Toespraak van de minister van Defensie voor de KBVK en de Atlantische Commissie
Bijna tien jaar na de aanslagen in New York en Washington, waarbij ruim 3.000 mensen om het leven kwamen, kwam Osama bin Laden in 2011 eveneens door gericht geweld om het leven. Al Qaeda maakte misbruik van inherente zwakheden van onze open, genetwerkte wereld, de global village. Het is ironisch dat de leefwereld van de terroristenleider zelf jarenlang beperkt bleef tot enkele vertrekken in een ommuurde vesting waar hij zich veilig waande.
Het is vooral veelzeggend dat er met alle hoogtechnologische capaciteiten en het wereldomvattende inlichtingennetwerk die de Verenigde Staten ten dienste staan tien jaren zijn heengegaan met de speurtocht naar één persoon. Het illustreert wat mij betreft een feit waar te veel mensen doorgaans te weinig oog voor hebben, namelijk dat de uitvoering van militaire interventies in de hedendaagse, complexe wereld veel meer voeten in de aarde heeft dan wij vooraf onderkennen.
Al Qaeda is een veelkoppig monster. We moeten dus niet de illusie hebben dat we nu veilig zijn. Er zijn wel lichtpunten. Zo lijkt het erop dat Al Qaeda een marginale rol speelt in de huidige onrust in de Arabische wereld. Meer dan de terreurideologie van Al Qaeda is het de drang naar vrijheid die gewone Arabieren bezielt.
De onrust in Noord-Afrika en het Midden-Oosten bevestigt eens te meer dat de ontwikkelingen in de mondiale veiligheidssituatie onvoorspelbaar zijn. Een half jaar geleden voorzag nog niemand de uitbarsting van onvrede in deze strategisch belangrijke regio. Het onderstreept de bevinding van het rapport van de Verkenningen dat de toekomst onzekerder is dan sinds het einde van de Koude Oorlog.
Tal van veiligheidsuitdagingen zullen blijven vragen om een actieve aanpak van de Nederlandse regering. Bijvoorbeeld om falende staten, thuishavens voor terroristische en criminele organisaties, te voorkomen of te stabiliseren. Om onze handelsroutes open te houden. Om dreigingen - en dreigementen - met langeafstandsraketten vanuit vijandige staten te weerstaan. Om ook in asymmetrische conflictsituaties effectief te kunnen optreden.
We doen dit niet alleen. De veiligheid van Nederland is afhankelijk van sterke internationale kaders. Bevordering van de internationale rechtsorde staat niet voor niets in onze Grondwet. Een wereld waarin recht overheerst, is immers in het belang van een handelsnatie als Nederland.
Voor de uitvoering van ons veiligheidsbeleid werkt Nederland niet alleen via de VN, maar vooral ook via de Europese Unie en de NAVO. De EU en de NAVO zijn op hun beurt uiteraard afhankelijk van de politieke wil en de militaire kracht van de lidstaten. En daar wringt soms de schoen.
Laten we Libië als voorbeeld nemen. De crisis in Libië onderstreept het belang van politieke gerichtheid in de EU en de NAVO. Eensgezindheid en vastberadenheid – samen met de progressieve krachten in de Arabische regio – zijn onze belangrijkste wapens tegen ontketend staatsgeweld tegen eigen inwoners à la Gadaffi. Met Resolutie 1973 sprak de internationale gemeenschap zich eendrachtig uit tegen de gewelddadigheden van het regime van Gadaffi. De situatie op de grond in Misrata en Benghazi bracht een aantal landen ertoe snel tot actie over te gaan. Publieke verontwaardiging, boosheid en andere, min of meer emotionele overwegingen hadden de overhand waar andere landen pleitten voor zelfbeheersing. Ik wijs er slechts op dat er geen noodzakelijk verband bestaat tussen dergelijke overwegingen en de effectiviteit van de militaire operatie die nu acht weken onderweg is. Nu de emoties van het eerste uur stilaan wegebben, voorzie ik dat de vragen over de effectiviteit en de opportuniteit van het militaire ingrijpen explicieter en nadrukkelijker zullen worden.
