Toespraak minister Donner tijdens de conferentie 'Ruimte voor burgers'
Dames en heren,
Ruimte voor burgers: het klinkt nieuw, maar het is al zo oud als de wereld. Onze voorouders bouwden zelf hun terpen en dijken en dat deed niet Rijkswaterstaat. Of neem nou Alkmaar, in 1573. U kent dat allemaal van de vaderlandse geschiedenis: in Alkmaar begint de victorie. Dat was een mooi voorbeeld van burgerparticipatie. In 1573 wilden de Spanjaarden Alkmaar in, maar de burgers wilden hun eigen leefomgeving bepalen. Derhalve togen ze gezamenlijk naar de wallen, gooiden met vereende krachten, pek, teer en brandende takkenbossen op de Spanjaarden en verjoegen ze. Een fraai staaltje van bewonersparticipatie. Even tevoren was het in Haarlem misgegaan, maar daar kom ik straks op terug, want dat is essentieel: hoe ga je om met dingen die misgaan?
Hedendaagse voorbeelden van bewonersparticipatie zijn wat vreedzamer. Ik was onlangs in Peel en Maas en daar had men gemeenschappelijk een geweldig gemeenschapscentrum gebouwd in het dorp met de burgers. De gemeente had op zichzelf wel middelen beschikbaar gesteld, maar uitsluitend als investering. En die waren uitsluitend beschikbaar als de burgers ook zelf de exploitatie runden, het eigendom droegen en ook verder de verantwoordelijkheden geregeld hadden. En: het staat er. ‘Het dorp is van de mensen zelf’, was het commentaar. ‘De mensen zijn mede-producent, geen klanten’. Zelfsturing en eigen verantwoordelijkheid.
Ik ben zelf gaan kijken. Het is een prachtig buurthuis dat er staat. En als het er eenmaal staat, lijkt het allemaal heel vanzelfsprekend. Maar tussen droom en daad staan wetten en gemeenten. De praktijk is doorgaans dat het eigendom van dit soort faciliteiten vaak bij de gemeenten ligt en de exploitatie in handen van de professionals is gelegd en dan zijn er eindeloos regels die daarvoor gelden. Dat wordt allemaal vermeden als je het de bewoners zelf laat oppakken. En in Peel en Maas werkt het.
Eén van de belangrijkste voorwaarden voor dat succes is dat als de voortgang stokt, niet de gemeente of de politiek de zaak weer zelf in handen neemt. Dat is altijd heel verleidelijk, maar dan zal het nooit werken. Peel en Maas is niet het enige voorbeeld. Een ander voorbeeld is de buurtonderneming in de Eindhovense wijk Woensel West, waar de bewoners formeel zeggenschap hebben over de uitvoering van het wijkactieplan. Andere voorbeelden die aan het opkomen zijn, zijn de toepassing van de Eigen Kracht Centrales in diverse steden bij de jeugdzorg. Emmen Revisited is her vaak genoemd. Ik was zelf in de workshop waar dat uiteen werd gezet. Ook daar stond de gemeente niet primair met de middelen klaar, maar was hooguit de sluitpost. En ook daar liet men de gemeentelijke subsidie uitlopen, zodat die niet meer nodig was. Het zijn allemaal voorbeelden die laten zien dat als je het vertrouwen schenkt en verantwoordelijkheid geeft aan de mensen, er mooie dingen mogelijk zijn.
Het vergt brede betrokkenheid van bewoners bij hun woon- en leefomgeving. Maar het vergt ook betrokkenheid bij het gemeentebestuur, woningcorporaties en andere professionals. En betrokkenheid begint bij begrip, begrip ook voor elkaar. Het voorbeeld van het vogeltje is een voorbeeld van hoe de betrokkenheid van het ene segment van de burgers de betrokkenheid van het andere segment van de burgers vaak in de weg zit. Dat is helaas vaak de reden waarom we de overheid zo’n grote rol hebben gegeven. Want die moet dan bemiddelen tussen al die verschillende belangen en het einde van het liedje is dan vaak dat de overheid het maar zelf doet.
