Minister Donner op startbijeenkomst Rijksbrede Kennisagenda
Het kabinet en de departementale adviesorganen gaan nauw samenwerken bij het in kaart brengen van en het inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen in ons land. 'Het is nu aan de planbureaus en de adviesraden om mij en mijn collega's te voeden met adviezen die bijdragen aan de uitvoering van wat noodzakelijk wordt geacht'. Dat zei minister Donner tijdens de startbijeenkomst Rijksbrede Kennisagenda op 23 maart in Den Haag. Hierna volgt de tekst van zijn toespraak.
Dames en heren,
´Door gebrek aan visie gaat het volk ten onder, een keur van raadgevers brengt het tot bloei, zegt Salomo in zijn spreuken (spreuk. 11;14)´ en: `Want met overleg moet gij de strijd voeren en de overwinning ligt in de veelheid van raadgevers´. Wees gerust, ik ga het niet met u hebben over recente acties in Noord Afrika. Het geeft aan dat er tijden waren dat de raadgevers van de regering beschouwd werden als een waarborg voor succes. Je moest wel zo wijs zijn als Salomo om dat in te zien. Want de Bijbel verhaalt doorgaans van situaties waarin raadgeving in de wind werd geslagen en er met de raadgevers korte metten werd gemaakt. Een pakkend voorbeeld is het verhaal van Nebukadnezar die een droom had. Hij riep de wijzen bijeen om deze te duiden. Maar toen hij gevraagd werd naar de inhoud van de droom, antwoordde hij dat het te makkelijk was om een uitleg te geven aan een droom die hij hen vertelde. Als ze echt wijs waren, zouden ze hem ook kunnen vertellen wat de inhoud van de droom was. ´Geef mij de droom en haar uitleg´ droeg hij hen op en indien ze zouden falen zouden ze allen omgebracht worden met hun hele huishouden.
Die geschiedenis is ook in deze tijd relevant. Veel adviesvragen hebben nog steeds diezelfde strekking: ´Geef mij de droom en haar uitleg´. Heel vaak blijkt vervolgens bij het geven van een advies dat men niet de juiste droom te pakken heeft. Tegenwoordig worden dan niet de raadgevers bij het oud vuil gezet, maar de raadgeving waarbij het er niet toe doet of het misschien de juiste raadgeving was; we blijven liever vast zitten in onze eigen droom.
Voor wie meent dat de Bijbel geen leidraad biedt voor de hedendaagse politiek, wijs ik op de bijbel van de moderne politiek: ´De Vorst´ oftewel ‘Il principe’ van Machiavelli: ‘Wat alle wijze regeerders verplicht zijn te doen: niet louter en alleen rekening houden met wantoestanden die er op een bepaald moment zijn, maar ook die welke in de toekomst kunnen ontstaan en daar met alle mogelijke middelen tegenin gaan’.
Dat is in de kern waarom u hier vandaag bijeen bent genood. Regeringen zijn zich bewust dat er niet louter bij de waan van de dag geregeerd kan worden. Dat ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de toekomst en waarmee in het huidge beleid rekening kan worden gehouden, moeten worden verkend. Regeren is vooruitzien, heet het. Het is juister om te zeggen: ´regeren is met verstand reageren´. Maar ook daar is verkenning van mogelijke ontwikkelingen voor nodig.
Machiavelli had het over ‘wantoestanden’. Dat is een te beperkte opvatting. Het berust op de gedachte dat als men de wantoestanden kan afweren of voorkomen, de toekomst zich per definitie ten goede keert. Naar huidig inzicht kunnen we maar beter rekening houden met alle toestanden, omdat de wantoestanden dicht tegen andere toestanden aanliggen. De ervaring met rampen en politieke omwentelingen in de laatste maanden onderstrepen zulks. Naar huidig inzicht kunnen regeerders maar beter ook rekening houden met alle vraagstukken van maatschappelijke, bestuurlijke, demografische, economische of andersoortige aard waarop zij een antwoord moeten geven.
