Speech van de minister van Infrastructuur en Milieu, Melanie Schultz van Haegen, Dag van LTO Noord Drenthe, Assen.
Minister Schultz van Haegen werkt aan een heldere, overkoepelende wet voor het omgevingsrecht die het voor ondernemers en burgers gemakkelijker maakt om bouwplannen en andere projecten te realiseren. Ze wil onder andere minder onderzoeksverplichtingen voor initiatiefnemers. Dat zei ze op 17 februari in Assen tijdens een bijeenkomst van LTO. De minister gaat de procedure voor bouwen in afwijking van een bestemmingsplan verkorten van een half jaar naar 8 weken. “Nederland drijft op ondernemerschap. We moeten onze ondernemers de ruimte geven in plaats van de overheidsbureaucratie”, aldus de minister.
Meneer Brink, dames en heren,
Interessant om vandaag bij u te gast te zijn, hier in Assen.
Vanmorgen was ik al in Groningen.
Ik vind het belangrijk om te horen wat u in het Noorden bezig houdt.
En ik neem ook graag de gelegenheid u iets te vertellen over waar ik mee bezig ben.
Die twee moeten immers goed op elkaar aansluiten.
Politiek moet geworteld zijn in de praktijk.
Er zijn politici die precies weten wat goed voor u is en die het liefste het stuur van u overnemen.
Tot die categorie behoor ik niet.
Politiek moet ruimte geven aan mensen met goede plannen en ideeën.
Aan mensen die dingen willen ondernemen. Mensen zoals u.
Waar liggen onze kansen?
Hoe kunnen we Nederland in beweging brengen en houden?
Wat kan de overheid concreet doen om het u gemakkelijker te maken?
Die vragen zijn essentieel.
We zitten in een lastige tijd, met grote onzekerheden.
De motor van onze economie komt pruttelend weer op toeren.
Maar echt lekker gaat het nog niet.
Goede berichten en minder goede berichten wisselen elkaar af.
Consumenten geven weer meer uit.
Onze export groeit weer.
De werkloosheid neemt met kleine stapjes af.
Maar tegelijkertijd gaat het in de bouw nog ronduit slecht. Plannen komen niet van de tekentafel af. Projecten liggen stil.
In Noord-Nederland verwacht bijna de helft van de bouwbedrijven dit jaar een daling van de omzet.
Ook veel ondernemers in de agrarische sector maken moeilijke tijden door.
De varkensboeren bijvoorbeeld kampen met dalende prijzen op de Europese markt.
Ondertussen neemt de overheid een steeds grotere hap uit wat we met elkaar verdienen.
Nederland heeft dit jaar een schuld van zo’n 400 miljard euro. Een bedrag dat een normaal mens nauwelijks kan omvatten. We zijn aan rente ongeveer evenveel kwijt als de omvang van mijn totale begroting. Dus alles wat we aan wegen, spoor, kanalen en dijken uitgeven (circa 12 miljard).
U begrijpt dat we niet kiezen voor de gemakkelijkste weg: méér geld uitgeven op de pof.
De lastendruk voor burgers en bedrijven is al hoog genoeg.
We zullen toch echt creatiever moeten zijn dan dat.
Wat wel eens wordt vergeten, is dat Nederland een land is dat drijft op ondernemerschap.
Van onze beroepsbevolking is twaalf procent ondernemer.
Weet u hoeveel dat in de Verenigde Staten is; the land of free enterprise?
Minder dan tien procent!
Dat geeft wel aan hoe belangrijk het is dat we onze ondernemers de ruimte geven in plaats van de overheidsbureaucratie.
Als we om ons heen kijken in Europa, dan zien we dat vooral de landen met een solide begrotingsbeleid zich redelijk goed staande houden.
De landen die problemen niet afdekken door voortdurend extra publieke middelen in de economie te blijven pompen.
Landen die kiezen voor concurrentiekracht in plaats van schuldenvracht.
Nederland hoort daarbij. En als het aan dit kabinet ligt, blijven we die lijn stevig volgen.
Wat betekent dat voor het beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte en milieu? Ik wil een aantal kernelementen met u doornemen.
In de eerste plaats leg ik het accent op de groei van onze economie.
Investeringen die een impuls geven aan die groei, krijgen prioriteit. Daarbij gaat het om mainports, brainports èn greenports.
U begrijpt dat de regio’s Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven daarbij hoge ogen gooien. De activiteiten dáár hebben een uitstraling over heel Nederland.
Ook voor de agrarische sector en de voedingsindustrie zijn sterke mainports en goede achterlandverbindingen van levensbelang. Schiphol voor hoogwaardige producten die snel vervoerd moeten worden. De havens voor producten die wat langer onderweg kunnen zijn.
Maar dit is niet het hele verhaal.
We moeten óók oog hebben voor de kracht van regio’s.
