Bijlage-fichedocument - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Fiche 1: Besluit toegang tot de Public Regulated Service

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over gedetailleerde regels voor de toegang tot de Public Regulated Service van het Galileo programma voor satellietnavigatie

Datum Commissiedocument

8 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM(2010)550

Prelex

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0550:FIN:EN:PDF

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld.

Behandelingstraject Raad

Raadswerkgroep Transport (presentatie voorstel 20 oktober 2010), Transportraad

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis: art. 172 VWEU

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: Gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheid Raad en medebeslissingsrecht Europees Parlement)

c) Delegatie en/of comitologie:Gedelegeerde bevoegdheid voor onderdelen van art. 4 inzake bescherming van geclassificeerde informatie en 6 over de ‘Common Minimum Standards’ (Annex) onder de condities verwoord in art. 12, 13 en 14.

2. Samenvatting BNC-fiche

Het voorstel tot besluit houdt gedetailleerde regels in voor de toegang tot één van de diensten die het Europese systeem voor satellietnavigatie Galileo zal genereren. Deze dienst betreft de Public Regulated Service (PRS) die bestaat uit een robuust signaal voor plaats- en tijdbepaling dat alleen beschikbaar is voor overheden en de door deze overheden geautoriseerde gebruikers. Het voorstel laat de Raad, de Commissie en de lidstaten vrij in het gebruik van PRS. Wel dient dit gebruik te passen in het door de Raad vastgestelde kader dat Galileo een civiel systeem is onder civiele controle. Overheden die de dienst willen gebruiken moeten voldoen aan gedetailleerde veiligheidseisen die zijn verwoord in de ‘ Common Minimum Standards’. Tevens moet een ‘Point of Contact Platform’ worden ingericht. Nederland kan zich vinden in de rechtbasis en beoordeelt de subsidiariteit en proportionaliteit positief. Nederland staat over het algemeen positief tegenover het voorstel. Nederland is voorstander van het aannemen van regels voor het gebruik van PRS, omdat hiermee duidelijk wordt binnen welke kaders deze dienst van Galileo kan worden gebruikt. Wel zal Nederland de Commissie om opheldering vragen over de noodzaak om het vervaardigen van ontvangers en andere apparatuur voor te behouden aan bedrijven die zijn gevestigd in lidstaten die daadwerkelijk PRS gebruiken en de wens van de Commissie om via een gedelegeerde bevoegdheid nadere besluiten te kunnen nemen over de Common Minimum Standards (Annex).

3. Samenvatting voorstel

Het voorstel omvat gedetailleerde regels voor de toegang tot één van de diensten - de Public Regulated Service (PRS) - die het Europese systeem voor satellietnavigatie Galileo zal genereren. De Raad heeft in conclusies van 12 oktober 2006 aan de Commissie gevraagd deze regels op te stellen. De PRS bestaat uit een robuust signaal voor plaats- en tijdbepaling dat alleen beschikbaar is voor overheden en door deze overheden geautoriseerde gebruikers. Door middel van encryptie (versleutelen) en het beschikbaar stellen van sleutels zal het gebruik van deze dienst worden gereguleerd. Het voorstel laat de Raad, de Commissie en de lidstaten vrij in het gebruik van PRS. Wel dient dit gebruik te passen in het door de Raad vastgestelde kader dat Galileo een civiel systeem is onder civiele controle.

Overheden die de dienst willen gebruiken, moeten voldoen aan gedetailleerde veiligheidseisen die zijn verwoord in de ‘Common Minimum Standards’. Tevens moet een ‘Point of Contact Platform’ worden ingericht. Dit platform vormt de schakel tussen de nationale gebruikers en het Galileo Security Monitoring Centre, dat verantwoordelijk is voor het management van PRS binnen het Galileosysteem. Via dit centrum kunnen in voorkomende gevallen opdrachten worden gegeven aan het nationale contactpunt in het geval van misbuik of andere dreiging. Hiervoor heeft de Raad eerder een procedure voor Gezamenlijke Actie afgesproken (2004/552/CFSP). Het voorstel vermeldt tevens dat het vervaardigen van ontvangers voor het PRS signaal en de bijbehorende veiligheidsmodules is voorbehouden aan bedrijven die zijn gevestigd op het grondgebied van een lidstaat die PRS gebruikt en daarmee ook het noodzakelijke niveau van veiligheid heeft.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  1. Bevoegdheid:

De Commissie beroept zich op art. 172 VWEU en op eerdere besluiten van de Raad over het genereren en gebruik van de Public Regulated Service. Nederland kan zich hierin vinden. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid.

