Bijlage - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Fiche 1: richtlijn radioactief afval en ontmanteling
Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval
Datum Commissiedocument
3 november 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 618
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199814
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
SEC(2010) 1289 en SEC(2010) 1290
Behandelingstraject Raad
Het voorstel wordt behandeld in de Raadswerkgroep Atoomzaken en vervolgens in de Raad Algemene zaken. Hongarije, het inkomende Voorzitterschap, geeft hoge prioriteit aan dit onderwerp en heeft de ambitie dit voor het eind van zijn Voorzitterschap af te ronden.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis: artikel 31 en 32 Euratomverdrag.
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: Na raadpleging van het Europees Parlement stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de richtlijn vast.
c) Comitologie: niet van toepassing.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel: Het vaststellen van een gezamenlijk kader voor het beheer van radioactief afval en gebruikte splijtstof. Een belangrijk onderdeel daarvan is het verplicht op te stellen "National Programme" voor het beheer van radioactief afval en gebruikte splijtstof. De Commissie stelt een aantal eisen aan de inhoud hiervan en wenst daar tevens invloed op uit te oefenen.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel: positief
Risico’s / implicaties/ kansen: geen risico’s.
Nederlandse positie en eventuele acties: Nederland kan de richtlijn verwelkomen. Eventueel, indien haalbaar, zal het proberen de invloed van de Commissie enigszins af te zwakken.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Het voorstel behelst het opstellen van een gemeenschappelijk wettelijk kader voor het beheer van alle typen radioactief afval en gebruikte splijtstof. Daarbij wordt aangesloten bij hetgeen is vastgesteld voor nucleaire installaties in de richtlijn Nucleaire veiligheid (2009/71/Euratom). In aanvulling hierop is een aantal voorschriften uit het “Gezamenlijk verdrag inzake het beheer van radioactief afval en het beheer van gebruikte splijtstof” opgenomen, die op deze manier op Europees niveau een wettelijk afdwingbaar karakter krijgen. Aangezien Nederland (en de meeste EU-lidstaten) al partij is bij dit Verdrag, zal implementatie van deze voorschriften in de Nederlandse regelgeving vrij eenvoudig zijn.
Het belangrijkste element in het voorstel is de verplichting voor elke lidstaat tot het opstellen van een Nationaal Programma, waarin wordt beschreven hoe het beheer van radioactief afval en gebruikte splijtstof is vormgegeven en waarin concrete stappen zijn opgenomen richting een ondergrondse eindberging (een dergelijke eindberging is blijkens de pre-ambule het door de Commissie gewenste eindstation voor het beheer van radioactief afval en bestraalde splijtstof). Het voorstel kent een peer-reviewmechanisme en geeft de Commissie het recht om de lidstaten “te verzoeken het Nationale Programma aan te passen”, indien zij dit noodzakelijk acht.
De Commissie is van mening dat een dergelijk vergaande richtlijn passend is voor de problematiek van het beheer van radioactief afval en gebruikte splijtstof en de enige optie is om te voorkomen dat Europa zich in de toekomst gesteld ziet voor radioactieve afvalerfenissen uit het verleden.
Impact assessment Commissie
Beleidsoptie 0 bestaat uit het continueren van de huidige situatie (geen Europese actie);
Beleidsoptie 1 bestaat uit het versterken van enkele internationaal geaccepteerde principes en voorschriften ten aanzien van het beheer van radioactief afval (zoals vastgelegd in het Joint Convention Verdrag en IAEA-aanbevelingen), door deze middels een raamwerkrichtlijn op Europees niveau bindend en handhaafbaar te maken;
Beleidsoptie 2 gaat verder dan optie 1, en voegt hier nog enkele specifieke voorschriften aan toe ten aanzien van de door de lidstaten op te stellen Nationale Programma’s. Daartoe behoren voorschriften ten aanzien van de scope, de inhoud en de onderlinge review van deze programma’s.
