Toespraak staatssecretaris Teeven op werkconferentie gedragsbeïnvloedende maatregel
Toespraak van staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie op de Werkconferentie Gedragsbeïnvloedende Maatregel in de Beurs van Berlage in Amsterdam op 30 november 2010.
Dames en heren,
Als voormalig officier van justitie doet het mij deugd om hier vandaag, in deze prachtige Beurs van Berlage, zoveel oud-collega’s bijeen te zien. En dan bedoel ik niet alleen de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie. Ook de Rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg/Jeugdreclassering, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en verschillende zorgaanbieders zijn, als ik zo eens om mij heen kijk, goed vertegenwoordigd. Mensen uit de praktijk, werkzaam bij verschillende organisaties en onderdelen - maar allemaal betrokken bij dat ene, belangrijke onderwerp dat op deze werkconferentie centraal staat: de gedragsbeïnvloedende maatregel.
Ik ben blij met deze conferentie. U doorloopt vandaag een interessant programma, waarin de uitvoering van de GBM
– zo zal ik hem hier voortaan maar noemen; dat scheelt een heleboel lettergrepen, energie én tijd – centraal staat. Die uitvoering vergt een nauwe samenwerking tussen u als ketenpartners. Uit mijn OM-periode weet ik nog heel goed hoe belangrijk die ketensamenwerking is. Voor een succesvol verloop van de GBM is ze zelfs cruciaal.
De GBM is, wat je zou kunnen noemen, ‘maatwerk in optima forma’. Bijna een ‘schoolvoorbeeld’ van de persoonsgerichte aanpak, waarmee we beogen scherp toegespitst op de persoon van de, vaak jeugdige, dader - en daardoor effectief - te sanctioneren. De GBM biedt de rechter de mogelijkheid om jongeren via een combinatie van allerlei interventies een passend programma op te leggen, gericht op gedragsbeïnvloeding.
Over welke jongeren hebben we het dan? Dan moet u toch denken aan de wat zwaardere categorie. Jeugdige meer- en veelplegers en harde kernjongeren, die op jonge leeftijd al een relatief zwaar delict op hun naam hebben staan. Jongeren bij wie je niet meer kunt volstaan met een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, maar die aan de andere kant ook (nog) niet in aanmerking komen voor een onvoorwaardelijke jeugddetentie, of een PIJ. Kijk je naar hun levensloop, dan is er meestal sprake van een meervoudige achtergrondproblematiek - vaak niet los te zien van opvoeding en omgeving - en gedragsproblemen. Niettemin zal dit kabinet ook bij deze jongeren in de toekomst vaker inzetten op onvoorwaardelijke jeugddetentie en de pij-maatregel. Bij zwaardere misdrijven moet immers ook de vergeldingscomponent tot uitdrukking komen.
Dat vereist een stevige aanpak. Maar wel een die tegelijkertijd heel sterk gericht is op de specifieke problematiek van die jongere. Dat vergt nauwgezet onderzoek, waarbij een aantal ketenpartners zoals die hier vandaag bijeen in de zaal zitten, een belangrijke rol spelen: de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdreclassering en in veel gevallen ook het NIFP. Die partners stemmen hun bevindingen op elkaar af, waarna de Raad een gedegen en goed onderbouwd strafadvies kan uitbrengen aan het OM. Dat verschaft de officier van justitie de geschikte “munitie” om oplegging van de GBM te eisen. Een strak juridisch kader, waarbinnen juist die gedragsinterventies en behandelingen worden opgelegd, die op een effectieve manier de criminele carrière van die jongere een halt kunnen toeroepen. Dit geheel moet overtuigend zijn verwoord - zodanig dat de kinderrechter de méérwaarde van de GBM inziet ten opzichte van andere mogelijke sancties. En het moeten niet te veel verschillende gedragsinterventies zijn, maar enkel maatregelen die ook echt werken. We moeten met z’n allen wel “de bomen door het bos blijven zien”.
Het luistert dus allemaal heel nauw voordat het daadwerkelijk tot oplegging van de GBM komt. Het vergt in een kort tijdsbestek maatwerk, precisie en vertrouwen van alle ketenpartners. We zijn hier onder elkaar, ik hoef er hier geen doekjes om te winden: daar heeft het in de beginfase van de GBM nogal eens aan ontbroken. Als uitvoerders zat u een beetje in een vicieuze cirkel.