  1. Functionele toets

  • Subsidiariteit: positief

  • Proportionaliteit: positief

  • Onderbouwing:

Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. Galileo is een Europees systeem voor satellietnavigatie. De kaders voor gebruik van PRS worden daarom op Europees niveau vastgesteld. Lidstaten zullen hierdoor aan dezelfde randvoorwaarden moeten voldoen wanneer zij PRS gaan gebruiken.

Nederland beoordeelt ook de proportionaliteit positief. De bepalingen bieden een voldoende kader voor het gebruik van PRS. Nederland plaats wel kantekeningen bij de verregaande delegatie voor aanpassing van de ‘Common Minimum Standards’ (Annex) door de Commissie.

  1. Nederlands oordeel:

Nederland is voorstander van het aannemen van regels voor het gebruik van PRS. Hiermee wordt duidelijk binnen welke kaders deze dienst van Galileo kan worden gebruikt.

5. Implicaties financieel

  1. Consequenties EG-begroting:

De Commissie geeft aan dat het voorstel geen direct negatieve invloed heeft op de EU-begroting. Het voorstel betreft implementatie van reeds bestaand beleid en de genoemde verschillende EU- toezichtorganen zijn al ingesteld. Het voorstel gaat niet in op de kosten van de verdere ontwikkeling van PRS; de kosten voor de verdere ontwikkeling van PRS vormen een onderdeel van een nog door de Commissie uit te brengen mededeling (verwacht eind 2010) over de toekomst van de Europese programma's voor satellietnavigatie. Nederland is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Nederland zal de voorstellen mede op basis van dit uitgangspunt beoordelen.

  1. Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden:

Op nationaal niveau (al dan niet samen met andere lidstaten) zal een ‘Point of Contact Platform’ ingericht moeten worden. De Raad heeft eerder besloten dat het gebruik van PRS vrijwillig is en dat de kosten voor dit gebruik gedragen moeten worden door de gebruikers. Eventuele financiële gevolgen voor de Rijksoverheid dienen te worden opgevangen door de beleidsverantwoordelijke departementen.

  1. Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger:

Geen.

  1. Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden:

Vanwege het gecontroleerde gebruik van PRS dienen gebruikersgroepen met bijbehorende registers te worden opgezet; de rijksoverheid dient te allen tijde overzicht te houden over geautoriseerde gebruikers.

  1. Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger:

Geen.

6. Implicaties juridisch

  1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:

Het voorstel voorziet in een sanctiebepaling in het geval dat niet wordt voldaan aan de voorschriften van het toegangsbeleid (art. 5). Lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn.

  1. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: het voorstel vermeldt geen termijnen.

  2. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: n.v.t.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

  1. Uitvoerbaarheid:

Er worden geen problemen voorzien voor de uitvoerbaarheid. Momenteel loopt een onderzoek in Nederland naar de uitvoeringsmodaliteiten voor het beheer en gebruik van PRS. In het kader van dit onderzoek zal ook een advies worden uitgebracht over de best geëquipeerde beheers- en uitvoeringsorganisatie.

b) Handhaafbaarheid:

In het kader van het bovengenoemde onderzoek zal ook hierover een advies worden uitgebracht.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)

a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:

Nederland staat over het algemeen positief tegenover het voorstel. Nederland is voorstander van het aannemen van regels voor het gebruik van PRS, omdat hiermee duidelijk wordt binnen welke kaders deze dienst van Galileo kan worden gebruikt.

Voor Nederland is het essentieel dat bij het gebruik van PRS het civiele karakter van Galileo wordt gerespecteerd. Nederland wenst daarom dat het verband tussen het gebruik van PRS en het civiele karakter van Galileo wordt versterkt in de tekst. Verder hecht Nederland aan interoperabiliteit met GPS.

Nederland ziet op voorhand niet een noodzaak om het vervaardigen van ontvangers en andere apparatuur voor te behouden aan bedrijven die zijn gevestigd in lidstaten die daadwerkelijk PRS gebruiken. Over de achtergrond van dit voorstel zal opheldering aan de Commissie worden gevraagd. Slechts indien er zwaarwegende veiligheidsredenen zijn kan Nederland hiermee akkoord gaan.