De keuze voor optie 2 kan worden gerechtvaardigd doordat de huidige situatie in sommige Europese landen kan worden betiteld als “wait and see” beleid. Dat wil zeggen dat onvoldoende actie wordt ondernomen om te voorkomen dat toekomstige generaties worden opgezadeld met de verantwoordelijkheid voor het beheer van het radioactief afval van de huidige generatie. Door van landen te eisen een plan te maken voor het langetermijnbeheer (zoals in optie 2) wordt dit probleem expliciet gemaakt en ontstaat druk om concrete stappen te nemen richting een eindoplossing voor het radioactief afval (de realisatie van een eindberging).
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid: De Commissie baseert de bevoegdheid van de EU op artikelen 31 en 32 van het Euratom verdrag. Dit lijkt de juiste bevoegdheid.
Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing:Gezien de potentieel grensoverschrijdende consequenties in de toekomst van het niet zetten van concrete stappen in het beleid ten aanzien van radioactief afval en bestraalde splijtstof én gegeven de huidige situatie van “wait and see”-beleid in het overgrote deel van de lidstaten, is het gerechtvaardigd op Europees niveau initiatieven te nemen. Van Europese handhaving is niet echt sprake, wel wordt er door een review-systeem “peer-pressure” gecreëerd op lidstaten die concrete beslissingen voor zich uit blijven schuiven. Ook dit lijkt passend. Wel kunnen vragen worden gesteld bij het feit dat de Commissie mogelijk invloed wil uitoefenen op de inhoud van de Nationale Programma’s van de lidstaten. Zo is het de vraag hoe breed de Commissie dit zal interpreteren en of dit wenselijk is.
Nederlands oordeel: Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie als een goede stap in de richting van het creëren van een gezamenlijke EU-brede aanpak van de problematiek rond het beheer van radioactief afval en bestraalde splijtstof. De druk die hiermee uitgeoefend wordt op andere lidstaten die minder ver zijn met hun afvalbeheer is gepast.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting: geen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden: Het betreft intensivering van bestaand beleid, waarvoor een extra 0,3 fte per jaar nodig is, exclusief een eenmalige inzet voor implementatie in Nederlandse regelgeving. Mogelijk is ook onderzoeksgeld nodig, ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit ligt in de orde van € 100.000 - 300.000. N.B.: Deze getallen zijn indicatief. Er zijn geen financiële baten.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: geen.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden: De rapportageverplichting in het voorstel levert een nieuwe administratieve last voor de rijksoverheid op. Deze rapportageverplichting zal in de onderhandelingen kritisch moeten worden bekeken en bezien zal moeten worden of een combinatie met andere rapportageverplichtingen mogelijk is.
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger: geen.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: Het voorstel heeft consequenties voor nationale regelgeving: implementatie van het voorstel vergt een aantal aanpassingen van de Kernenergiewet en/of onderliggende regelgeving. Naar verwachting levert het implementeren in de regelgeving weinig problemen op. Handhaving kan geschieden via het bestaande handhavingsinstrumentarium op basis van de Kernenergiewet.
Voorgestelde implementatietermijn: minimaal twee jaar na inwerkingtreding van de richtlijn. Dit in verband met de totstandbrenging van de benodigde wetgeving ter uitvoering van de richtlijn.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: geen.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid: Het voorstel is goed uitvoerbaar, want het beschrijft de al bestaande praktijk in Nederland. Dit komt omdat de voorschriften uit de richtlijn deels zijn overgenomen uit een verdrag waarbij Nederland verdragspartij is en tevens omdat de Nederlandse vergunninghouders de meeste voorschriften in de praktijk al toepassen.
