Bestuurlijke Werkconferentie ‘Veiligheid en jeugdbeleid' niemand tussen wal en schip
Toespraak van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie tijdens de bestuurlijke werkconferentie ‘Veiligheid en jeugdbeleid; niemand tussen wal en schip’, uitgesproken in het Provinciehuis in Den Haag op 31 januari 2011.
Dames en heren,
Goed om te zien dat u met zoveel burgemeesters, wethouders en leidinggevende professionals uit het werkveld hier in het Provinciehuis bijeen bent gekomen, voor deze Bestuurlijke Werkconferentie ‘Veiligheid en Jeugdbeleid; niemand tussen wal en schip.’
We gaan het vanmiddag hebben over een belangrijk thema - en dat belang komt zowel tot uitdrukking in de titel als in de ondertitel.
Goed - en goed uitgevoerd - jeugdbeleid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van overlast en crimineel gedrag door jongeren. Zoals u weet is veiligheid een van de topprioriteiten van dit kabinet. Om dit belang nog eens te onderstrepen heb ik het verzoek om op deze conferentie te komen spreken dan ook van harte geaccepteerd! Ik sta hier als Minister van Veiligheid en Justitie - de eerste in de geschiedenis. En dat is niet zomaar een naamswijziging. We benadrukken hiermee het grote belang dat dit kabinet hecht aan het veiliger maken van de samenleving. Maar we willen ook nog iets anders duidelijk maken: het oude, vertrouwde Ministerie van Justitie heeft de ramen opengezet. Voor de gemeenten en andere lokale/regionale veiligheidspartners. Immers, alleen in nauwe samenwerking kunnen we de criminaliteit en overlast effectief te lijf.
Daarmee kom ik als vanzelf bij de ondertitel van deze conferentie: niemand tussen wal en schip. Want dat is ons streven. En dat is hard nodig. U zou voor de aardigheid eens moeten googlen op de combinatie “jeugd” en “tussen wal en schip”. Wie dat doet stuit op méér dan 1 miljoen hits! Als je dan vervolgens klikt op de artikelen waar die hits naar verwijzen - en daarvoor hoeft u ze echt niet alle 1 miljoen te lezen - wordt de rode draad al snel duidelijk: de samenwerking tussen organisaties op het terrein van de jeugd - zorgpartners én partners uit de justitieketen - laat nogal eens te wensen over. Ook sluiten hun activiteiten niet altijd goed op elkaar aan. Met als gevolg: jongeren die tussen wal en schip belanden. Dat is niet goed voor die jongeren - omdat ze niet worden geholpen bij hun problemen - en niet goed voor de maatschappij - omdat een deel van die jongeren doorgroeit in een criminele carrière. Daar valt nog een hoop winst te boeken!
En die winst is hard nodig. Er is een daadkrachtig kabinet dat in de eerste weken na z’n aantreden al een fors pakket maatregelen heeft aangekondigd - en deels al in gang heeft gezet - om Nederland veiliger te maken. U hebt, neem ik aan, allemaal goed het Regeerakkoord gelezen. Juist ook gelet op de financiële krapte waar we mee te kampen hebben, is een intensieve samenwerking tussen alle partners zo van belang. Dit maakt dat we efficiënter kunnen optreden en levert daarmee niet alleen inhoudelijk een beter resultaat op, maar ook financieel.
Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de gemeente. Die krijgt de regie op het gebied van de lokale veiligheid. Uitgangspunt daarbij is het integrale veiligheidsplan. Dit bevat niet alleen de lokale prioriteiten op het gebied van veiligheid, maar ook, heel concreet, de inspanningen die alle lokale partners - gemeente, OM, politie, woningbouwcorporaties, jeugdzorg, etc. - moeten leveren om die lokale prioriteiten in de praktijk te realiseren. Voor alle duidelijkheid: lokale en landelijke prioriteiten komen, als het gaat om veiligheid, grotendeels overeen.
De burgemeester is eindverantwoordelijk voor een goede uitvoering van de plannen en voor bestuurlijk ingrijpen als zaken vastlopen of vast dreigen te lopen. Zo kan de burgemeester partijen om de tafel roepen, als de overlast in een buurt te groot wordt, of als de problemen rond een risicojongeren de pan uitrijzen. En waar nodig kan hij snel ingrijpen, bijvoorbeeld via een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht, zoals de Wet aanpak voetbalvandalisme en ernstige overlast sinds kort mogelijk maakt. Ook het Wetsvoorstel Regierol Gemeenten en de wijziging van het politiebestel dragen bij aan de versteviging van de positie van de Burgemeester in het lokale veiligheidsdomein.
Het podium waarop die verbeterde samenwerking in de praktijk zichtbaar gestalte krijgt, is het Veiligheidshuis. Om deze samenwerking daadkrachtig voort te zetten, kiest het kabinet voor de doorontwikkeling van Veiligheidshuizen. Daar komen alle relevante partners uit de gemeente, de justitieketen én de zorgketen bijeen. Om te overleggen, maar vooral ook om snel spijkers met koppen te slaan. Wat moet er concreet met deze jeugdige tasjesrover gebeuren? Wat weet de politie allemaal van hem, wat weet jeugdzorg? Wat is er in het verleden al geprobeerd? De grote winst van de intensieve samenwerking in het Veiligheidshuis is dat daders worden ‘vastgepakt en niet meer losgelaten’ - totdat dit verantwoord is en het risico van herhaling tot een minimum is beperkt.