De wens van de Commissie om via een gedelegeerde bevoegdheid nadere besluiten te kunnen nemen over de ‘Common Minimum Standards’ (Annex) gaat Nederland te ver. Ook over de achtergrond hiervan zal opheldering aan de Commissie worden gevraagd. Een gedelegeerde bevoegdheid kan mogelijk wel worden gegeven op onderdelen van deze annex die zeer aan wijziging onderhevig zijn.

Fiche 2: Mededeling veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad:

De veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten beter waarborgen.

Datum Commissiedocument

12 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM(2010) 560

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199743

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld.

Behandelingstraject Raad

VTE-raad, 3 december 2010.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

  1. Essentie voorstel

De Europese Commissie heeft naar aanleiding van de ramp met het boorplatform Deepwater Horizon in de Golf van Mexico een inventarisatie gemaakt van de geldende veiligheids- en milieuvoorschriften voor offshore olie- en gasactiviteiten. De Commissie constateert dat de praktijk en regelgeving van lidstaten onderling sterk verschillen en dat de bepalingen in EU-regelgeving die betrekking hebben op offshore-activiteiten, vaak verspreid liggen over verschillende EU-wetgevingsbesluiten. Zij stelt derhalve voor te werken aan een herzien en coherenter wetgevingskader waardoor een EU-brede toepassing van de best beschikbare praktijken mogelijk wordt. Op verschillende terreinen worden maatregelen aangekondigd. Hierbij gaat het om regelgeving met betrekking tot vergunningsprocedures, milieu, milieuaansprakelijkheid, veiligheid en toezicht door de overheid, alsmede een versterkte EU-respons op rampen en internationale samenwerking om offshore veiligheid en wereldwijde responscapaciteit te bevorderen. De Commissie zal hiertoe voor de zomer van 2011 voorstellen doen.

3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

De Commissie kondigt aan voor de zomer van 2011 te komen met concrete voorstellen voor wetgeving en andere maatregelen. Hierbij gaat het om vergunningen, hoge veiligheids- en milieueisen, meer toezicht en aansprakelijkheid. Zij spreekt hierbij de voorkeur uit voor één nieuw specifiek wetgevingsbesluit offshore olie- en gasactiviteiten met eventuele ondersteuning door zachte regelgevingsmaatregelen (richtsnoeren), maar houdt de optie open te komen met aanpassingen van bestaande richtlijnen. De Commissie zal verder onderzoek doen op de onderstaande terreinen.

1. Vergunningsprocedures.

Hierbij gaat het om het omschrijven van centrale instrumenten voor vergunningen op het gebied van de exploratie en productie van koolwaterstoffen op EU-niveau. De Commissie zal in dat verband in 2011 door een effectbeoordeling ondersteunde voorstellen indienen.

2. Milieuwetgeving

Hierbij gaat het om milieuwetgeving gericht op de beheersing van verontreiniging, inspecties, het voorkomen van ongevallen en het beheer van specifieke installaties. Eventuele wetgevingsvoorstellen zullen hetzij de bestaande wetgeving uitbreiden tot offshore olie- en gasinstallaties, hetzij de uitwerking van een nieuwe specifiek instrument voor de desbetreffende installaties inhouden.

3. Veiligheid en gezondheid

Voortbouwend op definitieve resultaten van het onderzoek betreffende de Deepwater Horizon-ramp, zal de Commissie het bestaande wetgevingskader evalueren, inclusief de behoefte aan wijziging van Richtlijn 92/91/EEG betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen. De vergunningverlenende instanties en de exploitanten in de lidstaten dienen voorts de veiligheidsdossiers en de veiligheids- en gezondheidsdocumenten aan een onderzoek te onderwerpen en zo nodig te actualiseren.

4. Productveiligheid

Op het terrein van productveiligheid zal de Commissie onderzoeken of het haalbaar is het toepassingsgebied van de EU-wetgeving inzake productveiligheid uit te breiden en daarin ook de apparatuur die wordt geïnstalleerd en gebruikt op mobiele offshore-platforms op te nemen. Verder zal de Commissie in samenwerking met de nationale bevoegde instanties een kritische evaluatie maken van de huidige regels en praktijken voor goed ontwerp en toezicht. Indien de huidige regels ontoereikend blijken te zijn of op ongelijke wijze worden toegepast, zal de Commissie nagaan of in deze sector een verdere harmonisatie met behulp van passende wetgevings- en/of andere instrumenten nodig is. Daarnaast zal de Commissie in samenwerking met de nationale bevoegde instanties en de normalisatieorganisaties CEN, CENELEC, ISO en IEC de uitwerking van de vereiste technische normen ondersteunen.


