Bijlage-Commissievragen - Kamerbrief inzake Commissievragen n.a.v. de wijziging van de begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota 2010)
Vragen van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken / Najaarsnota 2010
Kamerstuknummer: 32565V
Vraag 1:
Hoe moet de effectiviteit van ORET worden beoordeeld in het licht van de projectuitval en vertragingen, waardoor de raming 45,5 miljoen euro lager uitviel?
Vraag 2:
Welke gevolgen hebben de neerwaartse bijstellingen op de verschillende bedrijfsleven/financiële sectorprogramma’s voor de budgetten van deze programma’s in de toekomst? Welke lessen zijn uit deze neerwaartse bijstellingen getrokken?
Vraag 3:
Kan meer informatie gegeven worden over de neerwaartse bijstellingen van de bijdragen voor ORET, het thema ondernemingsklimaat, financiële sectorprogramma's en PSOM? Is er een samenhang tussen deze neerwaartse bijstellingen? Wat kan worden gezegd over de opstelling van het ministerie ten opzichte van dit type activiteiten? Hoe kan een betere gang van zaken in dit opzicht in de toekomst worden bevorderd?
Antwoord:
Voor een aantal programma’s ter bevordering van de private sectorontwikkeling in OS-landen zijn de beoogde uitgavenramingen in de loop van 2010 aangepast.
Een voorbeeld betreft het ORET-programma. Dit programma is in 2007 gesloten en uitgavenramingen zijn bedoeld voor de afronding van destijds aangegane verplichtingen m.b.t. realisatie van grootschalige publieke infrastructuur. De onderuitputting in 2010 wordt met name veroorzaakt door vertragingen in de uitvoering van deze projecten en enige uitval in de omvangrijke ORET-projectportefeuille, mede als gevolg van de financiële en economische crisis. Ook traden vertragingen op als gevolg van politieke ontwikkelingen in landen als Madagaskar en Niger.Het ORIO-programma, de opvolger van ORET, is in 2009 gestart. De uitgaven van ORIO nemen de komende jaren geleidelijk toe. Bij dit programma is nauwelijks sprake van onderbesteding.
De verlaging op het thema ondernemingsklimaat is het gevolg van vertragingen in bilaterale activiteiten in Rwanda, Mali, Nicaragua, Zambia en Benin. Op het gebied van financiële sectorontwikkeling werd minder uitgegeven aan programma’s van multilaterale instellingen als FIRST (multi-donor Fund for Low Income Countries for Financial Sector Reform and Strengthening Initiative). Ook het PSOM/PSI-programma kende een lagere liquiditeitsbehoefte.
Bovengenoemd type activiteiten maakt deel uit van de inzet op economische en private sector ontwikkeling. Ook de komende jaren vormt dit thema een prioriteit binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. In de afgelopen vijf jaar zijn alle grote programma’s gericht op de private sector, ORET, PSOM/PSI en handelsgerelateerde technische assistentie geëvalueerd. Voornaamste conclusies zijn dat een meerderheid van de ondersteunde programma’s aan hun doelstelling voldoet. Conclusies uit de evaluatie van het ORET programma zijn gebruikt in de opzet van het ORIO programma. Onderbesteding danwel versnelde uitgaven in ontwikkelingsprogramma’s en -activiteiten tijdens een lopend begrotingsjaar ten opzichte van de planning in de MvT is niet ongebruikelijk.
Vraag 4:
Wordt verwacht dat Nederland in 2010 0,7 procent van zijn BNP aan ODA zal besteden? Of wordt daar zelfs overheen gegaan? Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
Voor 2010 wordt verwacht dat Nederland 0,8 procent van zijn BNP aan ODA zal besteden.
Vraag 5:
Welke consequenties heeft deze bijstelling voor het ODA-budget van 2011?
Antwoord:
In het regeerakkoord is vastgelegd dat het ODA budget in twee jaar tijd wordt afgebouwd van 0,8% naar 0,7%. In 2011 wordt het ODA budget van 0,8% naar 0,75% bijgesteld. Deze neerwaartse bijstelling betekent concreet een korting van EUR 400 mln ten opzichte van het bij ontwerpbegroting 2011 veronderstelde ODA budget in 2011.
Vraag 6:
Welke geplande wederopbouwactiviteit heeft geen doorgang kunnen vinden in Soedan en wat is hiervan de achterliggende reden?
Antwoord:
Voor 2010 stond voor zowel het MultiDonorTrustFund (MDTF) Zuid-Soedan als voor het Soedan Recovery Fund (SRF) een nieuwe fase gepland. Aangezien binnen deze fondsen er een vertraging is van de activiteiten zijn er nog voldoende liquide middelen beschikbaar voor de huidige fase. Een nieuwe fase wordt daarom voor beide activiteiten nog niet opgestart.