De aanpak in de Veiligheidshuizen beperkt zich overigens niet alleen tot jeugdige veelplegers, maar strekt zich ook uit tot de aanpak van volwassen veelplegers, daders van huiselijk geweld en nazorg van ex-gedetineerde. De eerste resultaten met deze ’dadergerichte aanpak’ in de Veiligheidshuizen zijn goed. Kijk bijvoorbeeld eens naar het Veiligheidshuis Tilburg, dat in Enschede, of in Maastricht… Afnemend delictgedrag bij jeugdige veelplegers, vaak met wel tientallen procenten! Daling van de recidive! Onderzoek naar de werkwijze van de zes Limburgse Veiligheidshuizen wijst uit: elke euro die je investeert in de Veiligheidshuizen, levert een maatschappelijke kostenbesparing op van drie euro!
Al verschillen de kwaliteit en professionaliteit van de samenwerking de Veiligheidshuizen nog sterk, deze voorbeelden tonen aan dat ze een enorm potentieel hebben. Het is nu zaak om de samenwerking in de Veiligheidshuizen verder uit te bouwen met oog voor focus, snelheid en slagkracht. Het risico bestaat immers dat iedereen in het succes van het Veiligheidshuis wil delen. Dan ligt bureaucratisering op de loer en dreigt het aan zijn eigen succes ten onder te gaan. Vandaar ook de noodzaak van verdere optimalisering van de Veiligheidshuizen.
Zo denk ik dat het belangrijk is om meer focus aan te brengen in de doelen, functie en werkwijze van de Veiligheidshuizen:
- Veiligheidshuizen moeten scherpe prioriteiten stellen en zich primair richten op daders met hoog risico en een complexe problematiek. Voor die gevallen heeft de aanpak in het Veiligheidshuis een meerwaarde.
- Ook moeten Veiligheidshuizen kunnen dóórpakken. Dat betekent dat leiding, structuur en mandaat helder moeten zijn. Daarover wil ik op bestuurlijk niveau goede afspraken maken.
- Om te kunnen doorpakken is het van belang dat alle betrokken partners uit de justitieketen, de gemeente en uit de zorg elkaar in de Veiligheidshuizen treffen.
- De Veiligheidshuizen moeten toegerust zijn om een regionale functie te kunnen vervullen. Elke gemeente in Nederland moet aansluiting krijgen bij een regionaal Veiligheidshuis.
- Wat de financiering van de Veiligheidshuizen betreft, ben ik van mening dat zowel mijn departement, als het lokale bestuur een bijdrage moet leveren. Aan die financiering wil ik minimumeisen koppelen. Niet als doel op zich, maar om te waarborgen dat de aanpak van jeugdige en volwassen veelplegers, van huiselijk geweld en de terugkeer van ex-gedetineerden in alle Veiligheidshuizen goed verloopt. Daarvoor moeten we samen een kwaliteitsslag maken en van elkaar leren. Ik maak mij sterk om in dat kader de best practices op te halen, zodat deze met alle Veiligheidshuizen kunnen worden gedeeld.
- Om een slagvaardig optreden mogelijk te maken, is het cruciaal dat de juiste informatie op tafel ligt. Daarom laten we een informatiesysteem ontwikkelen, dat het casusoverleg gaat ondersteunen.
Dames en heren, behalve verbetering van de infrastructuur zijn er nog andere manieren om de samenwerking en aansluiting te bevorderen. Wij hebben ons oor te luisteren gelegd bij gemeenten en professionals in de frontlinie: welke knelpunten staan een effectieve aanpak van overlast en criminaliteit door jongeren nu nog in de weg? Opvallend vaak wordt dan genoemd: de overgang tussen het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht. Die wordt als te rigide ervaren.
Wel, de belemmeringen die zich daarbij voordoen, gaan we voor u wegnemen. Dat doen we door invoering van een speciaal adolescentenstrafrecht, voor 15- tot 23-jarigen. Binnen de groep adolescenten zijn veel overeenkomsten als het gaat om strafbaar gedrag en de zorgbehoefte. In het gemeentelijke beleid wordt deze groep meestal als één groep benaderd. Er komt nu een vloeiende overgang tussen het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht. Veel jongeren hebben al een voorgeschiedenis in het jeugdstrafrecht. De beschikbare informatie kan bij 18-plussers beter worden benut.
De invoering van het adolectenstrafrecht zal tot gevolg hebben dat 15- tot 18-jarigen, waar nodig, steviger worden aangepakt. En bij 18- tot 23-jarigen beter rekening wordt gehouden met hun voorgeschiedenis en ontwikkelingsniveau.