5. Aansprakelijkheid

De Commissie zal wijzigingen van de richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) voorstellen zodat daar in de toekomst ook de milieuschade onder valt in mariene wateren waarover een lidstaat jurisdictie uitoefent. Dit zal een uitbreiding van bijlage III bij de richtlijn milieuaansprakelijkheid (risicoaansprakelijkheid) inhouden. De Commissie zal zich opnieuw buigen over de optie om een eis in te voeren voor verplichte financiële zekerheid. In dat verband zal zij onderzoeken of de huidige financiële plafonds voor de bestaande instrumenten voor financiële zekerheid toereikend zijn als wordt gekeken naar zware ongevallen waarbij verantwoordelijke partijen met beperkte financiële capaciteit betrokken zijn. Voorts zal de toepasselijkheid van de kaderrichtlijn Afvalstoffen op olielekken één van de thema’s zijn die worden behandeld in de richtsnoeren inzake de interpretatie van genoemde richtlijn waaraan momenteel wordt gewerkt.

6. De verantwoordelijkheid van de bedrijfssector

De Commissie stelt op dit gebied geen maatregelen voor, maar roept de bedrijfssector op bij te dragen aan de vaststelling van de vereiste normen, zelfreguleringmaatregelen voor te stellen en specifieke actieplannen en gezamenlijke stappenplannen op te stellen (welke moeten worden voorgelegd aan regelgevingsinstanties en breed beschikbaar worden gesteld). De Commissie roept de sector verder op een consortium op te richten dat belast wordt met de voorbereiding en oprichting van faciliteiten in Europa voor de eerste snelle reactie in het geval van ongevallen.

7. Toezicht door de overheid

In samenwerking met de autoriteiten van de lidstaten wil de Commissie best practisesomschrijven die moeten worden gehanteerd door de regelgevings- en toezichtsinstanties op het gebied van vergunningverlening, inspecties en toezicht op de naleving in de offshoresector. Daarbij zal worden uitgegaan van de beste praktijken van de bevoegde instanties van de lidstaten en zal verspreiding daarvan over alle EU-jurisdicties worden nagestreefd. Met het oog op het verlenen van vergunningen voor complexe offshore-activiteiten wil de Commissie voorts in samenwerking met de lidstaten een raadplegings-/rapporteringsmechanisme opzetten op basis van vrijwilligheid. Dit mechanisme moet een bredere evaluatie door deskundigen mogelijk maken.
Daarnaast streeft de Commissie naar het, in samenwerking met de lidstaten, de sector en de andere belanghebbenden toegankelijk maken van actuele informatie over veiligheidsmaatregelen, risicobeheer, rampenplannen en ondernemingsspecifieke statistieken inzake veiligheidsindicatoren. Tot slot wil de Commissie in samenwerking met de lidstaten een kader opzetten voor een onafhankelijke evaluatie van de prestaties van nationale regelgevers, met name wat hun toezichtstaken betreft.

8. Interventiecapaciteit

De Commissie heeft op 26 oktober 2010 de mededeling Rampenrespons gepubliceerd, die tot doel heeft de op lokaal, nationaal en EU-niveau beschikbare deskundigheid en middelen samen te brengen in een versterkt EU-systeem voor reactie op rampen en de beschikbaarheid van de capaciteit voor noodsituaties te verbeteren. Om de efficiëntie van de rampenplannen te verbeteren, verzoekt de Commissie de lidstaten verder om de maatregelen te treffen die zij heeft voorgesteld in haar initiatief ‘Mariene kennis 2020’ om zo een samenhangende en open architectuur te creëren voor de uitwisseling van informatie over de toestand van de waterkolom en de zeebodem.

9. Nieuwe samenwerkingsverbanden voor de offshore-veiligheid

De Commissie geeft aan de dialoog met de buurlanden van de EU over de veiligheid van offshore-activiteiten te zullen intensiveren. Ook roept de Commissie de bedrijfssector en lidstaten op om in de EU gevestigde bedrijven te verplichten bij een activiteiten wereldwijd de Europese veiligheids- en preventienormen te hanteren. Tot slot wil de Commissie bestaande energiepartnerschappen en –dialogen met internationale partners gebruiken om een mondiaal initiatief op te starten met het oog op offshore-veiligheid en het bereiken van overeenstemming over het kader voor dit initiatief.