b) Handhaafbaarheid: Zie boven, het voorstel is in het algemeen goed handhaafbaar. Het enige probleem is de formulering van “voorzien hergebruik” in de definitie van radioactief afval. In de praktijk blijkt dat als hieraan geen termijn wordt gesteld, dit moeilijk handhaafbaar is.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel legt vast dat uitvoer van radioactief afval naar buiten de EU niet toegestaan is, indien het doel eindberging van dit afval is. Op deze manier wordt voorkomen dat radioactief afval gedumpt wordt in ontwikkelingslanden.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Het voorstel van de Commissie kan worden verwelkomd als een goede stap in de richting van het creëren van een gezamenlijke EU-brede aanpak van de problematiek rond het beheer van radioactief afval en bestraalde splijtstof. Deze problematiek bestaat uit een mix van
het op dit moment veilig beheren van het afval,
het beschikbaar hebben van voldoende financiële en technische middelen voor de realisatie van een eindberging,
het beschikken over een geschikte locatie voor een eindberging, en
voldoende (lokaal) draagvlak voor het bouwen van een eindberging.
Voor wat betreft het eerste punt geldt dat alle Europese landen hun eigen maatregelen hebben getroffen, die onderling qua invulling sterk variëren. Zo wordt in Nederland het afval centraal opgeslagen voor een vastgestelde periode van honderd jaar in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen, maar wordt in sommige andere landen hoogradioactief afval lokaal opgeslagen bij de kerncentrales, waarvan soms niet duidelijk is hoe lang het daar nog moet blijven staan. Geen enkel land heeft op dit moment een eindberging voor hoogradioactief afval die operationeel is. Finland en Zweden zijn daarmee het verst gevorderd en zullen over niet al te lange tijd een definitieve opbergplaats hebben. Bij sommige landen ontbreken stap 2 t/m 4. Nederland heeft stap 1 (opslag bij de COVRA 1 ) en 2 (een spaarvoorziening voor de komende 100 jaar) geregeld, er is bewust voor gekozen stap 3 en 4 uit te stellen, omdat in Nederland de jaarlijks geproduceerde hoeveelheid radioactief afval gering is en daarmee de realisatie van een ondergrondse eindbergingsfaciliteit op dit moment economisch (nog) niet haalbaar is.
Nederland heeft gekozen voor (lange termijn) opslag in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen, waar het afval voor een periode van 100 jaar wordt “opgespaard”, waarna aan het eind van deze periode uiteindelijk een eindberging zal worden gebouwd. Bijkomende voordelen zijn dat een deel van de radioactiviteit in het afval in deze periode vervalt en dat als gevolg van oprenting, de te maken kosten lager zijn. Deze oplossingsroute geldt voor alle soorten radioactief afval, inclusief het radioactief afval van natuurlijke oorsprong.
Het enige belang dat daarom voor Nederland op het spel staat is dat het niet gedwongen moet worden om in een eerder stadium een eindberging te realiseren. Hierbij zij opgemerkt dat deze situatie wel enigszins verandert indien de Nederlandse nucleaire sector wordt uitgebreid (er wordt dan meer afval geproduceerd en het moment dat een eindberging economisch haalbaar is, komt dan dichterbij), maar op dit moment zijn nog geen daadwerkelijke vergunningsaanvragen voor nieuwe reactoren gedaan. De overige voorschriften in het voorstel ter harmonisatie van een veilig beheer van radioactief afval kunnen in het algemeen worden verwelkomd.
Fiche 2: verordening gebruik van fosfaten in wasmiddelen
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de raad tot wijziging van Verordening (EG) 648/2004 wat het gebruik van fosfaten en andere fosforverbindingen in huishoudelijke wasmiddelen betreft.