Er was, zo kan worden verondersteld, onder de omstandigheden in maart onvoldoende gelegenheid om met alle bondgenoten gezamenlijk tot conclusies te komen. Hierdoor kan de indruk zijn ontstaan van overhaaste dadendrang bij een aantal landen. Toch was het, zeker in vergelijking met eerdere situaties, indrukwekkend hoe snel de NAVO de rijen heeft weten te sluiten. Niemand heeft uiteindelijk in de weg gestaan van militaire actie onder de vlag van de NAVO.
Omdat de woelingen in de Arabische wereld nog niet ten einde zijn, is het belangrijk tot meer gefundeerde gezamenlijkheid te komen. De NAVO kan onmogelijk alle destabiliserende regimes tot de orde roepen en overal de bevolking in nood te hulp komen. Daarom moet wat de NAVO onderneemt doorslaggevend en gezaghebbend zijn. Zodat niet alleen de concrete daad maar ook de gemeenschappelijk vastberadenheid effect kan hebben.
Regeringen, ook de Nederlandse, staan voor de uitdaging in eigen land daarvoor de benodigde steun te verwerven en te handhaven. Dit is allerminst een vanzelfsprekendheid. Het draagvlak voor missies lijkt af te kalven naarmate ze langer duren. De opening van NRC Handelsblad van gisteren is in dit verband illustratief. "In Libië begint de tijd te dringen", kopte de krant. En dat terwijl de operatie welgeteld 55 dagen aan de gang is! Het heeft er alle schijn van dat vandaag de dag, in de vluchtige wereld van sociale media, internet en YouTube, snelle militaire successen bepalend zijn voor het draagvlak in onze samenlevingen.
De realiteit is echter zoveel weerbarstiger, ervaren we keer op keer. Het is aan de politiek die boodschap helder en overtuigend voor het voetlicht te brengen. Verdeeldheid tussen bondgenoten blijft niet onopgemerkt. Eensgezindheid is een voorwaarde om voldoende maatschappelijke steun te kunnen genereren.
We moeten toewerken naar een gemeenschappelijke visie op de onrust in de Arabische wereld. Dat is de enige manier waarop we politieke wispelturigheid kunnen voorkomen en kunnen werken aan een weloverwogen strategie die door alle bondgenoten wordt gedragen. Ik hoop dat de Secretaris-generaal van de NAVO hierin voorop zal gaan.
De verantwoordelijkheid om de Arabische transformatie in goede banen te leiden ligt eerst en vooral in de regio zelf, om te beginnen bij de Arabische Liga. De Europese Unie werkt al jarenlang op tal van terreinen samen met de regio en zoals minister Rosenthal al een aantal malen kenbaar heeft gemaakt, kan de EU een belangrijke rol vervullen bij het economische en politieke transformatieproces in deze regio, onder meer door technische assistentie.
De NAVO kan een ondersteunende rol vervullen. Jarenlang is ervaring opgedaan met de transformatie van de voormalie Oostbloklanden tot nieuwe bondgenoten. Het beschikbaar stellen en benutten van die kennis kan van grote toegevoegde waarde zijn voor een beheerste ontwikkeling naar meer open Arabische samenlevingen. En naar stabiliteit aan de grenzen van onze zuidelijke bondgenoten. Ik hoef slechts te wijzen op de immigratiestroom naar Europa om duidelijk te maken dat het ook in ons belang is.
Zoals ik net al opmerkte, bevestigt de Arabische onrust de onvoorspelbaarheid van de wereld en de noodzaak tot waakzaamheid. De financiële crisis en de toetstand van de rijksfinanciën nopen helaas tegelijkertijd tot zeer ingrijpende bezuinigingen op defensiegebied. Zie hier het dilemma waarvoor wij staan. Zie hier ook de uitdaging waarvoor wij staan.
