contract is: een contract tussen burgers om ons land op een bepaalde manier in te richten, te besturen en met elkaar samen te leven.
De christendemocratie stoelt op de overtuiging dat een samenleving niet alleen een contract is tussen de mensen die nú leven, nú hun stem uitbrengen, en die nú kunnen klagen als er iets gebeurt dat hun belangen schaadt, maar ook een contract is tussen de levenden, onze voorouders, en onze nakomelingen: onze kinderen, en hún kinderen.
Het begrip rentmeesterschap verbindt ons (zowel verticaal in de tijd, als horizontaal in de ruimte) met onze medeburgers, en met de vorige en toekomstige generaties.
We horen vaak over het belang van die toekomstige generaties. Maar ook de vorige generaties spelen een belangrijke rol in dat denken: Opdat wij datgene wat onze ouders en grootouders met veel moeite en zorg hebben bewaard en opgebouwd, niet verjubelen, maar dankbaar bewaren om het na te laten aan onze kinderen.
En precies dáár reikt de missie van rentmeesterschap ook verder dan het fysieke milieu! We laten niet alleen een fysieke leefomgeving na aan onze kinderen, maar ook een maatschappelijke ordening: zij groeien op in een cultuur. De vraag is dus niet alleen: hebben wij een duurzame natuur, maar hebben wij ook een duurzame cultuur? Of zoals in de encycliek ook staat: niet alleen een natuurlijk milieu, maar ook een menselijk milieu.
We zijn niet alleen rentmeesters van de natuur, maar ook van de ordening en de beschaving. Goed rentmeesterschap draait niet alleen om het behoud van de fysieke ecologie, maar ook om behoud van wat je de sociale ecologie zou kunnen noemen: de instituties, tradities en gewoonten die gemeenschappen hanteren.
Die drukken gezamenlijk een vorm van goed leven en samenleven uit die we willen overdragen aan de nieuwe generaties. Juist daarom is goed sociaal rentmeesterschap ook: het onderhouden van het gedeelde fundament van culturele waarden waarop de samenleving rust. En daarbij het meer centraal stellen van onze culturele waarden als een normstellend, richtinggevend kader voor integratie. Zo kunnen we voorkomen dat de samenleving uit elkaar groeit en kunnen we waarden uit onze cultuur overdragen.
Wij weten allemaal dat onze huidige instituties, gewoonten en tradities aan erosie onderhevig zijn. Denk aan woningbouwcorporaties, gehandicaptenzorg, onze Polder, omroep- verenigingen en ziekenhuizen.
Het is onze plicht als goed rentmeester, om hierover na te denken; een analyse te maken over de oorzaken van deze erosie; de verstatelijking, enkele negatieve gevolgen van marktwerking, de afhankelijkheid van overheidsfinanciering , de ontzuiling, de onthechting van de oorspronkelijke achterban, de individualisering… noem maar op.
We zijn allen verantwoordelijk voor de ordening van onze samenleving. We zijn verantwoordelijk voor een contract tussen mensen om ons land op een bepaalde manier in te richten en te besturen en om instituties zo duurzaam mogelijk door te geven aan onze kinderen en achterkleinkinderen.
De SER, het Poldermodel, de produkt- en bedrijfschappen, vakbonden, ze staan allemaal onder druk. Er zijn zelfs partijen die alles willen afschaffen, letterlijk. Maar we moeten juist niet het kind met het badwater weggooien! Er is namelijk zoveel dat wel goed gaat en waar een toegevoegde waarde zit. Kijk alleen al naar het vrijwilligerswerk en al het maatschappelijk initiatief.
Tegelijkertijd moeten we onze overtuigingen ook niet koesteren als zorgvuldig bijgezet antiek: Wij hier allen bijeen moeten onder ogen zien dat de samenleving verandert, en dat gekoesterde instituties soms gediend zijn met een frisse discussie over nut en noodzaak. Daar is niets mis mee, het is goed om zo af en toe het kussen eens op te schudden en kritisch te onderzoeken of het allemaal nog goed is georganiseerd.
Maar voor mij gaat het daarbij om een dieperliggende opvatting van economisch organiseren, waar het niet alleen gaat om het individuele gewin op korte termijn, maar ook zicht is op het algemeen belang en de lange termijn die in onze maatschappelijke organisaties is gewaarborgd.
Voor ons ligt een opdracht bij het vormgeven van een eigentijdse ordening van de samenleving die voortkomt uit onze cultuur die we zorgvuldig door dienen te geven aan onze kinderen en kleinkinderen. Daarom is rentmeesterschap de belangrijkste uitdaging van onze generatie, en daarom schept sociaal rentmeesterschap het kader voor onze belangrijkste maatschappelijke en politieke opgaven. En het goede is dat in nagenoeg alle initiatieven om dit alles te realiseren, zoals ook blijkt uit eerdere delen van mijn betoog, de maatschappij leidend is. Primair zijn het de maatschappelijke organisaties die het voortouw namen en nemen. Van het verzet tegen afvaldumping in het Naardermeer begin vorige eeuw tot de milieubeweging nu. De overheid is niet altijd nodig. Zie ook het initiatief van dit congres.
GreenDeal
Goed rentmeesterschap is naast groen en sociaal rentmeesterschap ook: het financiële huishoudboekje op orde brengen. Zo wordt in het Nieuwe Testament acht keer over rentmeesterschap gesproken en gaat het daarbij steeds over financiële zaken.
