Bijlage - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Fiche 1: verordening vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen van diepzeevissen

1. Algemene gegevens

Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor bepaalde bestanden van diepzeevissen.

Datum Commissiedocument
6 oktober 2010

Nr. Commissiedocument
COM (2010) 545

Prelex http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199720

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

Behandeling in de Landbouw- en Visserijraad van 29 november 2010

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis Artikel 43, lid 3 VWEU

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid van de Raad, het Europees Parlement is niet betrokken

c) Delegatie en/of comitologie: n.v.t.

2. Samenvatting BNC-fiche

Korte inhoud voorstel
De Commissie stelt voor om de vangstmogelijkheden (TACs, Total Allowable Catches) voor de visserij door EU-schepen op diepzeevisbestanden verder te reduceren, conform de regels van de beleidsverklaring COM (2010) 241 en de tweejaarlijkse biologische adviezen van ICES 1 . Nederland steunt het voorstel van het Verenigd Koninkrijk en Zweden voor de instelling van een aparte categorie in de beleidsverklaring van de Commissie voor kwetsbare dieren als diepzeehaaien. Voor diepzeehaaien stelt de Commissie voor om de TAC van 0 (nul) te prolongeren, alsmede de bijvangstmogelijkheden af te schaffen. Voor de Atlantische slijmkop geldt een algeheel vangstverbod en derhalve worden de in 2004 en 2005 ingestelde beschermde gebieden opgeheven. Het concept van MSY (Maximum Sustainable Yield, de maximale duurzame opbrengst) kan niet direct worden toegepast, vanwege een gebrek aan kennis over deze diepzeesoorten. Nederland staat positief tegenover het voorstel aangezien het op de middellange termijn moet leiden tot duurzame visbestanden. Nederland heeft hierin geen belangen maar vindt ten principale dat de visserijdruk op deze kwetsbare diepzeebestanden zou moeten worden verminderd.Er dienen passende afspraken met derde landen over gemaakt te worden in het Noordoost Atlantisch Visserij Comité verband (NEAFC).

3. Samenvatting voorstel

Inhoud voorstel
Eens per twee jaar besluit de Raad over de vangstmogelijkheden voor de visserij door EU-schepen op diepzeevisbestanden. Vanwege de kwetsbaarheid van deze soorten (hun langzame groei, late paairijpheid en lage reproductiesnelheid maken hen bijzonder kwetsbaar) en de onzekerheid over de toestand van de visbestanden zijn de vangstmogelijkheden sinds hun introductie in 2003 aanzienlijk verlaagd. Ook wordt deze visserij nauw gereguleerd met visvergunningen, de beperking van de visserij-inspanning, enz. De Commissie stelt voor om vangstmogelijkheden (TACs) conform de regels van de beleidsverklaring COM (2010) 241 en de biologische adviezen van ICES verder te reduceren:

  • Een reductie van 15% voor het noordelijke bestand van zwarte haarstaartvis in 2011, gevolgd door een verdere verlaging van 7,6% in 2012 (een daling van ruim 20% tussen 2010 en 2012).

  • Instellen van eenzelfde TAC in de wateren verder naar het zuiden (Golf van Biskaje en de Portugese wateren) voor zwarte haarstaartvis voor 2011 en 2012.

  • Een 6 % reductie van de TAC voor beryciden, een TAC-reductie voor grenadiervis tot 20% en handhaving van de huidige vangstmogelijkheden voor blauwe leng. De Commissie stelt voor om de TAC-gebieden te herzien om ze in lijn te brengen met de biologische adviezen.

  • Ook voor zeebrasem en gaffelkabeljauw stelt de Commissie voor om de huidige TAC voor 2010 voort te zetten in 2011 en 2012.

  • Voor diepzeehaaien stelt de Commissie voor om de TAC van 0 (nul) uit 2009 en 2010 te prolongeren, alsmede de bijvangstmogelijkheden (tot 10% van de quota uit 2009) verder af te schaffen voor 2011 en 2012 in overeenstemming met het haaienactieplan uit 2009. Aan de lijst van verboden soorten worden 4 soorten toegevoegd.