Als gevolg van de relatieve onbekendheid van de maatregel, werd ze weinig opgelegd. Waar in 2008, het eerste jaar, gerekend was op 350 opleggingen, kwamen we uiteindelijk niet verder dan 15. Doordat de GBM weinig werd opgelegd, was er weinig mogelijkheid om ervaring op te doen. En dat had weer tot gevolg dat mensen moeilijk konden worden overtuigd van het effect en de méérwaarde van de GBM. In potentie zijn die groot, dat zullen velen met mij beamen, maar we willen het wel ook graag zien.
Inmiddels is er al veel verbeterd en daar ben ik blij om. Als ketenpartners beschikt u nu over voldoende basiskennis over de GBM. Verder zijn onlangs de landelijke uitvoeringsprocessen vastgesteld. En omdat de maatregel inmiddels ook vaker wordt opgelegd – in de eerste tien maanden van dit jaar 73 keer - neemt ook de ervaring met de uitvoering toe. Daardoor gaan steeds meer partners in de keten ook de méérwaarde van de GBM inzien. Inmiddels hebben we de verwachtingen voor de komende jaren voorzichtig kunnen bijstellen naar 130 opleggingen per jaar. Voor een belangrijk deel is dat te danken aan uw vertrouwen, goede samenwerking en nimmer aflatende inzet.
Zo meteen krijgt u overigens een presentatie die nader ingaat op de impact van de GBM, zowel op de jongere als op de jeugdstrafrechtketen. En die impact is er. Ik herken me dan ook niet in diegenen – waaronder onlangs een Amsterdamse strafrechter – die beweren dat het opleggen van straf in de jeugdstrafrechtsketen geen zin heeft.
Voor diegenen onder u die nog niet geheel overtuigd mochten zijn: de GBM is verre van vrijblijvend. De jongeren moeten serieus aan de slag met hun problematiek. Dat betekent: er hard aan werken, structuur aanbrengen in hun leven en zich goed aan gemaakte afspraken houden. Wie er met de pet naar gooit, of zich niet aan de afspraken houdt, loopt het risico dat de maatregel wordt verlengd of inhoudelijk wordt aangescherpt. Of – in geval van een zware overtreding - dat hij alsnog een vervangende jeugddetentie moet uitzitten. En die kan behoorlijk oplopen: voor elke maand GBM die is opgelegd maximaal één maand ‘zitten’. Een gerichte sanctie op maat, met een stevige stok achter de deur! Maar dan moet – zo zeg ik er nadrukkelijk bij – in voorkomende gevallen die vrijheidsbeneming ook echt volgen.
Dames en heren, ik heb u al gewezen op het feit dat het succes van de GBM staat of valt bij een goede samenwerking in de keten. Het doet mij deugd te constateren dat die samenwerking op veel plaatsen in het land steeds beter gaat lopen. Daar waar de lijnen kort zijn – en dat wordt keer op keer aangetoond – wordt ook de werkwijze rond de GBM minder als tijdrovend ervaren.
U gaat straks aan de slag met een concrete casussimulatie GBM, heb ik begrepen. En vanmiddag staan er nog interessante discussies op het programma over de succes- en risicofactoren van een goede ketensamenwerking. Als “voormalig” man van de praktijk zou ik graag bij die onderdelen aanwezig zijn geweest, om mee te denken en te discussiëren over hoe we die samenwerking verder kunnen verbeteren. Dat zit er helaas niet in, gelet op andere verplichtingen. Ik ben echter benieuwd naar de uitkomsten en ik word daar te zijner tijd dan ook graag over geïnformeerd.
Rest mij nog u, als betrokken ketenpartners, een goede, inspirerende en vruchtbare werkconferentie toe te wensen. En de hoop uit te spreken dat deze conferentie een belangrijke bijdrage zal leveren aan het op een goede manier borgen van de uitvoeringsprocessen GBM in uw organisatie. Ik reken erop dat u het verschil weet te maken bij de bestrijding van de jeugdcriminaliteit en het weer in het spoor brengen van jongeren! Hun slachtoffers, maar ook zijzelf, hebben daar recht op.
Ik wens u veel succes!