Zeker met de vergrijzing in het voorruitzicht kunnen we ons de hoge staatsschuld niet permitteren die nu al een grote last op de schouders van onze kinderen legt. Door de vergrijzing neemt namelijk het aantal werkenden mensen alleen maar af en dat is mede van invloed op de economische groei. Tevens nemen de AOW-uitgaven en de zorgkosten alleen maar toe. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën komt daardoor flink onder druk te staan. Aankomende jaren zullen we het groeivermogen van onze economie moeten borgen, de schulden moeten afbouwen en de financiële stabiliteit moeten herstellen. Ondanks dat we er als Nederland relatief goed voor staan zullen óók wij moeten hervormen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Een niet geringe opgave.
Bij goed rentmeesterschap hoort ook: het streven naar minder overheid, en naar meer verantwoordelijkheid voor de samenleving. Want oplossingen voor onze problemen moeten altijd komen vanuit de samenleving zelf. Dáár gebeurt het.
Precies om deze reden maak ik werk van de Green Deal. Waar het op neer komt is dat we de samenleving mobiliseren om de samenleving te verduurzamen. Want juist uit de samenleving - van ondernemers en onderzoekers, van burgers en lokale bestuurders - komen de meest creatieve oplossingen en innovatieve ideeën vandaan. Kansen om onze energiehuishouding en mobiliteit, ons gebruik van grondstoffen en water, te verduurzamen. Maar hoe verzilver je die kansen? Dat vereist een andere aanpak van de overheid, zoals ook staat in recente rapporten van de OESO en het Plan Bureau voor de Leefomgeving. Wat de overheid moet doen, is ruim baan maken voor de creativiteit en ideeënrijkdom in de samenleving. En dat doe ik dus met de Green Deal.
Concreet houdt de Green Deal in dat de Rijksoverheid burgers, bedrijven, mede-overheden en niet-gouvernementele organisaties helpt om plannen voor verduurzaming uit te voeren. Niet door subsidies te verlenen, want de projecten moeten rendabel zijn en snel uitvoerbaar zijn. Maar door regels aan te passen, te zorgen voor goede informatie en partijen bij elkaar te brengen.
Bij de Green Deal gaat het dus om resultaatafspraken: wanneer het Rijk bijvoorbeeld een belemmering in de wetgeving wegneemt, zorgen partijen ervoor dat hun project ook echt van de grond komt.
Met de GreenDeal wordt rentmeesterschap ook nog eens profijtelijk, in sociaal- en economische zin. Want als bedrijven de kans krijgen om duurzame oplossingen in de praktijk te brengen, kan hen dat een concurrentievoordeel opleveren. Als elektrische bussen door de wijk gaan rijden, wordt het buiten stiller en schoner. Als gezinnen door een vergister in de tuin zelf stroom opwekken, gaat hun energierekening omlaag.
Is het ook niet deze combinatie - goed voor het milieu, goed voor de mensen, en goed voor de portemonnee - die mensen motiveert?
Afsluiting
‘Rentmeesterschap’ is dus méér dan een christelijk woord voor duurzaamheid. En duurzaamheid is méér dan groen alleen. Het is geen passief begrip, het heeft geen betrekking op processen of systemen, maar wijst op een persoonlijke houding en een actieve, persoonlijke zorg. Ik wil het begrip duurzaamheid vanaf nu verbreden tot een begrip dat ook sociale en financiële consequenties kent. En daar ligt precies de missie van rentmeesterschap.
Niemand wil zijn kinderen een hoge schuld nalaten, of hen opzadelen met onbetaalde rekeningen of beslagleggingen. Niemand wil zijn kinderen een huis nalaten dat op instorten staat of zodanig lekt dat er een nieuw dak op moet. Niemand wil zijn kinderen een tekort aan grondstoffen of een uitgeputte aarde nalaten. Wij willen onze kinderen juist iets moois nalaten, opdat zij het minstens zo goed hebben als wijzelf, of beter. Het is die natuurlijke, menselijke emotie, die ten grondslag ligt aan een duurzaam duurzaamheidsbeleid, een christendemocratisch duurzaamheidsbeleid.
En die emotie is verbonden met de directe gemeenschap waar mensen toe behoren, en aan de instituties waarbinnen zij zich organiseren. Als mensen het idee hebben dat iets van hen zelf is, zijn ze veel eerder geneigd om er vanuit de geest van rentmeesterschap voor te zorgen. Dat geldt voor alles: voor hun directe omgeving, voor hun huis, voor hun afval(!), hun achtertuin of geveltuintje, voor hun wijk of buurt. Daarom moeten we niet meegaan in doemdenken over zoiets abstracts als de hele planeet. En moeten we ophouden met symboolpolitieke uitspraken die tegenstrijdig werken en afleiden van realistische oplossingen.
Er is al zoveel wel bereikt, dat we positief vooruit kunnen kijken.
Dat brengt mij terug naar de les die spreekt uit de passage over zwerfafval uit mijn inleiding. Afval dat langs wegen, straten en op pleinen ligt als gevolg van een eetcultuur waar mensen de maaltijd niet langer meer aan tafel met het gezin nuttigen maar op straat. Hier gaan groen en sociaal rentmeesterschap hand in hand. Onze omgeving, ons milieu, heeft niet alleen een economische waarde als gebruiksartikel: het is de plaats waar we wonen, waar we met elkaar samenleven. Het is ons ‘thuis’.
Niet voor niets hebben economie en ecologie dezelfde Griekse wortel: oikos—huis. Rentmeesterschap is de zorg voor ons huis. Rentmeesterschap is normstellend, en erop gericht om alle vormen van kapitaal in stand te houden: sociaal, cultureel, fysiek, economisch en financieel. En de geest van rentmeesterschap kan het beste gedijen in een cultuur waarin burgers zelf verantwoordelijkheid nemen. Niet alleen voor zichzelf, maar voor elkaar, én voor hun omgeving. Dat is de missie van rentmeesterschap, waar wij als christenen voor staan.
Dat is al vanaf 1891 de missie van het Christelijk Sociaal Congres.
Dank voor uw aandacht.