  • Voor de Atlantische slijmkop geldt een algeheel vangstverbod en derhalve worden de in 2004 en 2005 ingestelde beschermde gebieden opgeheven. Het MSY-concept kan niet direct worden toegepast vanwege gebrek aan kennis.

  • De Commissie ziet de beperking van de visserij-inspanning (aantal zeedagen) als belangrijk instrument in de gemengde visserij om bijvangsten te voorkomen. Herziening van inspanningsniveaus zal nog plaatsvinden in 2010 en worden vastgelegd in de verordening voor TACs en quota. Deze worden in december 2010 vastgesteld.

Impact assessment Commissie: n.v.t.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  1. Bevoegdheid: Het visserijbeleid een exclusieve bevoegdheid is van de Unie (art 43 VWEU).

  2. Functionele toets:

  • Subsidiariteit: niet van toepassing; het visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Unie.

  • Proportionaliteit: positief.

  • Onderbouwing:
    Met deze maatregelen kan worden voldaan aan het doel van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) om te zorgen voor een, vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt, duurzame exploitatie van de visbestanden. Daarmee wordt tevens de doelstelling van het herstel van de visbestanden gediend.

  1. Nederlands oordeel: Nederland staat positief tegenover het voorstel aangezien het op de middellange termijn moet leiden tot duurzame visbestanden. Er dienen evenwel ook passende afspraken met derde landen over gemaakt te worden in het kader van het Noordoost-Atlantische Visserij Comité (NEAFC).

5. Implicaties financieel

  1. Consequenties EU-begroting: geen.

  2. Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden: geen.

  3. Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: geen.

  4. Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: geen.

6. Implicaties juridisch

  1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: geen.

  2. Voorgestelde datum: 1 januari 2011.

  3. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: niet van toepassing.


7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid:niet van toepassing, Nederland vist niet op deze bestanden.

b) Handhaafbaarheid: niet van toepassing, zie bovenstaand.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Het voorstel voor vangstmogelijkheden in de diepzeevisserij heeft geen rechtstreekse implicaties voor ontwikkelingslanden.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)

Nederland steunt het voorstel van de Commissie en vindt ten principale dat de visserijdruk op deze kwetsbare diepzeebestanden zou moeten worden verminderd. Voor het leeuwendeel van de bestanden is er onvoldoende kennis beschikbaar om tot goed onderbouwde adviezen te komen, wat het vaststellen van gepaste vangstniveaus niet ten goede komt. Het toepassen van het voorzorgsbeginsel en het verzamelen van gegevens door de sector in samenwerking met de wetenschap is overeenkomstig de VN-resoluties 61/105 en 64/72 voor omgekeerde bewijslast voor het vissen op diepzeebestanden. Nederland steunt het voorstel van het Verenigd Koninkrijk en Zweden voor de instelling van een aparte categorie in de beleidsverklaring van de Commissie voor kwetsbare dieren als diepzeehaaien. Een verbod op aanlandingen van diepzeehaaien zal niet voorkomen dat deze soorten worden bijgevangen in de gemengde visserij. Aanvullende technische maatregelen en beperkingen in de inspanning zijn daarom nodig.



Fiche 2: mededeling belasting op de financiële sector

1. Algemene gegevens

Titel

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Belasting op de financiële sector

Datum Commissiedocument

7 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM(2010) 549/5

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199738

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld.

Behandelingstraject Raad

Werkgroep over fiscale vraagstukken, ECOFIN Raad.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Financiën

  1. Essentie voorstel

Binnen de EU wordt gekeken naar mogelijkheden om van banken een bijdrage te ontvangen als vergoeding van kosten die gemaakt zijn om de banken te redden. Tevens wordt gezocht naar instrumenten om excessief risicogedrag van de financiële sector in te dammen. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van een belasting die op wereldwijd of Europees niveau kan worden toegepast. Deze mededeling over een belasting van de financiële sector analyseert twee mogelijke varianten: de financiële transactiebelasting en de financiële activiteitenbelasting.

Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat de belasting op de financiële sectorniet verward moet worden met de bankenbelasting, waarbij de banken worden belast op basis van nog nader te bepalen balanswaarden. De Commissie heeft hier een aparte mededeling over geschreven 2 .