Het adolescentenstrafrecht leidt ook tot een vloeiender overgang tussen jeugdreclassering en volwassenenreclassering. Dat maakt een betere begeleiding ‘op maat’ mogelijk, afgestemd op de specifieke problematiek van de jeugdige.
Ook in preventief opzicht is nog veel winst te boeken door betere samenwerking en informatie-uitwisseling. Dan doel ik vooral op de groep 12-minners: jonge kinderen die bijvoorbeeld ‘s avonds nog laat op straat rondhangen, vaak in de nabijheid van ‘verkeerde’, oudere vrienden. Een kwetsbare doelgroep, die groot risico loopt om zelf ook af te glijden in een criminele carrière. Op dit moment loopt in vier politieregio‘s een proef met een speciaal registratiesysteem voor 12-minners, ProKid. In dat systeem kunnen politie en Bureau Jeugdzorg informatie uit verschillende bronnen bij elkaar brengen. Niet alleen uit hun eigen systemen, maar bijvoorbeeld ook uit die van de centra voor jeugd en gezin, de zorg advies teams van de scholen, eventuele hulpverlening - enzovoort. Dat levert een redelijk volledig beeld op van die 12-minner en z’n omgeving. Op basis van dat beeld kunnen de betrokken organisaties, in nauwe samenwerking, heel gericht kijken hoe ze het beste kunnen ingrijpen, om te voorkomen dat het kind verder afglijdt. In ieder geval kunnen de ouders een indringend gesprek verwachten. Nemen ze hun verantwoordelijkheid niet, dan volgt een ondertoezichtstelling.
Dames en heren, er is nog veel meer wat ik met u zou willen behandelen, maar mijn tijd is beperkt. Er is echter nog één belangrijk onderwerp dat ik hier niet onbesproken wil laten - en dat is de nazorg aan jeugdige ex-justitiabelen. Ook dat is een groep die vroeger nog wel eens tussen wal en schip bleef bungelen. Tot voor enkele jaren kon het gebeuren dat een jongere op vrijdagmiddag met een plastic tasje door de poort van een Justitiële Jeugdinrichting naar buiten liep, zonder dat er zelfs maar opvang was geregeld.
Inmiddels is er op dit punt al veel ten goede veranderd. Elke jongere die nu in een jeugdinrichting belandt, komt binnen een week ter sprake in het Netwerkberaad. Behalve de jeugdinrichting nemen daar ook de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering aan deel. Ook hier geldt: snel alle relevante informatie over die jongere bijeenbrengen, afkomstig van verschillende instanties. En op grond van die informatie een goed nazorgplan opstellen: wat moet er met die jongere gebeuren, om te zorgen dat hij - als hij weer vrijkomt - op het rechte pad blijft? Dat plan wordt met alle relevante lokale partners besproken in het Trajectberaad - meestal in het Veiligheidshuis in de gemeente of regio waar die jongere naar terugkeert, na zijn verblijf in de Jeugdinrichting.
Voor nagenoeg alle jongeren die de JJI verlaten, ligt er nu zo’n plan. Dat is een heel mooie prestatie! Ook zijn al 70 gemeenten - samen ‘goed’ voor zo’n 80 procent van de jongeren die uitstromen uit een JJI - aangesloten op de applicatie Nazorg Jeugd. Ook dat is mooi. Maar ik wil toch ook de overige gemeenten met klem oproepen zich aan te sluiten bij deze applicatie, die goede ondersteuning biedt aan de Netwerk- en Trajectberaden.
Dames en heren, deze korte ‘Tour de Horizon’ maakt duidelijk dat er al een hoop in gang is gezet om de jeugdcriminaliteit een halt toe te roepen. En welke extra impulsen dit kabinet aan die aanpak wil geven. Een aanpak die enerzijds stevig is. Lik-op-stuk: laat jeugdige daders maar snel voelen dat ze fout zitten en dat de samenleving dit gedrag niet langer pikt. Maar die anderzijds ook de helpende hand reikt: we laten criminele en risicojongeren niet vallen, maar bieden hen de mogelijkheid hun leven weer op de rails te zetten. Dat kan schuren, zoals u ongetwijfeld wel eens zult hebben ervaren. En hoe ga je daar, in concrete gevallen, mee om? Daarover gaan we straks met elkaar in debat. Geen enkele partner in de veiligheidsketen kan het alleen; zonder afstemming en samenwerking lukt het niet. Om die samenwerking vorm te geven zijn onder andere de Veiligheidshuizen ontstaan. Ik heb al aangegeven hoe we die de noodzakelijke impuls kunnen geven. Zoals ik eerder al zei ben ik ervan overtuigd dat gezamenlijk optrekken op het terrein van lokale veiligheid niet alleen leidt tot effectiever optreden, maar ook voor alle partijen financieel aantrekkelijk is.
Ik ben benieuwd naar uw ervaringen, de knelpunten en dilemma’s die zich kunnen voordoen én naar uw oplossingen. Ik zie uit naar deze discussie en wens u allen - ons allen, want ik blijf nog even in uw midden - een boeiende en hopelijk vruchtbare werkconferentie!