De bespiegelingen tot dusver geven de strategische context weer waarbinnen het kabinet keuzes heeft moeten maken over de toekomst van de Nederlandse krijgsmacht. Het gaat om scherpe en pijnlijke keuzes vanwege de noodzaak tot omvangrijke bezuinigingen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Binnen de financiële mogelijkheden hebben we gedaan wat we konden om de operationele capaciteiten van de Nederlandse krijgsmacht in stand te houden. We zijn daarin niet volledig geslaagd, wat op zichzelf geen verrassing was. Niettemin zullen de maatregelen die in de Beleidsbrief van 8 april jl. zijn gepresenteerd naar mijn overtuiging wel resulteren in een effectieve en kwalitatief nog altijd hoogstaande krijgsmacht. Een kleinere krijgsmacht die we ons kunnen veroorloven en die over enige tijd weer op orde is.
Ik kom nu op de belangrijkste overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de moeilijke keuzes in de beleidsbrief. Dat zijn er vijf. U mag zelf beoordelen of er sprake is van een visie. Ik hoop u er in ieder geval van te overtuigen dat wij weloverwogen te werk zijn gegaan.
Onzekerheid is de rode draad in het eindrapport van de Verkenningen. Dat rapport stelt immers vast dat het potentieel voor conflicten groeit en het palet van veiligheidsrisico’s en kwetsbaarheden zich verbreedt. Nederland dient hierop te zijn voorbereid en dat kan het beste met een veelzijdige en flexibele krijgsmacht.
Bovendien weerspiegelt de keuze voor een veelzijdig inzetbare krijgsmacht het brede beroep dat de politiek in de praktijk op de krijgsmacht doet. Loopt u alleen al de huidige inzet maar eens in gedachten langs: de politiemissie in Kunduz en de F-16’s die zo waardevol zijn voor de veiligheid van onze militairen, piraterijbestrijding voor de kust van Somalië, het Navo-luchtoptreden en de mijnenbestrijding voor de kust van Libië, de grensbewaking op de Nederlandse luchthavens, de blushelikopters voor de branden bij Schoorl.
Ik verklap geen geheim als ik u zeg dat ik vind dat onze militairen niet genoeg maatschappelijke waardering genieten. Weliswaar is er steun voor hun inzet en krijgen veteranen erkenning, maar voor de feitelijke taakvervulling krijgen militairen bij lange na niet de waardering die ze verdienen! In de periode dat ik minister ben, ben ik steeds meer onder de indruk geraakt van de mensen in de krijgsmacht. Werkbezoeken in binnen- en buitenland sterken mij in die overtuiging. Militairen analyseren hun taken vanuit een oprechte belangstelling voor de omgeving waarin ze die moeten uitvoeren. Hun werkwijzen zijn goed doordacht en oplossingsgericht. Als je een militair vraagt een probleem in een failed state op te lossen, vraagt hij nooit om meer vuurwapens, tanks of raketten. Het gesprek draait dan om analyses over economische ongelijkheid of rechtsongelijkheid en ontwikkelingsaspecten zoals scholing en gezondheidszorg. Militairen zijn wat mij betreft de beste ontwikkelingswerkers die we hebben. Het is jammer dat het schort aan de beeldvorming.
Dan naar de hardware. De in het regeerakkoord vastgelegde wens om te blijven beschikken over een veelzijdig inzetbare krijgsmacht is leidend geweest. Zoals de beleidsbrief echter duidelijk maakt, strookt deze wens niet volledig met de financiële kaders van het regeerakkoord. Moeilijke keuzes waren mede daardoor onvermijdelijk. Denk maar aan de opheffing van de twee tankbataljons van de landstrijdkrachten. De laatste jaren is de rol van de gevechtstank afgenomen en in een expeditionaire krijgsmacht kunnen andere wapensystemen, zoals de Apache gevechtshelikopter en het CV-90 pantserinfanterievoertuig, het verlies aan vuurkracht grotendeels opvangen. Onder druk van de bezuinigingen is de tank het symbool van de innovatie van de krijgsmacht geworden. Aan de achterkant verdwijnt vuurkracht maar aan de voorkant komen daar toekomstgerichte capaciteiten, zoals cyber en UAV’s, voor in de plaats.