Blijft dat veelal advies gevraagd en ontvangen wordt vanuit de opvatting dat dit verheldert wat men moet kiezen. Daarin schuilt een van de grote misvattingen omtrent de mogelijkheden en functie van advies. De misvatting dat de toekomst verkend kan worden als een objectief gegeven dat buiten ons staat en dat zich laat (ver)kennen en waar rekening mee gehouden moet worden. Maar een toekomst die onveranderlijk is en over ons komt is niet interessant om te kennen. Zij komt toch wel, wat men ook doet. Als in de tuinman en de dood, die elkaar ’s ochtends tegenkwamen en beide schrokken. De tuinman vluchtte vervolgens bijna onmogelijk ver daarvandaan om ’s avonds de dood weer te ontmoeten die hem kwam halen. Die vertrouwde hem toe ’s ochtends verrast te zijn geweest hem zo ver te treffen van de plaats waar hij hem ’s avonds zou halen.
Nee; als we de toekomst willen kennen is het omdat we weten haar te kunnen ontlopen dan wel te veranderen. Want de toekomst is resultaat van beslissingen die we nu nemen; op basis van kennis van het verleden, ervaring van nu, en verwachtingen over morgen.
Vragen naar de toekomst is dan ook: vragen naar wat er nu gebeurt en hoe we daar nu mee omgaan. Niet dat de toekomst maakbaar is; dat het simpel een kwestie van kijken en kiezen is. Het lijkt een kleine stap van een toekomst als uitkomst van beslissingen nu, naar een maakbare toekomst. Dat is een denkfout uit de 'eeuw van de rede' die zich via de Franse Revolutie in ons politiek denken heeft vastgezet. Het beeld van de burgerij die door middel van de democratie de toekomst in handen neemt en de samenleving per decreet verandert. Het is het theorema van Laplace: 'als plaats en energie van ieder stofdeeltje in het heelal bekend zijn, is ook de toekomst van het heelal bepaalbaar' toegepast op de samenleving. Het veronderstelt een samenleving die kenbaar is, mensen die voorspelbaar zijn en maatschappelijke ontwikkelingen die wetmatig verlopen. Mensen zijn echter geen stofdeeltjes die door hun plaats en energie bepaald worden, maar intern gemotiveerde personen. De geschiedenis is zelden de uitkomst van enkele grote doelgerichte beslissingen, maar doorgaans de onbedoelde uitkomst van vele kleine beslissingen die met andere oogmerken worden gemaakt. Of zelfs, van de reactie op onbeduidende feiten die geen rol lijken te hebben; als de neus van Cleopatra korter zou zijn geweest, zou de wereldgeschiedenis anders zijn verlopen.
Daarin ligt de sleutel. Als de geschiedenis de uitkomst is van vele kleine beslissingen dan zijn gemeenschappelijke concepten, normen, opvattingen en beelden die daaraan ten grondslag liggen, mede bepalend voor de richting die de maatschappelijke ontwikkeling neemt. Naar mate meer mensen gelijke uitgangspunten, waarden, normen en concepten aan hun beslissingen ten grondslag leggen, des te groter zal de invloed daarvan zijn op het maatschappelijk functioneren. Omgekeerd zal, hoe meer opvattingen verschillen en uiteenlopen, de uitkomst des te diffuser zijn en de ontwikkeling onbeheersbaar lijken. Het hangt ook niet alleen af van de coherentie en consistentie van de keuzen en gedrag van velen. De mogelijkheden en middelen om deze in het maatschappelijk verkeer tot gelding te brengen, zijn eveneens van invloed. Recht, overheid, maatschappelijke instituties en verbanden spelen daarbij alle een rol.
En ook daarvoor geldt, dat hoe consistenter en coherenter hun effecten zijn, des te groter is de werking daarvan. Dat geeft richting aan de werkterreinen van de adviesinstellingen van de overheid.