Datum Commissiedocument
4 november 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 597 definitief
Prelex
2010/0298 (COD)
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52010SC1277:EN:NOT
Behandelingstraject Raad
Het voorstel zal in de Milieuraad worden behandeld.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis: artikel 114 VWEU (interne markt)
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement:gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheid Raad en medebeslissing Europees Parlement)
c) Comitologie en/of delegatie: artikel 12 van de (moeder)verordening kent een Comité. In het voorstel krijgt de Commissie de bevoegdheid om de bijlagen via gedelegeerde handelingen te wijzigen.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Het voorstel betreft:
de introductie van een limiet voor het totale gehalte aan fosfor in huishoudelijke wasmiddelen. Fosfaten en fosfonaten zijn voorbeelden van fosforverbindingen Er bestaat thans nog geen grenswaarde in Vo 648/2004 (detergentenverordening) voor het gehalte aan fosfor in huishoudelijke wasmiddelen. De voorgestelde limietwaarde betekent in de praktijk dat er geen fosfaat (P 2 O 5 ) kan worden toegevoegd aan textielwasmiddelen voor huishoudelijk gebruik, maar dat wel een zeker gehalte van fosfor (P) gebonden in de vorm van fosfonaten voor kan komen, waardoor de effectiviteit van het product nog steeds gewaarborgd is.
een evaluatie (uiterlijk eind 2014) van het eutrofiëringsrisico door vaatwasmiddelen. Indien nodig komt de Commissie naar aanleiding van deze evaluatie met een wetgevingsvoorstel met het oog op de geleidelijke eliminatie of de beperking van specifieke toepassingen.
De lidstaten krijgen de verplichting om de bepaling als genoemd onder 1. te handhaven. Zij houden de mogelijkheid om voor andere detergentia dan huishoudelijke eisen te stellen aan het gehalte aan fosfaat en andere fosforverbindingen. Een vermindering van het gehalte aan fosforverbindingen in huishoudelijke wasmiddelen draagt bij aan de vermindering van de eutrofiëring van oppervlaktewateren. Het zal naar verwachting geen verandering betekenen voor de praktijk in Nederland, waar de zeepindustrie op vrijwillige basis fosfaatvrije wasmiddelen levert.
De voorgestelde aanpassing van de detergentenverordening is in lijn met de doelen inzake goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewateren (vastgesteld in het kader van de Kaderrichtlijn Water) en vormt een aanvulling op bestaande EU-regelgeving (waaronder RL 91/271 voor de behandeling van stedelijk afvalwater). Ze draagt vooral bij aan een level playing field .
Daarnaast regelt het voorstel dat de detergentenverordening wordt aangepast aan het VWEU waar het gaat om het stellen van niet-wetgevingshandelingen (art. 290 VWEU); de bijlagen kunnen via gedelegeerde handelingen worden gewijzigd (conform art. 290 VWEU).
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Het voorstel volgt op de bepaling in de detergentenverordening dat de Commissie, na een evaluatie, met voorstellen komt om nadere regels te stellen aan het gebruik van fosforverbindingen in specifieke toepassingen. Het voorstel is in lijn met de bevoegdheden van de EU op het gebied van milieu en interne markt.
Risico’s / implicaties/ kansen
Vooralsnog lijken de volgende punten van belang:
- Naar verwachting voldoen huishoudelijke wasmiddelen op de Nederlandse markt nu al aan de drempelwaarde van 0,5 gewichtsprocent voor huishoudelijke wasmiddelen, door vrijwillige afspraken die met de Nederlandse marktpartijen zijn gemaakt en door eigen initiatief van de marktpartijen (het convenant terzake had een looptijd van 1989 tot 1990). In Nederland worden fosfaatvrije wasmiddelen op de markt gebracht, die wel andere fosforverbindingen bevatten. Met het bedrijfsleven wordt binnenkort nagegaan of dit voorstel effect zal hebben op de productie van wasmiddelen in Nederland. Het resultaat van deze inventarisatie zal bijdragen aan de definitieve standpuntbepaling.
- De Engelse versie spreekt over fosfor, terwijl de Nederlandse tekst over fosfaat spreekt. In het licht van de beperkende grenswaarde moet de juiste omschrijving worden toegepast.