En ons afvragen: welke investeringen zorgen ervoor dat we die krachten zo goed mogelijk losmaken?
Ik geef u graag een recent voorbeeld hier in Drenthe: de N33 Assen – Veendam – Zuidbroek. Een belangrijke verbinding voor Groningen en Drenthe.
U kent die weg vast. Twee keer één rijstrook. Druk. Onveilig.
De weg staat nummer zes in de lijst van meest onveilige wegen van Nederland. Wie achter een vrachtwagen rijdt, heeft echt een heel onaangename rit. Daar moeten we vanaf.
Voor de economische positie van Drenthe en Groningen is het cruciaal dat we die verbinding aanpakken.
En dat gaan we dan ook doen. De N33 wordt twee keer zo breed.
Samen met de regio wil ik daar 187 miljoen euro voor uittrekken.
Vorige maand heb ik het Ontwerp-Tracébesluit getekend. Daarin staat hoe de weg eruit gaat zien en wat de gevolgen van dit project zijn voor de omgeving.
U – en andere betrokkenen – kunnen daarop nog reageren. Als de procedure klaar is kunnen we van start met de bouw. Ik verwacht dat dat volgend jaar zal zijn. U kunt dan in 2014 van de verbrede weg gebruik maken.
Een ander voorbeeld is het initiatief van een groep boeren uit de Veenkoloniën voor een grootschalig windpark: Drentse Monden.
Dit initiatief uit de regio zelf past heel goed bij onze ambitie om het aandeel duurzame energie in Nederland omhoog te brengen (tot 14 procent in 2020).
Het past ook in de traditie van het noorden: u heeft altijd voorop gelopen bij de productie van duurzame energie.
De aanleg van grotere windmolenparken is een zaak van nationaal belang. Vandaar dat het rijk hier een coördinerende taak heeft.
Ik begrijp dat de provincie daar iets anders tegenaan kijkt. Maar om de totstandkoming van dit soort parken van nationale betekenis te versnellen, is een actieve inzet van het rijk nodig, in nauwe samenwerking met de regio.
Ruimte vinden voor grote windmolenparken blijft een opgave waarbij het rijk nauw betrokken is.
Maar die directe bemoeienis is op veel andere terreinen niet nodig en zelfs contraproductief.
Ik kom hiermee bij het tweede element dat een prominente plek heeft op mijn agenda. Dat is: meer ruimte voor regio’s om zelf te kiezen waar kan worden gewoond, gewerkt en gerecreëerd, en waar het landschap en de natuur bescherming nodig hebben.
‘Decentraal waar dat kan’. Dat is het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening.
Nederland is geen legpuzzel met vormvaste stukjes die we in Den Haag in elkaar zetten.
De dynamiek en diversiteit van provincies en regio’s is te groot om ontwikkelingen vast te spijkeren binnen strakke contouren.
Of ze nu rood zijn of groen, of welke kleur dan ook.
U kent Drenthe goed, omdat u hier werkt, woont en leeft. Dat geldt ook voor de bestuurders en volksvertegenwoordigers in gemeenten en provincie.
Ik vind dat de mensen die hier hun bestaan opbouwen beter in staat zijn om keuzes te maken over hun leefomgeving dan bestuurders ver weg in Den Haag.
Natuurlijk voel ik me wel nauw betrokken bij het wel en wee van Drenthe. En ik sta samen met mijn collega’s voor een aantal publieke belangen waaraan niet mag worden getornd. Zoals de basisnormen op het gebied van milieu en veiligheid.
Het staat ook buiten kijf dat we vanuit het rijk de nationale parken blijven koesteren. Zoals Dwingelderveld; het grootste natte heideveld van West-Europa.
Vorige maand nog ging het werk van start om het resterend landbouwgebied binnen Dwingelderveld te veranderen in natuur.
Dat is nodig om de voortschrijdende verdroging tegen te gaan.
LTO was betrokken bij de voorbereiding van dat project. De boeren hebben een stapje opzij gedaan. Ik begrijp heel goed dat dat voor de betrokken ondernemers bepaald niet gemakkelijk was. Maar voor het algemeen belang is dit een goede zaak.
Aan het begin van deze eeuw telde Drenthe nog zo’n 5.000 land- en tuinbouwbedrijven. Inmiddels zijn het er minder dan 4.000.
Dat past in de landelijke trend. Minder agrarische bedrijven, die overigens in oppervlakte gemiddeld steeds groter worden.
Steeds meer boeren richten zich deels op agrarisch natuurbeheer.
In Nederland hebben al zo’n 6000 boeren die keuze gemaakt.
Zij werken heel concreet mee aan een mooier Nederland en behoud van bijzondere landschappen.
Ik vind dat een goed voorbeeld van vernieuwing die mensen zelf in gang zetten.
