Ministerraad stemt in met Strategische Agenda voor Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap
Om de Nederlandse kenniseconomie klaar te maken voor 2025 is een forse koerswijziging nodig. De ministerraad heeft op voorstel van staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ingestemd met de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap.
Met deze agenda wordt uitvoering gegeven aan een ambitieus pakket van maatregelen, waar al jaren over wordt gesproken: selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie krijgen een vaste plek in het stelsel, de informatievoorziening voor studenten wordt beter, instellingen moeten zich sterker profileren en versnippering van onderwijsaanbod tegengaan, en er komt meer samenhang tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven.
Studenten krijgen beter en meer onderwijs, dat beter is toegesneden op hun wensen. Omdat aan de hogescholen en universiteiten een ambitieuzer studieklimaat heerst, doen ze minder lang over hun studie en halen ze er meer uit. Studenten moeten beter weten wat hen te wachten staat als ze aan een opleiding beginnen: hoe groot de kans is om een baan te krijgen op het niveau van de opleiding, hoe lang het gemiddeld duurt om een baan te vinden en wat het gemiddelde startsalaris is. Om beter inzicht te krijgen in wat een opleiding te bieden heeft, krijgen studenten het recht om een studiekeuzegesprek aan te vragen. Het recht is tweezijdig, dus ook de opleiding kan het van de student vragen. Als dit gebeurt, is de andere partij verplicht deel te nemen aan het gesprek. De aanmelddatum voor studies wordt vervroegd naar 1 mei.
Hogescholen en universiteiten kiezen een duidelijker profiel - ze concentreren zich op waar ze goed in zijn. Dit betekent ook: opleidingen afstoten die anderen beter doen. Tegelijkertijd zorgen hogescholen voor meer verscheidenheid in het onderwijsaanbod voor de verschillende groepen instromers, zoals associate degree-opleidingen voor mbo'ers en verkorte trajecten voor vwo'ers. Voor bijzondere, dure excellentietrajecten mogen instellingen hoger collegegeld gaan vragen. Om dit in goede banen te kunnen leiden krijgen instellingen in het hoger onderwijs meer ruimte om studenten te selecteren. Opleidingen mogen experimenteren met een bindend studie-advies in het tweede of derde jaar, of het aantal herkansingen beperken.
De vraag uit de arbeidsmarkt gaat meer dan nu een rol spelen bij de keuzes die een instelling maakt. Bij de toelating van nieuwe opleidingen wordt nadrukkelijker gekeken of er vraag is naar afgestudeerden. Ook bij het opstellen van profielen en beslissingen om opleidingen af te stoten, krijgen werkgevers een stem. Dit vraagt ook inspanningen van werkgevers: zij moeten duidelijk maken waar zij behoefte aan hebben; stageplaatsen bieden, beurzen verdelen en vakdocenten detacheren.
Om deze maatregelen vorm te geven is een bedrag oplopend tot 310 miljoen euro in 2015 beschikbaar (7% van het totale onderwijsbudget). De instellingen krijgen dit geld uitgekeerd naar prestatie. Het grootste deel ervan wordt toegekend op basis van een bonus/malus-regeling, en een deel (50 miljoen euro) wordt in competitie toegewezen. Na deze kabinetsperiode kan dit percentage mogelijk omhoog naar 20 procent.
Net als bij hun opleidingen moeten universiteiten in hun onderzoek zwaartepunten aanbrengen, zodat elke universiteit op tenminste enkele gebieden tot de wereldtop behoort. Daarnaast moeten ze hun kennis beter vermarkten. Essentieel daarbij is dat instellingen aansluiting zoeken bij de topsectoren en grote maatschappelijke uitdagingen als veiligheid en vergrijzing. Het aantal publiek-private samenwerkingsverbanden, zoals de Centres of Expertise- waar onderwijs en bedrijfsleven samenwerken bij praktijkgericht onderzoek in het hbo - wordt uitgebreid. In wetenschap en onderzoek wordt 90 miljoen euro herverdeeld. Dit gaat naar grote onderzoeksinfrastructuur (36 miljoen euro), alfa/gamma-onderzoek (17 miljoen euro), geesteswetenschappen (5 miljoen euro), toponderzoeksscholen (20 miljoen euro) en versterking van de impact van wetenschappelijk onderzoek (10 miljoen euro). Daarnaast moeten kennisinstellingen vaker op zoek naar privaat kapitaal.