Kabinet maakt scherpe keuzes in cultuur

Topinstellingen in de cultuursector moeten op hoog niveau cultuur kunnen blijven maken. Daarom worden deze instellingen – net als musea, het erfgoed en bibliotheken – zoveel mogelijk ontzien bij de bezuinigingen. Het kabinet kiest ervoor om niet de kaasschaaf te hanteren, maar om heldere keuzes te maken. Staatssecretaris Zijlstra schrijft dat in een brief aan de Tweede Kamer, die vandaag in de ministerraad is besproken.

Volgens het kabinet moet de cultuursector minder afhankelijk worden van overheidssubsidie. “Dat is niet gezond en het moet veranderen. Daarom is een cultuuromslag nodig. Subsidie is niet vanzelfsprekend, maar moet gebaseerd zijn op scherpere en beredeneerde keuzes” aldus de staatssecretaris. Belangrijk uitgangspunt bij die keuzes is dat het publiek moet kunnen zien waar het geld heen gaat. Concreet betekent dit, dat er straks relatief meer subsidie terechtkomt bij kunst en cultuur die in een museum of op de planken getoond wordt, dan bij ondersteunende functies binnen de sector.

Meer dan kwaliteit

De overheid treedt te veel op als hoofdfinancier. Omdat er veel subsidie naar de sector gaat, is er te weinig aandacht voor ondernemerschap en werving van publiek. Instellingen en kunstenaars worden nu vooral beoordeeld op artistieke kwaliteit. Het kabinet wil dit verbreden. De plannen van culturele instellingen zullen ook op publieksbereik en ondernemerschap beoordeeld gaan worden. Zo wordt de cultuursector gestimuleerd om meer op eigen benen te staan dan nu het geval is. Alle instellingen, die in de toekomst voor een subsidie in aanmerking willen komen, moeten daarom minstens 17,5% eigen inkomsten hebben. Van podiumkunsteninstellingen wordt meer verwacht; voor hen geldt dat vanaf 2013 een percentage van 21,5% in de plannen moet zitten.

Top en spreiding

Vanaf 2013 blijft er jaarlijks ruim 700 miljoen euro rijkssubsidie beschikbaar voor cultuur; dit is ruim 175 euro per gemiddeld gezin. Bij de verdere invulling van de bezuinigingen, die 200 miljoen euro bedragen, kiest het kabinet niet voor hoge korting op alle instellingen, maar maakt het gerichte keuzes. Zo kan de internationale top van het Nederlandse cultuurleven op hoog niveau blijven opereren. Daarnaast is een goede spreiding van culturele voorzieningen over het land van belang.

Cultuureducatie

Cultuureducatie is belangrijk: voor de persoonlijke ontwikkeling en voor de creativiteit van onze samenleving als geheel. Het kabinet komt daarom met een speciaal programma: Cultuureducatie met kwaliteit. Hiervoor is de komende 4 jaar ca. € 10 miljoen per jaar beschikbaar. Met name in het primair onderwijs zullen scholen geholpen worden bij het concreet invullen van hun cultuureducatie-activiteiten. De Onderwijsinspectie gaat thematisch onderzoek doen naar het niveau van cultuureducatie en de plaats die dit heeft in het onderwijs. Daarnaast moeten alle instellingen die voor rijksfinanciering in aanmerking willen komen in hun aanvraag beschrijven hoe zij met hun activiteiten kinderen en jongeren bereiken.

Fusies

Een aantal fondsen wordt samengevoegd. Het Fonds Podiumkunsten zal samengaan met het Fonds Cultuurparticipatie, maar de budgetten blijven gescheiden. De financiering voor architectuur, vormgeving en nieuwe media, nu in handen van drie verschillende fondsen, wordt samengebracht in één Fonds voor de Creatieve Industrie. Het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst en de Mondriaan Stichting fuseren nog voor de zomer van 2011.

Vervolgtraject

Het nieuwe subsidiestelsel gaat in op 1 januari 2013. Het kabinet kiest ervoor om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan culturele instellingen mede om aansluiting te houden bij de financiering van gemeenten en provincies. Vanaf het najaar 2011 kunnen instellingen een aanvraag doen om tot de nieuwe culturele basisinfrastructuur te behoren.

Enkele in het oog springende maatregelen

  • De culturele basisinfrastructuur bestaat vanaf 1 januari 2013 uit de onderstaande functies, waarbij de genoemde aantallen maximalen zijn:
    • 7 orkesten, waarvan 4 volwaardige symfonieorkesten in de regio’s Noord, Oost, Zuid en het verzorgingsgebied Rotterdam-Den Haag, 1 internationaal toporkest, 1 begeleidingsorkest voor de opera en 1 kernensemble voor de begeleiding van dans,
    • 1 grootschalig operagezelschap van internationale statuur en 1 operaproductiekern met beperkte reistaak,
    • 8 theater- en jeugdgezelschappen in 8 kernpunten verspreid over het  land,
    • 1 podiumkunstenbreed festival van internationale statuur,
    • 4 dansgezelschappen: 2 grote gezelschappen van internationale statuur (1 balletgezelschap en 1 gezelschap voor moderne dans), 1 gezelschap met jeugddanstaak en 1 ander dansgezelschap,
    • 6 presentatie-instellingen voor beeldende kunst en 50 plaatsen voor toptalent,
    • 2 internationale filmfestivals (film en documentaires) en 1 festival voor actueel vernieuwend aanbod van de Nederlandse film,
    • 3 ondersteunende lettereninstellingen (leesbevordering, landelijke bemiddeling en ondersteuning journalistiek),
    • 4 “sectorinstituten” (film, creatieve industrie, cultuureducatie/amateurkunst en bibliotheken),
    • 3 bovensectorale instellingen (internationaal cultuurbeleid, onderzoek en statistiek en digitalisering erfgoed),
    • 5 fondsen: Fonds Podiumkunsten en Cultuurparticipatie, Mondriaan Fonds voor beeldende kunst en erfgoed, Nederlands Fonds voor de film, Nederlands Letterenfonds, Fonds voor de Creatieve Industrie.

  • De subsidie aan het Nationaal Historisch Museum stopt. Het Nationaal Openluchtmuseum wordt in staat gesteld om de Nederlandse geschiedenis digitaal en - in samenwerking met het Rijksmuseum - fysiek te presenteren.
  • Musea die de norm van 17.5% eigen inkomsten niet halen, krijgen dan slechts subsidie voor het behoud en beheer van hun collectie en niet meer voor publieksfuncties. Deze musea moeten op zoek naar nieuwe financieringsbronnen of samenwerkingspartners. Bij de meeste musea wordt bezuinigd op hun wetenschappelijke activiteiten. Een aantal musea wordt in staat gesteld zich te ontwikkelen tot topinstituut, onder meer op de gebieden kunsthistorische documentatie en immaterieel erfgoed en volkscultuur.