Nationaal Comité 4 en 5 mei gaat voortaan over subsidies voor voorlichting en educatie WOII
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei neemt de subsidietaak op het gebied van voorlichting en educatie over van VWS. Het comité krijgt daar jaarlijks een subsidiebudget van negen ton voor. Vandaag droeg staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten (VWS) uitvoerende taken over.
De subsidietaak op het gebied van educatie en voorlichting is niet de enige taak die Veldhuijzen van Zanten overdraagt aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het comité zal de beleidsontwikkeling van musea en de nationale herinneringscentra ondersteunen, toegepast onderzoek kunnen uitvoeren en participeren in het internationale netwerk. Ook de ondersteuning aan vrijwilligersorganisaties die lotgenotencontact mogelijk maken, ligt nu bij het Comité.
De uitvoerende taken gaan over van het ministerie naar het comité omdat het Nationaal Comité 4 en 5 mei dichter bij de praktijk staat dan de rijksoverheid. De staatssecretaris benadrukte vandaag dat zij verantwoordelijk en betrokken blijft. Zij maakt het beleid op hoofdlijnen en houdt een infrastructuur in stand, zodat jong en oud zich bewust is en blijft van de betekenis van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de overdrachtstoespraak toonde de VWS-bewindsvrouw zich tevreden over de brede verankering van educatie en voorlichting over de Tweede Wereldoorlog in onze samenleving. “Op scholen is er veel aandacht voor. Ook is de oorlog nog steeds een belangrijk onderwerp in tv-programma’s, literatuur, films en theater. Het Erfgoedprogramma heeft veel mooie documentaires opgeleverd en 2 tv-series. Daarnaast besteden veel lokale en nationale musea, instellingen en organisaties aandacht aan de Tweede Wereldoorlog. Maar al die aandacht betekent beslist niet dat we achterover mogen leunen. Het verhaal moet verteld blijven worden. Keer op keer.”
Veldhuijzen van Zanten hecht er veel waarde aan dat het comité meer aandacht wil besteden aan het wereldomvattende karakter van de Tweede Wereldoorlog. Zij vraagt “het comité en de betrokken organisaties om juist aan de oorlog in ‘De Oost’ aandacht te schenken. Inclusief de aansluitende vrijheidsstrijd van de Indonesiërs na de Japanse capitulatie. En de repatriëring, die vaak een eerste kennismaking met Nederland betekende. Het laat ons een krachtig voorbeeld zien van hoe een groep mensen met een heldere gemeenschappelijke basis zich ook goed heeft weten te verbinden met de rest van de Nederlandse samenleving.”