Dat wil zeggen: over trends en ontwikkelingen op de middellange termijn die ons te denken moeten geven bij de keuzen van het kabinetsbeleid. Die trends en ontwikkelingen zijn vastgelegd in de Rijksbrede Kennisagenda, een exercitie van het Strategieberaad Rijksbreed. Ik wil in elk geval de leden van het Strategieberaad bedanken voor het werk dat zij hebben verricht om tot de Rijksbrede Kennisagenda te komen.
Dat lijkt voor een buitenstaander simpeler dan het is. Want drie planbureaus en achttien adviesraden – met allemaal hun eigen, vaak departementaal georiënteerde, werkprogramma’s – laten meewerken aan één overkoepelende toekomstverkenning is bepaald geen sinecure. Voor het opstellen van de Rijksbrede Kennisagenda is dat juist uitstekend gelukt. Ik zou het zelfs een schoolvoorbeeld willen noemen van de manier waarop dergelijke interdepartementale projecten moeten worden aangepakt. Nogmaals mijn complimenten en dank daarvoor.
Dat laat onverlet de vraag: wat doen we met adviezen? Want dat er spanning is , is al zo oud als de wereld: de adviseur die meent dat er geen of onvoldoende rekening is gehouden met zijn adviezen, de politiek en de bestuurders die menen dat de adviezen niet bruikbaar zijn, niet begrijpen wat de beperkte mogelijkheden zijn enzovoort. Dat is ook mede de aanleiding geweest voor dit kabinet om wat meer stroomlijning aan te brengen in het aantal en de aard van de adviezen van de planbureaus en adviesraden. Ik ben er van overtuigd dat uw adviezen aan kracht zullen winnen als die beter aansluiten op de vragen die bij mij en mijn collega’s leven – en daarmee dus ook veel waardevoller worden. Ik denk niet dat iemand daar bezwaar tegen heeft.
Vandaag verrichten we de symbolische aftrap van die advisering-nieuwe stijl. Laat ik bij wijze van aftrap iets vertellen over een paar thema’s die volgens het kabinet in elk geval aan de orde moeten komen in de werkprogramma’s van de adviesraden en planbureaus. Die thema’s vinden hun oorsprong in enerzijds het Regeerakkoord en anderzijds in de trends en ontwikkelingen uit de Rijksbrede Kennisagenda. Door beide naast elkaar te leggen, is zichtbaar geworden waar de witte vlekken zitten, oftewel de onderwerpen die wat het kabinet betreft op korte termijn onder de loep moeten worden genomen.
Dan wil ik nu graag alvast drie thema’s noemen waarmee u, wat het kabinet betreft, de komende tijd sowieso aan de slag kunt gaan. En ik licht ook kort toe waarom juist voor die thema’s is gekozen.
Ik begin met de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling tussen staat en samenleving; een thema waarover Phillip Blond u al het een en ander heeft verteld vanuit Brits perspectief. Dit kabinet wil werken aan een compacte overheid. De eerste stappen daarvoor zijn reeds gezet: zie de vermindering van het aantal ministeries. Het moge duidelijk zijn dat een aantal ontwikkelingen noopt tot deze compacte overheid, zoals de penibele financiële positie van ’s Rijks schatkist en een toenemend aantal burgers dat een overheidsvrije sfeer wenst voor het realiseren van maatschappelijke initiatieven. Gelijktijdig zien we een groep burgers dat in toenemende mate een beroep doet op de overheid, in de vorm van allerlei maatschappelijke voorzieningen. Ook is er een toenemende invloed van de media op de samenleving, die druk uitoefent op de overheid en de politiek om te handelen. Dit brengt spanningen met zich mee, waarop het kabinet nog geen antwoord heeft. Daarbij kunnen wij de hulp van de adviesraden goed gebruiken.