De reikwijdte van het voorstel lijkt zich te beperken tot wasmiddelen voor huishoudelijk gebruik, maar door onduidelijk taalgebruik is niet helemaal duidelijk of vaatwasmiddelen hier buiten vallen. Nederland heeft zich in het kader van het Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen waterver-ontreiniging voorgenomen onderzoek naar de uitfasering van fosfaathoudende vaatwasmiddelen voor huishoudelijk gebruik op EU-niveau te realiseren. Het is daarom belangrijk uitsluitsel te hebben over de reikwijdte van het voorstel (waarbij Nederland de voorkeur geeft aan een reikwijdte die zich beperkt tot wasmiddelen voor huishoudelijk gebruik). Een onmiddellijk verbod van of een beperking van het fosfaatgehalte in vaatwasmiddelen gaat nu vanwege technische en vooral wasresultaten voor Nederland te ver, maar Nederland ziet wel graag op termijn een evaluatie van de mogelijkheden.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland staat positief tegenover het voorstel dat de werking van de interne markt verbetert. Het internationale wasmiddelenbedrijfsleven heeft zelf in het verleden een vergelijkbaar voorstel gedaan. Daarnaast leidt dit beleid in andere landen tot een verbetering van de milieukwaliteit.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Het voorstel introduceert een limiet van 0,5 gewichtsprocent voor het totale gehalte aan fosfor in huishoudelijke wasmiddelen, alle fosfaten en fosforverbindingen inbegrepen. Er bestaat thans in de detergentenverordening nog geen drempelwaarde voor het gehalte aan fosfor in deze middelen. Een vermindering van het gehalte aan fosforverbindingen in huishoudelijke wasmiddelen draagt bij aan de vermindering van de eutrofiëring van oppervlaktewateren. De aanpassing is in lijn met de in de Kaderrichtlijn water geformuleerde doelen inzake de goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewateren en vormt een aanvulling op bestaande EU-regelgeving (de Richtlijn voor de behandeling van stedelijk afvalwater). Tegelijk is een evaluatiebepaling opgenomen voor het gebruik van fosfor in vaatwasmiddelen.
Daarnaast regelt het voorstel om de detergentenverordening aan te passen aan het VWEU waar het gaat om het stellen van niet-wetgevingshandelingen (art. 290 VWEU).
Impact assessment Commissie
De Commissie is van oordeel, blijkens de uitgevoerde evaluatie en de effectbeoordeling, dat het voorstel bij zal dragen tot een vermindering van het risico op eutrofiëring van oppervlaktewateren en dat de kosten voor de fosforverwijdering in waterzuiveringsinstallaties zal dalen. Deze besparingen wegen ruimschoots op tegen de extra kosten die gemaakt moeten worden voor de productie van detergentia waarbij alternatieven voor fosfaten worden toegepast.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid:
Het voorstel is in lijn met de bevoegdheden van de EU op het gebied van de interne markt. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid.
b) Functionele toets:
Subsidiariteit: Positief
Proportionaliteit: Positief
Onderbouwing:
Het subsidiariteitsprincipe lijkt correct te zijn toegepast, omdat voor een betere werking van de interne markt een harmonisatie op het voorgestelde onderwerp noodzakelijk lijkt, terwijl aan de lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om verder te gaan dan voorgeschreven. In principe is het gekozen middel (een verordening met een bindende drempelwaarde met de mogelijkheid om daarvan af te wijken indien er een noodzaak bestaat tot striktere maatregelen) het correcte middel om het doel te bereiken. De verordening draagt ertoe bij dat het milieu wordt beschermd, terwijl tegelijkertijd een goed functionerende interne markt voor huishoudelijke wasmiddelen wordt gewaarborgd.
Nederlands oordeel:
Nederland is positief over de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EU-begroting:
Geen consequenties.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden:
Geen consequenties, omdat er voor Nederland geen aanpassingen in de bestaande praktijk noodzakelijk zijn.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger:
Geen consequenties, omdat er voor Nederland geen aanpassingen in de bestaande praktijk noodzakelijk zijn.
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden:
Geen consequenties, omdat er voor Nederland geen aanpassingen in de bestaande praktijk noodzakelijk zijn.