In tegenstelling tot een bankenbelasting is de belasting op de financiële sectorniet zozeer alleen gericht op balanswaarden van banken, maar op transacties of de som van alle winsten en lonen van financiële instellingen. De belasting op de financiële sector zou naast de bankenbelasting geheven moeten worden. De Commissie geeft aan dat wel rekening gehouden moet worden met het cumulatieve effect van alle hervormingsmaatregelen die nu voor de financiële sector getroffen worden, zoals - naast de bankenbelasting - deaanscherping van de kapitaalseisen als gevolg van het Bazel-III akkoord.

In de mededeling gaat de Commissie specifiek in op de volgende twee varianten:

1. Financiële transactiebelasting: deze belast de waarde van financiële transacties. De Commissie geeft hierbij een voorkeur aan een lage heffing op een breed scala van financiële instrumenten om zo min mogelijk verstoringen te creëren.

2. Financiële activiteitenbelasting: deze belast de som van alle winsten en lonen van een financiële instelling.

De Commissie is van mening dat de financiële transactiebelasting relatief makkelijk te ontlopen is door verplaatsing van transacties naar landen waar deze belasting niet wordt geheven of door het vermommen van een transactie, zodat deze buiten het bereik van de belasting komt te vallen. Verder ziet de Commissie als nadeel dat de landen met grote financiële centra het overgrote deel van de belastingopbrengsten zullen ontvangen omdat daar de meeste transacties plaatsvinden. De Commissie komt daarom tot de conclusie dat deze belasting alleen goed kan functioneren als deze mondiaal wordt ingevoerd.

Een mondiale heffing betekent dat ook niet-EU landen bereid gevonden moeten worden om een financiële transactiebelasting te introduceren. Tijdens de G20-top op 17 juni 2010 in Toronto stuitte het voorstel om een dergelijke belasting in te voeren, op tegenstand van bepaalde G20-landen. Daarmee is de introductie van een financiële transactiebelasting voorlopig gedwarsboomd. De Commissie acht een financiële transactiebelasting voor alleen Europa niet haalbaar gezien de verwachte verplaatsing van financiële transacties naar de rest van de wereld.

Met de financiële activiteitenbelasting worden geen transacties, maar de som van winsten en lonen van de financiële instellingen, belast. De financiële sector kent op dit moment een voordeel ten opzichte van andere sectoren omdat de eerst genoemde sector vrijgesteld is van een BTW-heffing. De Commissie ziet daarom een mogelijkheid om de financiële activiteitenbelasting als een alternatief voor de BTW in te voeren. Het is nog niet duidelijk hoe de belasting precies vormgegeven zou moeten worden. De Commissie wil eerst een impact assessment uitvoeren naar de gevolgen voor de financiële markten als een financiële activiteitenbelasting zou worden ingevoerd. Naar verwachting zal de impact assesment en een concreet voorstel van de Commissie in de zomer van 2011 verschijnen.

De Commissie is van mening dat de financiële activiteitenbelasting minder makkelijk te ontlopen is dan de financiële transactiebelasting omdat de eerste aangrijpt bij de winst van een bedrijf en niet bij makkelijk te verplaatsen transacties. De Commissie acht de financiële activiteitenbelasting robuust genoeg om zonder grote nadelige gevolgen voor de Europese concurrentiepositie alleen in Europa toe te passen, juist vanwege het feit dat deze minder gemakkelijk te ontlopen is.

  1. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

In de mededeling somt de Commissie vooral de stand van zaken op. Concrete wet-en regelgeving zal er nu niet worden opgesteld. Wel streeft de Commissie enige acties na ter voorbereiding van mogelijke wetgeving.

Financiële transactiebelasting:de Commissie is voornemens om deze belasting verder te bestuderen en zal zich in internationale gremia (vooral de G20) inzetten om relevante economische spelers ervan te overtuigen deze belasting mondiaal in te voeren.

De EU kent een gedeelde bevoegdheid op het gebied van interne markt. De subsidiariteit is wat het kabinet betreft positief. De EU heeft een grotere kracht dan de individuele lidstaten om andere grote niet-EUlanden van de noodzaak van een dergelijke belasting te overtuigen, al was het alleen maar omdat de EU verzekerd is van een vaste aanwezigheid bij de G20. Aangezien de Commissie terecht het relatieve gemak constateert waarmee een financiële transactiebelasting zou kunnen worden ontlopen, is gezamenlijke Europese inzet inzake deze belasting effectief. Vanwege de weglekeffecten is een transactiebelasting op Europees niveau, noch op het niveau van een EU-lidstaat, geen realistische optie.