Een tweede thema vormen de achtergronden en effecten van migratie. De verwachting is dat migratie wereldwijd de komende decennia een veelvoorkomend fenomeen zal zijn. De vraag is wat dit betekent en hoe wij ons daartoe willen verhouden. Migratie is maatschappelijk een heet hangijzer en in het publieke en politieke debat wordt er erg verschillend mee omgegaan, zowel waar het gaat om het al dan niet benoemen als probleem, als om de probleemdefinitie en de voorgestane oplossingen. Maar we hebben die mensen gewoon nodig. Veel ministeries, waaronder het mijne, houden zich vanuit verschillende invalshoeken met het onderwerp bezig. Binnen dit thema komen ook veel beleidsonderwerpen samen, zoals het effect van migratie op de arbeidsmarkt, de betekenis van migrantenstromingen voor de subjectieve én objectieve veiligheid in Nederland – en Europa.
Een derde en laatste thema dat ik hier wel noemen, is de wijze waarop in de toekomst de collectieve middelen, oftewel de overheidsfinanciën, over welke uitgavenposten moeten worden verdeeld. Dit kabinet heeft vastgesteld dat het huidige stelsel van sociale zekerheid en zorg op termijn aan hervormingen toe is. Uit de Rijksbrede Kennisagenda blijkt dat de behoefte aan zorg onvermijdelijk zal stijgen door onder meer de vergrijzing en de ontwikkeling van de medische technologie. Een deel van deze zorgbehoefte wordt echter als vermijdbaar gezien, zoals de medische gevolgen van roken en drinken. Wat zullen de effecten daarvan zijn op de solidariteit tussen mensen? En wat betekent dat vervolgens voor de vormgeving van ons zorgstelsel?
Iets soortgelijks constateren we in de sociale zekerheid, want daar speelt de vraag van de betaalbaarheid van de pensioenen nog altijd een belangrijke rol. Daar zal het solidariteitsvraagstuk zich vooral concentreren op een discussie tussen generaties. Dit zijn fundamentele discussies, want uiteindelijk leiden zij tot vragen over de vormgeving van het stelsel als zodanig. Daar wil ik uw kennis en uw inzicht bij inschakelen.
Naast de genoemde drie thema’s zijn er natuurlijk meer die aandacht van uw kant behoeven. Welke dat precies gaan worden, daarover wil ik graag met een aantal van mijn collega’s en een afvaardiging uit uw midden binnenkort verder praten. In dat gesprek zullen we tevens de strategische kennisvragen formuleren die uit de in totaal zes of zeven thema’s voortkomen. De thema’s die ik net noemde, zullen daar in elk geval onder vallen en komen dus in uw werkprogramma voor 2012. Eind 2012 wil ik dan met u bekijken wat uw adviezen hebben opgeleverd.
Dames en heren,
Vanaf vandaag gaan kabinet en de departementale adviesorganen nauw samenwerken bij het in kaart brengen van en het inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen in ons land. Aan u als planbureaus en adviesraden om mij en mijn collega’s te voeden met adviezen die bijdragen aan de uitvoering van wat noodzakelijk wordt geacht.
Wat in elk geval niet mag gebeuren, is wat Machiavelli schreef een paar regels na de ontboezeming waarmee ik mijn verhaal begon. Omdat u dat citaat wellicht niet meer scherp op het netvlies heeft, herhaal ik dat nog even: ‘Wat alle wijze regeerders verplicht zijn te doen: niet louter en alleen rekening houden met wantoestanden die er op een bepaald moment zijn, maar ook die welke in de toekomst kunnen ontstaan en daar met alle mogelijke middelen tegenin gaan’. En Machiavelli vervolgde met: ‘Maar wanneer men deze ontwikkelingen niet ziet aankomen en men ze zó lang laat voortwoekeren dat iedereen ze kan constateren, dan is er niets meer aan te doen’.
Ik eindig met een stukje uit Prediker: ‘Je bent gelukkig, land, wanneer je koning een man van adel is en zijn raadgevers alleen op de gepaste tijd naar een feestmaal gaan, zichzelf beteugelen en niet dronken zijn’.