Vraag 7:
Kunt u nader ingaan op de verlaging van het decentrale wederopbouwbudget bij de Palestijnse Autoriteit en de reden daarachter?
Antwoord:
De verlaging van het decentrale wederopbouwbudget bij de Palestijnse Autoriteit betreft onder meer een technische overheveling van EUR 2,2 mln vanuit sub-artikel 2.5 Regionale stabiliteit en crisisbeheersing naar sub-artikel 2.7 Goed bestuur. Het betreft de bijdrage aan PEGASE (salarissen van politie-agenten, civil defence -vgl. brandweer en andere civiele beschermingstaken- en justitiële politie)die beleidsmatig beter onder laatst genoemd sub-artikel past.
Vraag 8:
Waarom geeft Nederland geld ten behoeve van decentrale wederopbouwbudgetten in Zimbabwe?
Antwoord:
Met het aantreden van de Government of National Unity in februari 2009 en de dollarisering is de sociale en economische situatie aanzienlijk verbeterd. Voornamelijk als gevolg van de interventies van donoren is de humanitaire situatie verbeterd, waardoor de cholera-epidemie en andere gezondheidsproblemen konden worden beteugeld.
De politieke en sociaal-economische situatie blijft instabiel. Tezamen met andere donoren probeert Nederland lastens de decentrale wederopbouwbudgetten stabiliteit in Zimbabwe te bevorderen. Met deze middelen worden hervormingsgezinde krachten en processen gericht op verbetering van het bestuur en kwetsbare groepen ondersteund met als doel een succesvolle transitie in Zimbabwe naderbij te brengen.
Vraag 9:
Hoe groot is het wederopbouwbudget voor Zimbabwe en welke projecten worden hiermee gefinancierd?
Antwoord:
Er is geen specifiek budget voor Zimbabweten laste van wederopbouwmiddelen. Financiering vindt plaats op basis van concrete projectvoorstellen. In 2010 worden vijf projecten gefinancierd, voor een totaal bedrag van EUR 1,3 mln. In multi-donorverband en via niet-gouvernementele structuren worden deze middelen ingezet ten behoeve van analyses van sectoren cruciaal voor het herstel van Zimbabwe. Daarnaast vindt ondersteuning plaats van hervormingsgezinde krachten en kwetsbare groepen binnen Zimbabwe en steunt Nederland het grondwetswijzigingsproces.
Vraag 10:
Kan meer worden gemeld over de verlaging van het landenprogramma in Indonesië?
Antwoord:
Indonesië is een zogenaamd Categorie III-partnerland (Brede Relatie). De Nederlandse relatie met deze (middeninkomens)landen richt zich op bredere samenwerking, in het bijzonder op het economische vlak, vanuit het perspectief dat ontwikkelingsamenwerking hier op termijn kan worden uitgefaseerd. In dit licht is het streven om meerjarig tot een lager niveau van ODA-uitgaven in Indonesië te komen. De verlaging van het landenprogramma in 2010 betreft met name de thema’s Goed Bestuur, Biodiversiteit, Klimaat, energie en milieutechnologie en Water.
Vraag 11:
Kan meer worden gemeld over de lagere uitputting op de activiteiten in Afghanistan?
Antwoord:
Als gevolg van de verslechterde veiligheidssituatie is vertraging opgetreden bij twee infrastructurele projecten die in samenwerking met de Duitsers worden uitgevoerd. Deze vertraging heeft geleid tot de onderuitputting op het wederopbouwbudget.
Vraag 12
Waarom gaat de geplande begrotingssteun aan Tanzania niet door?
Antwoord
De geplande begrotingssteun aan Tanzania voor het Tanzaniaanse begrotingsjaar 2009/2010 heeft geen doorgang kunnen vinden vanwege geringe voortgang in de verbetering van het investeringsklimaat, dat ondermeer tot uiting kwam in een dispuut aangaande een Nederlandse investeerder. Mijn voorgangers hebben Uw Kamer reeds eerder van de opschorting op de hoogte gesteld met de kamerbrieven van 3 juli 2009, 29 september 2009 en 6 april 2010.
Vraag 13:
Hoe verhouden de lagere uitgaven voor HIV/AIDS in Ethiopië, Mozambique en Zuidelijk Afrika zich tot de ernst van de situatie daaromtrent?
Antwoord:
De kasuitgaven voor HIV/AIDS in Ethiopië, Mozambique en Zuidelijk Afrika zijn niet verlaagd. De in de Tweede Suppletoire Begroting genoemde verlaging betreft een neerwaartse bijstelling van het verplichtingenbudget. Deze verlaging heeft niets te maken met de omvang van de aidsproblematiek maar is mede ingegeven door het besluit om in het licht van de budgettaire situatie op dit moment geen nieuwe langlopende verplichtingen aan te gaan. Zo is voor de Algemeen Vrijwillige Bijdrage aan UNICEF en UNAIDS slechts een éénjarige verplichting aangegaan.