Ook de afstoting van de Cougar helikopters is een vergaande maatregel. Er bestaat in het kader van operaties immers een grote behoefte aan transporthelikopters. De krijgsmacht zal op dit punt tijdelijk met een capaciteitstekort worden geconfronteerd. Ik streef ernaar dit zo snel mogelijk op te lossen met meer Chinooks en NH90’s.
Ondanks deze ingrepen staat het streven naar een veelzijdige inzetbare krijgsmacht recht overeind. We leveren weliswaar in aan voortzettingsvermogen, maar we houden drie brigades, negen infanteriebataljons, vier squadrons, zes fregatten, vier onderzeeërs, commando’s, mariniers en meer. De Nederlandse krijgsmacht kan ook de komende jaren uiteenlopende militaire bijdragen blijven leveren in uiteenlopende conflicten, op zee, te land en in de lucht. Het is geen luxe maar bittere noodzaak in het licht van de grote mate van onzekerheid over onze toekomstige veiligheid.
De tweede overweging betreft internationale samenwerking. Europa moet over de middelen blijven beschikken voor een krachtige bijdrage aan zijn veiligheid, in bondgenootschappelijk verband of zelfstandig. We kunnen niet altijd aan de hand lopen van onze grote Amerikaanse broer. We moeten investeren in de blijvende betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de Europese veiligheid. Een Europa dat in de lasten kan delen, blijft een relevante veiligheidspartner voor de Verenigde Staten. We kunnen bovendien onze ogen niet sluiten voor het feit dat andere mogendheden wel blijven investeren in hun krijgsmachten. We kunnen ook de veranderingen in de mondiale krachtsverhoudingen niet negeren die hiervan het gevolg zullen zijn. De geschiedenis wijst uit dat dergelijke veranderingen niet zonder risico zijn en dat zij doorgaans de kans op militair conflict verhogen.
Als Europese partners hebben we dus een dringend gemeenschappelijk belang bij de verdieping van multinationale defensiesamenwerking. De belangrijkste drijfveer daarvoor is mijns inziens gelegen in de verbetering van de militaire effectiviteit. Het gaat mij niet in de eerste plaats om meer kosteneffectiviteit. Het zou een zwaktebod zijn als we alleen maar proberen onze dalende defensie-uitgaven te compenseren door een betere benutting van de slinkende middelen. Als we daarin blijven hangen, maken we hooguit kleine stapjes vooruit. Dat is niet het aansprekende perspectief dat we nodig hebben om werkelijk de benodigde vooruitgang te boeken. We moeten ambitieuzer durven zijn, we moeten toonaangevend willen zijn.
Versterking van de internationale defensiesamenwerking was een volgende belangrijke overweging bij de totstandkoming van de Beleidsbrief. Voorkomen moet worden dat de kredietcrisis een renationalisatie van de defensie-inspanningen op gang brengt. De kredietcrisis moet Europa – Nederland incluis – juist aansporen tot meer samenwerking. Om die reden heb ik de militaire samenwerkingsverbanden waarin Nederland ertoe doet nadrukkelijk willen behouden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de samenwerking in het kader van het snel inzetbare Duits-Nederlandse legerkorps¬hoofdkwartier, al wordt in overleg met Duitsland naar besparings¬mogelijkheden gezocht.
Om de wens dergelijke samenwerkingsverbanden verder te versterken kracht bij te zetten, heb ik na mijn aantreden diverse malen overleg gevoerd met mijn collega’s van Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk. Gisteren sprak ik in Berlijn nog mijn Duitse ambtgenoot De Maizière en vorige week had ik in Londen een ontmoeting met mijn Britse ambtgenoot Fox. In Benelux-verband en met Duitsland zijn samenwerkingsagenda’s opgesteld die in de beleidsbrief kort zijn weergegeven. Zij worden op hoogambtelijk niveau verder uitgewerkt.
