Loonbelasting. Geen privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen relaxcllub en prostituees

De staatssecretaris heeft laten weten waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de uitspraak waarin het hof had beslist dat tussen een seksinrichting en de daar werkzame prostituees geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

X bv exploiteert een relax-club. Vanaf juni 2004 heeft zij haar bedrijfsvoering in die zin aangepast dat de prostituees dagelijks aan haar een (klein) bedrag zijn gaan betalen voor het gebruik van drank, zeep en dergelijke. De klant moet voor het huren van een kamer gaan afrekenen bij X bv en voor de seksuele dienst bij de prostituee. In geschil is onder meer of sprake is van een dienstbetrekking tussen X bv en de in club werkzame prostituees. Volgens de rechtbank is de naheffingsaanslag loonbelasting terecht opgelegd. Er is sprake van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen (gezagsverhouding) tussen X bv en de prostituees.

In hoger beroep oordeelt het hof anders. De rol die X bv vervult in het kader van de bedrijfsvoering is niet dermate betekenend en overheersend dat deze overeenkomt met de mogelijkheden tot sturing, controle en toezicht van een reguliere werkgever jegens haar werknemers. Het hof acht evenmin een gezagsverhouding aanwezig. Het staat de prostituees vrij om niet naar het huis te komen, zelfs niet als zij zich tevoren hebben ingeroosterd. De enige verplichting die zij dan jegens X bv hebben, is het betalen van de vergoeding voor de faciliteiten. De prostituees mogen verder klanten weigeren en een apart tarief afspreken. X bv heeft niet het recht van de prostituees te eisen dat zij werkzaamheden verrichten, noch de bevoegdheid om hen bindende aanwijzingen te verschaffen over de wijze waarop. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan twee van de voorwaarden voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Aan de derde voorwaarde, de verplichting van de werkgever om loon te betalen, wordt evenmin voldaan. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.

De staatssecretaris laat weten dat hij afziet van van cassatieberoep. Ter toelichting merkt hij op dat alhoewel in vergelijkbare situaties door hoven en de Centrale Raad van Beroep meestal anders wordt geoordeeld, de zienswijze van het hof met betrekking tot alle drie getoetste criteria niet onbegrijpelijk kan worden genoemd. Ook niet in het licht van de omstandigheid dat voor de heffing van de omzetbelasting is geoordeeld dat sprake is van één dienst van X bv waarin de door de prostituee aan de prostituant geleverde dienst opgaat. Deze laatste omstandigheid is wel een sterke aanwijzing voor het bestaan van een dienstbetrekking, maar leidt niet noodzakelijkerwijs tot de aanwezigheid ervan. Volgens de staatssecretaris is van het instellen van cassatie, gelet op het strek feitelijke karakter van de uitspraak, geen succes te verwachten.

Toelichting staatssecretaris van 1 november 2010 nr. DGB 2010-6826 n.a.v. uitspraak Hof Den Bosch van 16 september 2010, 2008/00466, 01-06-2004 t/m 31-12-2005, Lb 1964 2 en Bw 7 :610