Maar inmiddels zijn er wat dat betreft al heel wat oogkleppen afgegaan. Nog lang niet genoeg. Bewonersparticipatie is absoluut niet overal een vanzelfsprekende zaak. Maar het is al meer dan dat het een uitzondering is. En meer dan dat het gewoon een experiment is. Maar nogmaals geldt wat
de Chinese filosoof Confucius 2500 jaar geleden al zei: ‘Het is niet moeilijk het goede te herkennen, maar wel om het in daden om te zetten’.
En daar ging het vandaag om: hoe zetten we in daden om wat we in theorie in de praktijk prachtig vinden. Dat is begonnen in de achterstandswijken. Daar krijgen we nu ook de eerste rapporten van. Wat dat betreft is het beeld daarvan gemengd. Maar ik denk dat het van belang is vóór alles duidelijk te maken dat het niet iets is dat moet worden geassocieerd met de achterstandswijken. Dat het gaat om een veel bredere vraag. Dat heeft u ook gehoord van de heer Blond die het absoluut niet alleen had over alleen de wijken, maar die het had over een veel breder vraagstuk. Ook Nederland staat daar voor omdat ons geleidelijk aan het gevoel bekruipt dat het een doodlopende weg is om voor elk probleem een overheidsdienst daarmee te belasten. Met steeds grotere overheidsapparaten die uiteindelijk dan vooral voor de mensen denken en het niet door de mensen laten doen.
De eerste directe aanleidingen daarvoor zijn op dit moment vooral de gevolgen van de financieel-economische crisis, die noodzaken tot bezuinigingen. Maar ook de heer Blond gaf aan dat wel degelijk door de betrokkenheid van direct betrokken burgers je vaak veel doelmatiger en vaak ook veel goedkoper taken kunt uitvoeren. In Nederland lopen we tegen een veel groter probleem op in de komende jaren: een arbeidstekort. Er zullen eenvoudig niet de mensen meer zijn om steeds grotere overheidsapparaten te vullen. De bevolking vergrijst en dat brengt mij op een derde punt. De betrokkenheid van burgers biedt ook veel meer bevrediging van alle mensen voor wie anders wat wordt gedaan. Dat zie je ook bij de projecten in het land. Het zijn mensen, vaak ook ouderen, die op deze wijze hun handen vol hebben en erkenning vinden voor de talenten die ze gehad hebben, die uiteindelijk leiden tot mensen die veel tevredener zijn.
Ik denk dat het uiteindelijk gaat om een meer structurele omslag in ons denken met betrekking tot de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid. We hebben de afgelopen 100 jaar een samenleving gebouwd die vooral uitging van de gedachte dat iedereen rustig voor z’n eigenbelang op kon komen omdat we de mechanismen hadden bedacht om dat eigenbelang uiteindelijk op het algemene belang zou uitdraaien en waar dat niet werkte de overheid het zou aanvullen. Ik denk dat één van de belangrijkste winsten van burgerbetrokkenheid is dat het mensen opnieuw bewust maakt dat de winst zit in het bevorderen van het gemeenschappelijk belang en daar betrokkenheid bij te hebben. Dat is een wezenlijke verandering.
Bij al deze dingen kun je constateren dat we aan het begin staan. Tegelijkertijd wijs ik er ook op dat ook bij de overheid allang niet meer alleen een zaak is van alleen de wijken en specifiek de woonomgeving. Dat ook een departement van Veiligheid en Justitie aan het kijken is: op welke wijze kunnen we de burgers meer betrekken bij de veiligheid in hun omgeving? Bij VWS is men bezig op welke wijze je de netwerken kunt creëren waardoor je de professionals niet of veel minder nodig hebt. En Sociale Zaken dat ook in dezelfde richting denkt.