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger:
Geen consequenties, omdat er voor Nederland geen aanpassingen in de bestaande praktijk noodzakelijk zijn.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:
Het voorstel heeft geen consequenties voor de Nederlandse wet- en regelgeving, omdat er voor Nederland geen aanpassingen in de bestaande praktijk noodzakelijk zijn. Het voorstel betreft een verordening, waar geen transpositienoodzaak uit voortvloeit. Wij kennen in Nederland thans geen regelgeving op dit punt. Eerdere regelgeving op nationaal niveau (in het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen) is reeds ingetrokken
b) Voorgestelde datum inwerkingtreding:
De verordening treedt in werking twintig dagen na publicatie, waarbij bepaalde onderdelen met ingang van 1 januari 2013 van toepassing zijn. Er vloeien verder geen transpositieverplichtingen uit voort.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen evaluatiebepaling voor het bepalen van de effecten van de introductie van een grenswaarde voor fosfaat. Het is wenselijk om hiervoor aandacht te vragen.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Gelet op het feit dat in Nederland geen fosfaten worden toegepast in wasmiddelen, zijn er geen consequenties te verwachten voor de uitvoeringspraktijk.
b) Handhaafbaarheid
Gelet op het feit dat er vooralsnog geen aanleiding is te veronderstellen dat de in Nederland gehanteerde ‘nul-lijn’ voor fosfaten in wasmiddelen niet wordt nageleefd, is het niet aannemelijk dat er consequenties zijn te verwachten wat betreft de handhaafbaarheid
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland kan in beginsel positief staan tegenover het voorstel. Uitgangspunt is dat de Nederlandse taalversie wordt aangehouden, waardoor het voorstel gaat om fosfaat. Het gaat om textielwasmiddelen met fosfaat en a ndere fosforverbindingen. Verder gaat Nederland ervan uit dat de reikwijdte zich beperkt tot wasmiddelen voor huishoudelijke gebruik.
Fiche 3: verordening metaalschroot
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Verordening van de Raad tot vaststelling van criteria ter bepaling wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad.
Datum Commissiedocument
22 oktober 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 576
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=199792
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Er is een impact assessmentuitgevoerd door JRC-IPTS, deze is echter niet op de Commissiewebsite gepubliceerd.
Behandelingstraject Raad
Na overeenkomst in de Raadswerkgroep zal dit voorstel als hamerstuk worden behandeld in de eerstvolgende vakraad.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie vanInfrastructuur en Milieu
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis: artikel 6, lid 2 van de Richtlijn 2008/98/EG (Kaderrichtlijn afvalstoffen).
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement:gekwalificeerde meerderheid Raad, Europees Parlement kan bezwaar maken.
c) Delegatie en/of comitologie: Niet van toepassing. De betrokken verordening wordt zelf via comitologie (regelgeving met toetsing) vastgesteld. De Commissie krijgt daarbij bijstand van het Technical Adaptation Committee Waste Framework Directive. In dit Comité hebben lidstaten gestemd, maar is een gekwalificeerde meerderheid op één stem na niet gehaald hetgeen als een ‘no-opinion’ wordt beschouwd. Als het Comité er niet uitkomt, worden de maatregelen voorgelegd aan de Raad.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Het betreft een voorstel voor Europese criteria voor einde-afval ( end of waste ), als uitwerking van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, voor de specifieke afvalstroom metaalschroot (ijzer, staal en aluminium). Het voorstel geeft voor die stroom uitvoering aan een bepaling in de kaderrichtlijn, die vastlegt dat specifieke afvalstromen niet meer als afval worden beschouwd indien voldaan wordt aan nader op te stellen criteria. Het voordeel van toepassing van dit beginsel is dat dergelijk voormalig afval als product of materiaal op de markt mag worden verhandeld zonder restricties uit de afvalwet- en regelgeving. De voorliggende criteria voor metaalschroot omvatten kwaliteitseisen omtrent herkomst van het afval, het bewerkingsproces en het beoogde eindproduct voor einde-afval kwalificatie.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit worden positief beoordeeld.