Initiatieven met een beperkt aantal partners zijn doorgaans effectiever dan brede samenwerkings¬verbanden. Ik zie liever dat landen zich uit belangstelling bij kleinere verbanden aansluiten dan dat waardevolle ideeën verzanden in te vrijblijvende vergaderingen van te veel landen. Daarom ben ik blij dat Nederland zich heeft aangesloten bij de Northern Group die nu bestaat uit onder meer Denemarken, Duitsland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Samen met die landen gaan we op zoek naar antwoorden op de vragen van deze tijd. En als we aanzetten voor oplossingen denken te hebben gevonden, kunnen we het op de agenda van de NAVO plaatsen om te zien wie er nog meer geïnteresseerd is.
Vernieuwingsimpulsen, zoals cyber, UAV’s en de verdediging tegen ballistische raketten, zijn belangrijk voor de krijgsmacht en verschaffen ons personeel perspectief op vooruitgang en modernisering. Dit is de derde overweging die ten grondslag heeft gelegen aan de besluiten in de beleidsbrief. In dit verband is het ook van groot belang dat de basis van de krijgsmacht aan het einde van de kabinetsperiode weer gezond is. Op het defensiepersoneel wordt al jaren een zware wissel getrokken. De uitzenddruk was lange tijd hoog. Tegelijk volgt de ene reorganisatie op de andere en is de ene bezuiniging nog niet verwerkt als de volgende zich alweer aandient. Jarenlange structurele onderfinanciering gecombineerd met de omvangrijke missie in Uruzgan heeft geresulteerd in achterstanden in voorraden, onderdelen en oefenmogelijkheden. Daarom heb ik tevens structureel 175 miljoen extra omgebogen om dit achterstallige onderhoud weg te werken.
De krijgsmacht moet zo snel mogelijk weer geheel op orde zijn. Tegen het einde van de kabinetsperiode, in 2014, moeten alle achterstanden zijn weggewerkt en moeten de financiën weer op orde zijn. De komende jaren zal het investeringsvolume sterk afnemen. Een doel in de beleidsbrief is echter wel het investeringspercentage gaandeweg te herstellen tot boven de 20. Nederland zal kunnen beschikken over een kleinere krijgsmacht in goede conditie, gericht op vernieuwing en gereed voor inzet binnen haar mogelijkheden.
De vierde overweging was dat er fors moest worden bespaard op het bestuur en de bedrijfsvoering om ingrepen in het operationele domein zoveel mogelijk te vermijden. Het gaat om een groot aantal grote en kleine maatregelen. De trap wordt daarbij van boven schoon geveegd. In de bestuursstaven komt een op drie functies te vervallen, in de totale defensieorganisatie ruim een op zes. Het aantal topfunctionarissen wordt verminderd. En voor de goede orde: ook hier gaat het om mensen die Defensie vele jaren naar eer en geweten en naar beste kunnen hebben gediend.
Het materieellogistieke domein wordt opnieuw ingericht, waarbij de operationele commandanten de zeggenschap over de instandhouding herkrijgen. Het betekent niet het herstel van de koninkrijkjes die de krijgsmachtdelen tien jaar geleden nog waren. De rol van de CDS is namelijk nog verder versterkt, waardoor de centrale aansturing gegarandeerd is. Binnen de kaders van de opdrachten van de CDS krijgen de operationele commandanten wel meer vrijheid en zeggenschap in de uitvoering.