De heer Blond wees op de verschillende initiatieven die op dat punt in Engeland worden genomen. Ik heb zelf kort geleden een nota naar de Kamer gestuurd waarin hetzelfde staat. Tegelijkertijd waarschuw ik er ook voor dat het niet een kwestie is waarin we moeten denken: de knop gaat om en over een paar jaar zien we de veranderingen. Dit is echt een meer fundamentele verandering in het denken in de samenleving. Dat doe je niet per decreet. Dat zul je moeten doen door inderdaad het goede voorbeeld, door de successen die er zijn, door uiteindelijk de bevestiging dat het de betere oplossing is. En dat het niet alleen een goedkopere oplossing is, maar ook dat het betere en ook meer bevredigende oplossingen zijn. Dat zijn minstens zulke belangrijke winstpunten.
De visie is dus al neergezet. Het eerste belangrijke instrument daarbij is: hoe vormen we een agenda? Niet in de zin van: een agenda van de minister, maar: hoe krijgen we een beeld van de verschillende experimenten die er zijn, de verschillende vragen die er spelen en de verschillende knelpunten die zich voordoen? En hoe organiseren we die zo dat in de eerste plaats de bekendheid daarover toeneemt, zodat niet iedereen het wiel opnieuw hoeft uit te vinden? En in de tweede plaats dat we die knelpunten ook meer systematisch kunnen aanpakken. Ik hoop dat we dat in de loop van dit jaar op dat punt kunnen afronden, zodat we ook meer gericht bezig kunnen zijn met de verschillende problemen.
Het tweede onderdeel daarvan is dat ik een substantieel aantal mensen meer in het bijzonder zal willen vragen om zich ook met die projecten te belasten. Ook om wat dat betreft enerzijds de kennis uit te wisselen en om anderzijds advies te kunnen geven daar waar het vastloopt. Dat zijn geen ambtenaren, maar mensen die zelf met de projecten bezig zijn en andere organisaties van advies kunnen dienen. Die ook bij de overheid neer kunnen leggen: waar lopen dingen vast? En hoe krijg je die aandacht ook bij verschillende gemeenten die daarbij betrokken zijn?
Het derde onderdeel is: hoe kunnen we een aantal instrumenten ontwikkelen die nodig zijn? Er is in dit kader vooral gewezen op de Development Trusts, die in het Verenigd Koninkrijk worden gebruikt. Ik wijs er op dat ook de heer Blond wees op andere instrumenten die men in Engeland gebruikt en waar we in Nederland ook veel ruimere ervaring mee hebben met coöperatieve vormen die je op die wijze ook kunt inzetten voor overheidstaken. Maar ik geef toe: wat ons altijd het meest fascineert is het Engelse instrument van de trust. Juridisch is het gewoon een vorm van rechtspersoonlijkheid aan het afgescheiden vermogen.
De Nederlandse vertaling daarvan is: stichting. Alleen in Nederland hebben we die stichting veel sterker geformaliseerd dan wat de Engelsen hebben gedaan. Daarom zou ik de handschoen willen opnemen die de LSA aanbiedt om te kijken: hoe kunnen we die ervaring ook vertalen naar het Nederlandse rechtsgebied? Of dat gelijk alle 14 experimenten moeten zijn die u voorstelt? Maar ik neem de handschoen graag op om dat instrument verder te bekijken. Ik zal ook kijken dat daar middelen voor zijn. Wezenlijk is wel dat deze projecten niet afhankelijk moeten worden van overheidssubsidie. Want anders is het een andere vorm van publieke financiering. Dan zullen de Rekenkamers eisen dat er precies verantwoording is voor elke cent die uitgegeven wordt. Nogmaals: als er middelen zijn, dan zijn die vooral gericht op: hoe verander ik het denken op dit terrein? Maar de projecten zullen zichzelf zo goed mogelijk, misschien niet onmiddellijk, maar wel op afzienbare termijn, moeten kunnen bedruipen. Dat vereist ook nieuwe innovatieve vormen van financiering. Op dit moment vindt er overleg plaats met de brancheorganisatie van filantropische instellingen, loterijen enzo. Of ideeën zoals die in Engeland werken met de Big Society-bank of dat je dat op een andere wijze moet doen. Zodat we op die wijze het kapitaal kunnen genereren dat eventueel nodig is.