In haar mededeling roept de Commissie lidstaten tenslotte op om complexe opsporingsactiviteiten te evalueren.

Bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

Dit onderwerp ziet op meerdere beleidsterreinen waarvoor de EU een bevoegdheid heeft, zoals milieu, energie, bescherming van werknemers en productveiligheid. Er is sprake van gedeelde bevoegdheden tussen de lidstaten en de EU.

Ten aanzien van de subsidiariteit wordt benadrukt dat Nederland internationaal hoge veiligheidsstandaarden voorstaat. Tegelijkertijd dienen Europese voorschriften rekening te houden met de verschillen waaronder olie- en gasactiviteiten op zee plaatsvinden. Regionale afspraken en initiatieven zijn in dit kader van groot belang. Voorstellen voor uniforme veiligheidsvoorschriften zullen dan ook kritisch worden getoetst aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Vooral op het terrein van vergunningsprocedures, veiligheidseisen en toezicht zal het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel sterk afhangen van de nadere invulling van de voorstellen.

Over de wens vande Commissie zich onder andere te beraden op middelen om de beschikbaarheid van de capaciteit voor noodsituaties te verbeteren, merkt het kabinet op dat financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Eventuele nationale budgettaire gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijke departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Nederland acht solide veiligheids- en milieunormen voor offshore olie- en gasactiviteiten van belang. Nederland is daarom geïnteresseerd in de uitkomsten van de onderzoeken naar de ramp in de Golf van Mexico en acht het van belang dat de geleerde lessen meegenomen worden bij het opstellen van nadere voorstellen.

Tegelijkertijd staat Nederland kritisch ten opzichte van het nut en de noodzaak van additionele Europese regelgeving en versterking van bevoegdheden van de Europese Unie en andere Europese organisaties. De omstandigheden waaronder gas en olie op zee worden gewonnen verschillen, wat zijn weerslag dient te krijgen in de concrete uitwerking van toepasselijke veiligheidsregimes. Bij de oliewinning in de Nederlandse wateren bijvoorbeeld is een olielekkage met de dimensies van de huidige olieramp in de Golf van Mexico onwaarschijnlijk. De boring van BP vond plaats in een olieveld onder hoge druk waaruit de olie vanzelf, zonder hulpmiddelen, omhoog komt. In negen van de tien olieproducerende velden in Nederlandse wateren komt de olie niet op eigen kracht uit de ondergrond. Er moeten pompen en andere hulpmiddelen worden ingezet om de olie uit de grond te krijgen. Dat betekent, dat, ook al zou alle controle op de putten wegvallen, de olieproductie vanzelf tot stilstand komt. In één veld zijn enkele olieputten die zonder hulpmiddelen olie kunnen produceren. Het gaat hier echter om uiterst vluchtige olie die zich, bij ongecontroleerde ontsnapping, als een dunne film over de golven verspreidt en snel vervliegt. Ook de diepte in de Golf van Mexico verschilt wezenlijk van die op het Nederlandse continentale plat, hetgeen ook leidt tot een andere manier van werken. Bij de Deepwater Horizon ging het om een diepte van 1500 meter, terwijl in het Nederlandse deel van de Noordzee de waterdiepte slechts 30 tot 50 meter bedraagt. De Nederlandse wetgeving is voor de Nederlandse offshore situatie afdoende. Additionele eisen worden dan ook niet noodzakelijk geacht en kunnen een ongewenste verzwaring van de administratieve lasten met zich meebrengen. De situatie in Noordwest-Europa van landen rond de Noordzee wordt door de Commissie als voorbeeld gesteld voor de rest van Europa.

Naar aanleiding van de ramp in de Golf van Mexico hebben de in Nederland werkzame mijnbouwmaatschappijen op initiatief van de Inspecteur-Generaal der Mijnen (IGM) een evaluatie van hun activiteiten uitgevoerd. De IGM heeft zijn bevindingen in een brief van 30 september aan de betrokken ministers vastgelegd.

Nederland ziet met belangstelling de voorstellen van de Commissie over aansprakelijkheid voor milieuschade veroorzaakt door offshore-olieactiviteiten tegemoet. De milieu- en maritieme wetgeving van de EU bevat overigens al diverse bepalingen voor het verhalen van verschillende soorten schade, voortbouwend op het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt, zoals vastgelegd in artikel 191 lid 2 VWEU.