Risico’s / implicaties/ kansen
Toepassing van einde-afval op specifieke afvalstromen zal leiden tot positieve effecten op de recyclingmarkt vanwege verlichting van administratieve lasten, het verwijderen van het afvaletiket (en daardoor imagoverbetering) en een hogere kwaliteit door hantering van kwaliteitscriteria. Het bedrijfsleven heeft echter de keuze om niet aan de vereisten te voldoen, waardoor het schroot als afval behandeld blijft worden. Dan doen deze positieve effecten zich in mindere mate voor.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland is voorstander van einde-afvalcriteria in het algemeen en kan instemmen met het voorstel van de Commissie dat naar de mening van Nederland voldoende de bescherming van mens en milieu waarborgt. Nederland heeft in het Comité dan ook positief gestemd. Het Nederlandse bedrijfsleven is betrokken geweest bij de totstandkoming en is overwegend positief.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Het voorstel bevat Europese criteria voor einde-afval als uitwerking van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, voor de specifieke afvalstroom metaalschroot (ijzer, metaal en aluminium). De uitwerking van einde-afvalcriteria verloopt middels comitologie.
In de kaderrichtlijn is bepaald dat specifieke afvalstromen niet meer als afval behoeven te worden beschouwd indien voldaan wordt aan nader op te stellen criteria. De criteria moeten een hoge mate van milieubescherming waarborgen. Het voordeel van toepassing van dit beginsel is dat dergelijk voormalig afval als product of materiaal op de markt mag worden verhandeld zonder restricties uit de afvalwet- en regelgeving. De Commissie is van oordeel dat de recyclingmarkt baat heeft bij de opstelling van dergelijke einde-afval criteria.
De voorliggende criteria voor metaalschroot omvatten kwaliteitseisen omtrent herkomst van het afval, het bewerkingsproces en het beoogde eindproduct, waaraan voor einde-afval kwalificatie moet worden voldaan. IJzer, staal en aluminiumschroot dat verkregen is uit terugwinningsactiviteiten, moet daartoe voldoen aan de technische vereisten van de metaalproductie-industrie en aan bestaande productwetgeving en –normen zodat er geen negatieve gevolgen zijn voor milieu of volksgezondheid. Als waarborg voor naleving van de criteria is bepaald dat een kwaliteitsbeheersysteem aanwezig is. In het Comité van de kaderrichtlijn hebben lidstaten gestemd maar is een gekwalificeerde meerderheid op één stem na niet gehaald, hetgeen als een ‘no-opinion’wordt beschouwd. Daarom wordt het voorstel nu aan de Raad voorgelegd.
Impact assessment Commissie
Ten behoeve van het opstellen van einde-afval criteria heeft het wetenschappelijke instituut JRC-IPTS (Institute for Prospective Technological Studies), een van de onderzoeksinstituten van de Commissie, een achtergronddocument opgesteld. Het document omvat een inventarisatie van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten verbonden aan de betreffende afvalstroom (herkomst, hoeveelheden, verwerkingstechnieken etc.). Tevens is opgenomen een evaluatie van de milieu-, economische en wetgevingsimpact van toepassing van criteria. In hoofdzaak wordt vastgesteld dat de voorgenomen criteria het milieu afdoende beschermen, het economisch voordeel zich vertaalt in lagere administratieve lasten en positieve effecten op de recyclingmarkt en dat wetgeving verschuift van afval- naar productwetgeving, in het bijzonder REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemical substances, een belangrijke EU-verordening voor het chemicaliënbeleid ) . De gevolgen van einde-afvalcriteria voor REACH zijn uiteengezet in de ‘Guidance on waste and recovered substances’ die ECHA (European Chemicals Agency) in mei 2010 uitbracht.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid:
Artikel 6, lid 2, van de Richtlijn 2008/98/EG (Kaderrichtlijn afvalstoffen). De Commissie heeft op grond van deze richtlijn de bevoegdheid gekregen om via de regelgevingsprocedure met toetsing de verordening vast te stellen.
