Brief minister-president over koningschap naar Tweede Kamer
De Koning vervult een waardevolle rol als staatshoofd. Daarnaast heeft de Koning een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol. De staatsrechtelijke positie van de Koning is goed ingebed in ons democratisch bestel. De Koning valt namelijk onder de ministeriële verantwoordelijkheid. En de Koning is lid van de regering, maar maakt geen onderdeel uit van de ministerraad. Terwijl het de ministerraad is die beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid.
Dit staat in een brief van minister-president Rutte aan de Tweede Kamer. Met de brief wordt een reactie gegeven op de motie-Heijnen/Van Raak die vorig jaar bij de behandeling van de begroting van de Koning door de Tweede Kamer is aangenomen.
In de brief wordt tevens een reactie gegeven op de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze voorlichting gaat in op de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal.
Het kabinet kan zich geheel vinden in de door de Raad van State geformuleerde conclusies en aanbevelingen. De Raad stelt dat de minister-president niet politiek verantwoordelijk is voor privé gedragingen, maar alleen aanspreekbaar is op de vraag of met die gedragingen het openbaar belang wordt geraakt. De Raad concludeert dat verstrekking van inlichtingen aan de Kamer achterwege kan blijven indien het gaat om gedragingen die het openbaar belang niet raken.
Het openbaar belang is eerder aan de orde naarmate er daadwerkelijk sprake is van (bijstand bij) de uitoefening van de Koninklijke functie. Hierbij zij opgemerkt dat in beginsel alleen de vermoedelijk troonopvolger, en diens echtgeno(o)t(e), bijstand verlenen bij de uitoefening van de Koninklijke functie. Andere leden van het Koninklijk Huis verlenen uitsluitend incidenteel en op verzoek van de Koning bijstand. Voor die gevallen geldt voor hen onverkort de ministeriële verantwoordelijkheid. Het lidmaatschap van het Koninklijk Huis impliceert dus op zichzelf geen ministeriële verantwoordelijkheid.