Mede in het licht van het bovenstaande acht Nederland tenslotte goede afstemming van voorgenomen maatregelen met alle belanghebbenden (overheden, waaronder toezichthouders, internationale organisaties en industrie en milieubeweging) essentieel. Bij te formuleren wetgevingsvoorstellen is het verder essentieel om bestaande praktijken in lidstaten en initiatieven van maatschappijen mee te nemen. Tevens zou gebruik gemaakt moeten worden van regionale samenwerkingsinitiatieven zoals het North Sea Offshore Authorities Forum.

Fiche 3: Mededeling Slimme Regelgeving in de Europese Unie

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s inzake Slimme Regelgeving in de Europese Unie

Datum Commissiedocument

8 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM (2010) 543

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199732

Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

Raad voor Concurrentievermogen van 10 december 2010

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

  1. Essentie voorstel

Slimme Regelgeving is het nieuwe label van de Commissie voor Better Regulation (Betere Regelgeving). Dit om aan te geven dat Better Regulation niet alleen gericht is op de reductie van onnodige regeldruk voor verschillende doelgroepen, maar ook een positieve bijdrage kan leveren aan de belangrijkste financieel-economische, sociale en milieugerelateerde uitdagingen van deze tijd. Commissievoorzitter Barroso is zelf verantwoordelijk voor dit dossier.

De mededeling is de eerste publicatie van de huidige Commissie over haar integrale nieuwe programma op dit terrein en bijbehorende ambities.

De Commissie ontvouwt drie actielijnen voor de toekomst:

  1. Slimme Regelgeving via professionalisering en verbetering van de hele beleidscyclus (integrale aanpak): verbetering van bestaande wetgeving; zorgen dat nieuwe EU-wetgeving de best mogelijke optie is; lidstaten helpen met de verbetering van implementatie van EU-wetgeving; en EU-wetgeving duidelijker en toegankelijker maken.

  2. Slimme Regelgeving moet een gedeelde verantwoordelijkheid zijn van EU-instellingen en lidstaten en zij moeten hiertoe samenwerken.

  3. Grotere inspraak van belanghebbenden. Zo zal in 2012 de periode voor openbare raadpleging van acht weken naar twaalf weken worden verlengd.

  1. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

De Commissie stelt de volgende acties voor om in de hele beleidscyclus tot slimme regelgeving te komen:

  • Verbetering van bestaande wetgeving door:

    • vereenvoudiging van bestaande EU-regelgeving

    • fitness checks waarmee zal worden nagegaan of het regelgevende kader op een aantal beleidsterreinen geschikt is voor het beoogde doel en als dat niet het geval is, wat er moet veranderen;

    • afronding van het actieprogramma administratieve-lastenreductie in 2012;

    • opnemen van vertegenwoordigers uit het MKB in de High Level Group van onafhankelijke belanghebbenden onder leiding van Edmund Stoiber.

  • Zorgen dat nieuwe EU-wetgeving de best mogelijke optie is voor het beoogde doel door onder meer de onafhankelijkheid van het Impact Assessment Board te versterken (effectbeoordelingen blijven wel onderdeel van het interne besluitvormingsproces van de Commissie). Daarnaast zoveel mogelijk kwantificering van kosten en baten in impact assessments (effectbeoordelingen).

  • Helpen van lidstaten met verbeteren van implementatie o.a. door: meer nadruk op implementatie, omzetting, naleving van EU-wetgeving in ex-postevaluaties.

  • Wetgeving duidelijker en toegankelijker maken, onder andere door het intrekken van verouderde bepalingen en het opzetten van een nieuw EUR-Lex internetportaal.

De Commissie kondigt een beperkt aantal concrete maatregelen aan, zoals hierboven genoemd. Uit deze mededeling als zodanig vloeit geen concrete wet- en regelgeving voort. Wel zou toepassing van instrumenten voor Slimme Regelgeving (evaluaties, fitness checks, Administratieve Lasten (AL)-reductieprogramma’s, vereenvoudigingsprogramma’s, etc.) kunnen leiden tot aangepaste of nieuwe wetgeving.

Voor zover tot een voorlopige beoordeling over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit kan worden overgegaan, is het algemene oordeel positief. Ruwweg de helft van de regeldruk voor Nederlandse bedrijven en burgers komt voort uit EU-regels. Een effectieve aanpak op nationaal niveau kan daarom niet zonder een soortgelijke operatie op EU-niveau.