Dat geldt ook voor de projecten in het Noorden om nieuwe schuren en bedrijfsgebouwen zo goed mogelijk in te passen in de omgeving.
In heel veel gevallen kunnen regionale bestuurders, burgers, ondernemers en belangengroepen het goed eens worden over de richting die het op moet met hun regio. Het rijk moet die dynamiek in de regio zoveel mogelijk ruimte geven.
Regels zijn en blijven daarbij natuurlijk onmisbaar. Maar het mogen er niet méér zijn dan nodig. En ze moeten zo simpel en samenhangend mogelijk zijn.
Ik kom hiermee aan het derde punt op mijn prioriteitenlijst. Kappen in het woud van regels en procedures.
De Europese regels voor milieu en natuur zijn strikt genoeg. Het is niet nodig dat we daar nog eens een nationale kop op zetten en u opzadelen met extra knellende kaders en verplichtingen.
Denk aan bebouwingsplafonds voor nationale landschappen.
We hebben regels voor ruimtelijke ordening. Voor water. Voor natuur. Voor milieu. Voor geluid. Voor infrastructuur. Voor bouwen. Voor slopen. Voor veiligheid.
De samenhang is ver te zoeken.
Wie in Nederland iets van de grond wil krijgen, moet honderd horden nemen en vooral een héél lange adem hebben.
Ik wil daar wat aan doen.
Deze kabinetsperiode wil ik een heldere, overkoepelende wet voor het omgevingsrecht tot stand brengen die een eind maakt aan de versnippering en verwarring.
Structuurvisies, beleidsplannen, bestemmingsplannen, beheersverordeningen, projectbesluiten. Het miegelt van de ‘planfiguren’ in ons land.
Dat kan wel wat minder.
Wat ook fors minder kan, is het aantal onderzoeksverplichtingen waarmee u te maken krijgt als u een initiatief neemt.
Zo’n wet is niet van de ene dag op de andere gerealiseerd. Vooruitlopend daarop neem ik zoveel mogelijk concrete stappen.
Zo maak ik de tijdelijke Crisis en herstelwet permanent. U kent de Crisis- en herstelwet waarschijnlijk. Die maakt het onder meer mogelijk om procedures in elkaar te schuiven en vergunningen eenvoudiger te maken. Dat scheelt kostbare tijd.
Ik vind het belangrijk dat we de winst van de Crisis- en herstelwet vasthouden. Ook ná 2014 als de tijdelijke wet afloopt.
Een goed voorbeeld is de versnelde behandeling van beroep bij de rechter. Dat scheelt een half jaar wachten. Die tijdwinst mogen we niet meer uit handen geven.
Er hangt nog het nodige ‘laaghangend fruit’. Vruchten die we snel kunnen plukken.
Stel u wilt bouwen in afwijking van een bestemmingsplan. Nu staat daar een gemeentelijke procedure van 26 weken voor. Ik wil die terugbrengen tot 8 weken.
Zo krijgt u vier maanden eerder duidelijkheid.
Dames en heren, de afgelopen vijf jaar behoorden Assen en omstreken tot de regio’s met de sterkste bevolkingsgroei van Nederland.
Mensen komen hier graag wonen.
Laten we zorgen dat dat zo blijft, óók over twintig jaar als een toenemend aantal regio’s te maken krijgt met krimp van de bevolking.
Er zijn interessante ideeën voor de toekomst van Assen.
Een aantrekkelijk havenkwartier.
Een betere inrichting van de stadsrand, met een mooiere overgang naar de Drentsche Aa.
Een betere bereikbaarheid, onder meer door opwaardering van de Stadsboulevard
Een bedrijventerrein dat zelf duurzame energie opwekt.
Al die projecten vallen onder de vlag ‘Assen FlorijnAs’.
Assen FlorijnAs is opgenomen in de Crisis- en herstelwet als ‘bovenregionaal project met nationale betekenis’.
Dat geeft het grote belang aan dat we er aan hechten. Op dit moment onderzoeken gemeente, regio en rijk samen de kansen en mogelijkheden. Dus Assen blijft in ons vizier.
We moeten zorgen dat er zoveel mogelijk ruimte blijft voor ontwikkeling en vernieuwing.
Ook in Drenthe.
En zeker voor agrarische ondernemers.
Niet voor niets zijn twee van de negen topsectoren waar het kabinet voor kiest, uw ‘core business’ (agrofood en tuinbouw).
En met vier andere heeft u de nodige raakvlakken (water, energie, logistiek en life sciences).
Accent op economische groei.
Vertrouwen in de kracht van de regio om zelf plannen te maken en uit te voeren.
Een overheid die het u gemakkelijker maakt om zaken van de grond te tillen.
Dat zijn de hoofdlijnen van mijn agenda.
Ik heb het enorm gewaardeerd u die hoofdlijnen te mogen schetsen.
Dank u wel.