De vijfde overweging waaraan ik tot slot enige woorden wil wijden, is de noodzakelijke aanpassing van ons personeelssysteem. De tijd dat een life time career bij Defensie een vanzelfsprekendheid was, is voorbij. De organisatie moet zo worden ingericht dat het personeelsbestand veel eenvoudiger dan nu kan worden aangepast aan veranderende omstandigheden. Dit vergt een grotere mate van flexibiliteit, die op niet al te lange termijn voor iedereen de gewoonste zaak van de wereld moet zijn. De rechtspositie van defensiepersoneel moet in de toekomst zijn gericht op individuele kansen en, als die kansen zich bij Defensie niet aandienen, op de overgang naar werk buiten Defensie.
Onder de noemer numerus fixus gaan we de aantallen medewerkers per rang en schaal vaststellen om zo de organisatie- en personeelsopbouw te kunnen reguleren. Deze keuze laat niemand ongemoeid. Gedwongen ontslagen zijn onvermijdelijk. Als gevolg van de bezuinigingsmaatregelen in combinatie met de keuze voor de numerus fixus zullen uiteindelijk naar schatting 6.000 medewerkers worden getroffen door 'harde' overtolligheid en in het traject terechtkomen van externe herplaatsing en de bemiddeling naar ander werk. Ik houd er rekening mee dat uiteindelijk zo’n 2.000 medewerkers gedwongen afscheid moeten nemen van Defensie – en niet omdat zij niet goed zouden functioneren.
Het lijdt al met al geen twijfel dat de bezuinigingen defensie¬medewerkers rauw op het dak zijn gevallen. Eenheden verdwijnen, materieel wordt afgestoten en de toekomst van defensielocaties is ongewis. Op veel terreinen is niet alleen sprake van verkleining, maar ook van de herordening en samenvoeging van eenheden. Ook deze maatregelen zijn ingrijpend. Veel toekomstplannen hebben we moeten beperken, uitstellen of schrappen. De krijgsmacht boet dan ook onvermijdelijk aan gevechtskracht in, kwalitatief en kwantitatief, en de inzetbaarheid zal afnemen.
De keuzes in de beleidsbrief treffen alle defensiemedewerkers. Zij hebben zich met hart en ziel ingezet voor het mooie bedrijf dat krijgsmacht heet. Velen van hen zijn ook op missie in het buitenland geweest. Dat gaat mij als minister van Defensie aan het hart. Tegelijkertijd is de noodzaak van de maatregelen onomstreden en ik neem daarvoor dan ook de volle verantwoordelijkheid.
Ik ben geen verzekeringsdeskundige. Wel meen ik langzamerhand iets te weten over Defensie en over veiligheid. Als Kamerlid was ik jarenlang defensiewoordvoerder en in 2007 was ik voorzitter van een CDA-commissie die een rapport over de toekomst van de krijgsmacht heeft opgesteld. Ik heb altijd veel contacten in de militaire wereld onderhouden en voel mij ten nauwste betrokken bij de krijgsmacht. Op grond daarvan heb ik eerder verzucht dat Nederland “onderverzekerd” dreigt te raken.
Het gaat niet om de woorden. Het gaat erom dat wij in ons land niet achteloos moeten omgaan met zoiets wezenlijks als de krijgsmacht. Wij moeten de bereidheid blijven tonen te investeren in een krijgsmacht die ertoe doet. Omdat bij een krachtig en welvarend land als Nederland een professionele en capabele krijgsmacht hoort. Een moderne krijgsmacht die onze burgers bescherming biedt en onze belangen veilig stelt, juist als het moeilijk wordt. De bevordering van de internationale rechtsorde hoort daarbij. Een krijgsmacht die schouder aan schouder met onze bondgenoten kan meevechten als het erop aankomt. Een krijgsmacht die het verschil maakt door haar kwaliteit en professionaliteit. Een krijgsmacht waarop Nederlanders trots kunnen zijn. Een krijgsmacht die ons belastinggeld dubbel en dwars waard is.
De ontwikkelingen in de wereld vragen om weerbaarheid. Daarvoor aandacht vragen, dat is mijn missie. Ik hoop dat u mij daarin wilt steunen.