-
Functionele toets:
Subsidiariteit: pos/neg/n.v.t.: niet van toepassing.
Proportionaliteit: pos/neg/n.v.t.: positief.
Onderbouwing:
Subsidiariteit is hier niet van toepassing, omdat het besluit om de criteria op Europees niveau vast te stellen, al is vastgelegd in de kaderrichtlijn afvalstofffen. Wat betreft proportionaliteit: de verordening draagt bij aan de ontwikkeling van de recyclingmarkt en verhoogt de bescherming van mens en milieu. Daarnaast dragen de criteria bij aan hogere kwaliteit van bepaalde soorten metaalschroot.
c) Nederlands oordeel:
Nederland kan zich vinden in dit voorstel als uitwerking van de afspraken die met het vaststellen van de Kaderrichtlijn afval zijn gemaakt (zie ook verder onder Nederlandse positie).
5. Implicaties financieel
Consequenties EG-begroting: geen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden: geen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: geen.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden: geen.
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger: verlaging ten opzichte van bestaande toestand. De producent of importeur moet een conformiteitsverklaring opstellen en de producent moet een kwaliteitsbeheersysteem instellen. Daartegenover staat dat niet meer behoeft te worden voldaan aan de afvalstoffenwetgeving.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: geen, de verordening is rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten. Er zijn geen sancties voorgeschreven.
Voorgestelde datum inwerkingtreding: de verordening treedt zes maanden na publicatie in werking, dit is ruim voldoende.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: geen evaluatiemoment in de verordening, in beginsel is hiertoe ook geen noodzaak aanwezig. Over de toepassing van kaderrichtlijn afvalstoffen, waar de verordening op is gebaseerd, moet wel periodiek verslag worden uitgebracht aan de Commissie.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:
Uitvoerbaarheid wordt als goed beoordeeld. De voorgenomen criteria sluiten redelijkerwijs aan bij de gebruikelijke kwaliteitscriteria die het bedrijfsleven reeds hanteert voor acceptatie van secundair materiaal, mede met het oog op het belang van de kwaliteit van eindproducten die mede van secundair materiaal worden gemaakt.
b) Handhaafbaarheid
Handhaafbaarheid is goed. Het toezicht en de handhaving kan worden ingepast in het bestaande toezicht, doorgaans vanuit provincies (afvalverwerkende bedrijven). De aanwezigheid van een kwaliteitbeheersysteem biedt werkbare aanknopingspunten voor een efficiënte uitvoering van het toezicht.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen bijzonderheden.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Het voorstel strookt met de Nederlandse wens om het afvalbeleid van onnodige restricties te ontdoen en daarmee de (recycling)markt een positieve impuls te geven en de administratieve last van afvalregelgeving te verminderen. Dit vanzelfsprekend op voorwaarde dat afdoende waarborgen voor mens- en milieubescherming worden geboden. In het materiaalketenbeleid staat het behoud van materiaal in de levenscyclus (kringloop) voorop, hetgeen een vergaande ontwikkeling van de recyclingmarkt vereist. Het bevorderen dat een afvalstof al vroeg in de keten als een grondstof of product mag worden beschouwd zal dan ook een positieve bijdrage leveren aan de materiaalketenbenadering.
Nederland is voorstander van einde-afvalcriteria in het algemeen en kan instemmen met het voorstel van de Commissie dat naar de mening van Nederland voldoende de bescherming van mens en milieu waarborgt. Nederland heeft in het Comité dan ook positief gestemd. In het Comité is geen gekwalificeerde meerderheid behaald voor het voorstel. Het Nederlandse bedrijfsleven is betrokken geweest bij de totstandkoming en is overwegend positief.
1 De Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval.
15
Bijlage fichedocument, pagina