De in deze mededeling voorgestelde acties van de Commissie kunnen bijdragen aan betere regelgeving en verlaging van administratieve lasten voor Nederlandse bedrijven en burgers, zowel (direct of indirect) veroorzaakt door EU-regelgeving en de implementatie daarvan. Nederland had zelfs graag een hoger ambitieniveau in deze mededeling gezien.

Een goede inschatting van de (financiële) implicaties van deze acties kan op dit moment niet goed worden gemaakt, omdat nog veel afhankelijk is van de concrete uitwerking hiervan. Nederland ziet daarom uit naar het verschijnen van concrete voorstellen tot verbetering van bestaande EU wet- en regelgeving.

4. Nederlandse positie over de mededeling

De mededeling is weinig concreet en mist de ambitie die werd verwacht door de toebedeling van het dossier aan Commissievoorzitter Barroso.

Voor Nederland blijft merkbare vermindering van regeldruk een punt van aandacht. Zorgwekkend is het gebrek aan nieuwe concrete initiatieven en doelstellingen op AL-gebied na 2012, wanneer het huidige EU-programma voor AL-vermindering voor bedrijven afloopt. Er dreigt een gat te vallen als de Commissie pas na haar eerstvolgende voortgangsrapportage (de mededeling voorziet dit in de tweede helft van 2012) met nieuwe voorstellen komt.

Opvallend is dat de mededeling ook niet ingaat op de voortgang van het lopende AL-programma binnen de verschillende prioritaire domeinen. Daarnaast mist de mededeling een horizontale visie en link met initiatieven van andere DG’s van de Commissie met betrekking tot de aanpak van regeldruk voor burgers en medeoverheden.

Een achtergebleven gebied zijn de ‘verborgen’ administratieve lasten die voortvloeien uit bestuurlijke lasten. Immers, bestuurlijke lasten, bijvoorbeeld in de vorm van inspectie- en rapportageverplichtingen aan lidstaten, kunnen tot extra nationale administratieve lasten bij bedrijven leiden.

De plannen van de Commissie om evaluatiebepalingen verplicht te stellen in richtlijnvoorstellen worden door Nederland verwelkomd. Nederland zou echter ook graag zien dat de Commissie rapportagelasten in de richtlijnvoorstellen voorziet van een verplichting om te vermelden wat er met de rapportages gebeurt. Momenteel wordt van veel rapportages niet meer vermeld wat er met de gegevens gebeurt. Dit leidt tot onduidelijkheden en regeldruk bij handhavende instanties, bedrijven en burgers, terwijl het draagvlak voor de rapportages afneemt.

Uit de mededeling ontstaat verder de indruk dat het Europese systeem van impact assessments(effectbeoordeling voorgenomen regelgeving) voltooid zou zijn. Nederland is echter van mening dat verdere verbetering mogelijk is, onder meer op het gebied van consistentie in kwaliteit en transparantie, zoals geconstateerd in het onlangs verschenen rapport van de Europese Rekenkamer over het impact-assessmentsysteem van de Commissie. Ook vindt Nederland dat impact assessmentsbeter zicht moeten geven op de territoriale of ruimtelijke effecten van EU- regelgeving. Het gaat er dan om hoe sectorale regels doorwerken bij de inpassing in de ruimtelijke ordening van een lidstaat. Dat kan bijvoorbeeld doordat EU-regelgeving bijzondere gevolgen heeft voor specifieke regio’s (bijvoorbeeld natuur- en milieuregels) of omdat ze van invloed zijn op de governance en procedures rond gebiedsontwikkeling op nationaal en decentraal niveau.

Belangrijk is dat de Commissie de komende jaren het ambitieniveau duidelijk verhoogt. Ook van de andere Europese instellingen, de Raad en het Europees Parlement, kan de bijdrage aan het integrale programma worden versterkt. Het Comité van de Regio’s wordt ook als partner gezien in de strijd tegen overbodige regels. Dit is van belang omdat EU-regelgeving juist vaak wordt uitgevoerd en gehandhaafd op regionaal en lokaal niveau. Uit de mededeling blijkt dat de Commissie aandacht wil besteden aan de kennis die decentrale overheden hebben bij de vormgeving van beleidsvoorstellen, zodat niet pas in de onderhandelingsfase blijkt dat een voorstel onuitvoerbaar is.