Punt daarnaast is: op welke wijze kunnen wij binnen het publiek recht de ruimte inruimen voor vormen van zelfbeheer door burgers van de buitenruimte? Daarbij is onmiddellijk de vraag – en die moeten we vermijden – wie vertegenwoordigt men dan? Vertegenwoordigt men iedereen, dan is het een kleine stap om te komen tot verkiezingen en zodra we verkiezingen hebben, krijgen we weer beslissingen die iedereen bindt. Doet u dat, dan zitten we binnen de kortste keren in het publiek recht met alle beperkingen die u dan heeft en is het geen verantwoordelijkheid meer van burgers. Op dat punt is het vooral de kwestie: hoe schep je de ruimte, maar hoe voorkom je dat het een publiekrechtelijke verantwoordelijkheid wordt? Want dan moet vervolgens elke beslissing worden verantwoord.
Tenslotte denk ik dat we ook daar zullen moeten kijken: niet gelijk in één klap voor iedereen, maar op welke wijze kunnen we in bepaalde gemeenten experimenteren met voorbeelden die er zijn. Dat is ook op korte termijn de lijn van de agenda zoals ik hoop dat we die dit jaar kunnen bespreken en dat we ook met het LSA en andere organisaties kunnen bekijken: hoe zetten we de verschillende projecten in gang zodat we zo snel mogelijk ervaring opdoen. Want als we hier eerst een fundamenteel debat over beginnen, dan ben ik bang dat we eind volgend jaar de eerste stelling door de Tweede Kamer is. En dan zal het vervolgens ook in elke gemeente ook nog moeten worden besproken en dan kunnen we in 2014 beginnen. Ik constateer dat het al op veel plaatsen begonnen is. Hoe bevorderen we dat?
Tenslotte: één belangrijke zaak moeten we niet vergeten. Hoe wordt geborgd dat niet, als het stokt of als het minder goed gaat, politiek en bestuur dan intreden? Want gebeurt dat, dan zal elke keer dat iemand vindt dat het stokt, onmiddellijk politiek en bestuur erbij worden gehaald. Minstens zo wezenlijk is: hoe gaan we om met de tegenvallers? Want het zál tegenvallen, er zúllen missers zijn, het zál stokken in het proces. Ook dat moet vanaf het begin worden meegenomen: dat dat niet het bewijs is dat het niet werkt. Dat dreigt nu al met het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar de wijkenaanpak. In de inleiding wordt het gepresenteerd als een onderzoek naar de wijkenaanpak zoals dat sinds 2008 plaatsvindt. Maar de facto is het een onderzoek over de successen voor 2008. Dus het heeft niets te maken met de aanpak sinds die tijd, maar is vooral bedoeld als een nulmeting van wat was de situatie voor we er aan begonnen. Ook dat moeten we vanaf het begin incalculeren: hoe gaan we met de tegenvallers om, hoe pakken we de minpunten ook mee. Want helemaal voorkomen kun je dat niet.
Ik wees in het begin op Alkmaar. Zoals gezegd is daarvoor Haarlem aan de beurt geweest. Ook een heroïsch voorbeeld: Kenau Simonsdochter Hasselaar. Daar zie je hoe burgerparticipatie soms wordt afgestraft. In elk geval is het vanaf Alkmaar ook niet altijd goed gegaan. We hebben Zutphen en Naarden nog gehad. Het heeft nog 75 jaar geduurd, maar uiteindelijk was het er dan toch. Hopelijk kan dit wat sneller.
Dank u.