Nederland is positief over de aandacht die de Commissie schenkt aan de kwaliteit van regelgeving in de verschillende fasen van het beleids- en wetgevingsproces. Kwaliteit van regelgeving is een van de oorzaken voor onduidelijkheid, onjuiste en onvolledige implementatie en uitvoering en kostenverhogende implementatieverplichtingen. Het systematisch doorlichten van de beleidsterreinen met als doel de efficiëntie van de EU-wetgeving te verbeteren en zo wetgeving te vereenvoudigen en administratieve lasten te verminderen, ondersteunt Nederland dan ook nadrukkelijk. Nederland verklaart zich ook gaarne bereid mee te werken aan nadere ontwikkeling van deze aanpak.

Nederland verwelkomt de voorgestelde versterkingen op het gebied van consultatie van belanghebbenden en evaluatie van wetgeving, maar is van mening dat vooral met betrekking tot evaluaties meer duidelijkheid geboden is. Daarnaast staat Nederland positief tegenover de grotere inspraak van belanghebbenden bij nieuwe EU-regelgeving, zoals de verlenging van de periode voor openbare raadpleging van acht naar twaalf weken in 2012.

Het gezamenlijke strategische rapport van Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken 1 biedt aanknopingspunten om EU-beleid te vertalen in meer merkbare resultaten op nationaal niveau. Meer in het algemeen zou binnen de voorgenomen verbrede aanpak door de Commissie (van economische invalshoek naar ‘sociale impacts’) moeten worden aangedrongen op een stevig herkenbaar EU-programma voor de verschillende doelgroepen, gekoppeld aan tastbare baten. In dit verband is het doorslaggevend het actieve eigenaarschap en commitmentbinnen de afzonderlijke DG’s van de Commissie, vakraden en comités van het Europees Parlement aanzienlijk te versterken.

De voor Nederland belangrijkste prioriteiten zijn:

  • Implementatie van het lopende Europese AL-actieprogramma gekoppeld aan sectorale targets.

  • Robuuste monitoring van de toe- en afname binnen het Europese AL-programma op basis van individuele impact assessments (reductiedoelstelling van 25%).

  • Alternatieven voor AL-voorstellen die niet door het besluitvormingsproces komen.

  • Een tastbaarder vereenvoudigingsprogramma met doelen die economische baten opleveren en waarbij andere belastende EU-regeldrukaspecten gericht worden aangepakt.

  • Een systeem van toezicht dat meer ruimte biedt aan lidstaten om risicobenadering toe te passen.

  • Een structureel consultatiebeleid om belanghebbenden (inclusief burgers) waar nodig te betrekken of te consulteren bij de voorbereiding van regelgeving.

  • Een systeem van impact assessments als meer operationeel instrument van de politieke besluitvorming om tot betere EU-voorstellen te komen.

  • Betere toepassing van alternatieve reguleringsinstrumenten.

  • Systematische evaluatie van programma’s met versterkte koppeling van ex-post evaluatie aan ex-ante toetsing. Ook van belang is om meer systematisch lessen te trekken uit evaluatie van regelgeving, zodat deze benut kunnen worden bij het maken van nieuwe regelgeving. Door de hele beleidscyclus als uitgangspunt te nemen, zal de Commissie tevens uitvoeringsaspecten eerder in het beleidsproces mee kunnen nemen.

Bij het toetsen van de inhoud van de mededeling aan de hand van deze Nederlandse prioriteiten kan worden geconstateerd dat alleen het laatste onderwerp echt in de mededeling is verwerkt.

De mededeling van de Commissie blijft naar de mening van het kabinet te zeer steken in algemene constateringen. De mededeling blijft achter in het formuleren van concrete voorstellen gericht op een kwalitatieve verbetering van het EU-wetgevingsbeleid en het aanpakken van bestaande en het voorkomen van nieuwe lasten als gevolg van regeldruk.

Een laatste notie is dat de Commissie in haar conclusie van de mededeling aangeeft pas in 2012 met een volgende voortgangsrapportage te willen komen. Dit suggereert dat de Commissie het programma Slimme Regelgeving minder prioriteit geeft dan in voorgaande jaren. Nederland pleit voor een jaarlijkse rapportage.

1 “Slimme Regelgeving: a cleaner, fairer and more competitive Europe” (april 2010)

14

Bijlage fichedocument, pagina