Het oordeel over de proportionaliteit kan voorlopig nog niet worden gegeven omdat er op dit moment nog geen concrete wet-of regelgeving voorligt.

Er zijn geen financiële consequenties voor de EU-begroting voorzien. De gevolgen voor de nationale begroting bij de introductie van een dergelijke belasting zijn positief, al hangt dit ook af of er voor een wereldwijde belasting wordt gekozen.

Financiële activiteitenbelasting:de Commissie zal met betrekking tot deze belasting een impact assessmentuitvoeren en in de zomer van 2011 met een voorstel komen. Wat de subsidiariteit betreft kan worden aangesloten bij het subsidiariteitsoordeel over de financiële transactiebelasting. Verschil hierbij is wel dat een financiële activiteitenbelasting, in tegenstelling tot een financiële transactiebelasting, in principe op Europees niveau zou kunnen worden opgezet aangezien bij deze belasting weglekeffecten een kleinere rol spelen. Het kabinet zal naar aanleiding van het concrete voorstel van de Commissie pas kunnen beoordelen of een financiële activiteitenbelasting voldoet aan het proportionaliteitscriterium. Er zijn geen gevolgen voor de EU-begroting. De nationale financiële gevolgen van een introductie van een dergelijke belasting zijn in principe positief, al zal dit bezien moeten worden in relatie tot onder meer andere belastingen (met name BTW) en de modaliteiten van een dergelijke financiële activiteitenbelasting.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Het kabinet is het eens met de algemene inzet van de Commissie dat er rekening moet worden gehouden met het cumulatieve effect van andere hervormingsmaatregelen die nu voor de financiële sector getroffen worden. Willen banken zelf kredietwaardig blijven, dan is het belangrijk om het broze vertrouwensherstel bij kapitaalverschaffers van de banken niet te veel te ondermijnen met een op een stapeling van verschillende heffingen en opgeschroefde buffereisen. Voor Bazel III zal naar verwachting een ruime overgangstermijn gaan gelden, maar banken zullen, met oog op hun kredietwaardigheid, zo snel mogelijk aan de nieuwe criteria willen voldoen. Des te belangrijker om de cumulatieve omvang van de nieuwe heffingen voor banken beperkt te houden en ze geleidelijk in te voeren. Een te forse en te snelle verhoging van de belastingdruk voor banken,bedreigt niet alleen het broze herstel van de banken, maar zal,voor zover de belastingen door de banken worden afgewenteld, ook tot duurdere kredietverlening aan klanten leiden. Dat kan een te grote rem zetten op het aarzelende economische herstel. Verder dient een mogelijke belasting voor de financiëlesector in samenhang te worden bezien met een eventuele bankenbelasting.

Met betrekking tot de financiële transactiebelasting ondersteunt het kabinet de Commissie in haar conclusie dat een eventuele belasting op transacties het beste mondiaal kan worden ingevoerd omdat deze belasting anders te gemakkelijk kan worden ontlopen.

Wat betreft de financiële activiteitenbelasting is het kabinet van mening dat de financiële activiteitenbelasting een (theoretisch) idee is dat zich in de praktijk nog niet bewezen heeft en waarvoor nadere uitwerking in de ogen van het kabinet noodzakelijk is. Verder moet goed gekeken worden naar de samenloop met de BTW-heffing. Op BTW-gebied vindt er nu een discussie plaats over een mogelijke heffing op financiële diensten. Nederland is van mening dat daar ten principale de discussie hierover moet plaatsvinden. Om deze redenen blijft het kabinet voorlopig sceptisch over de toegevoegde waarde van een financiële activiteitenbelasting. Het kabinet zal niettemin de resultaten van het impact assessment en het concrete voorstel van de Commissie afwachten alvorens een definitief oordeel te vellen.

Fiche 3: mededeling bijdrage EU Regionaal Beleid aan de Europa 2020-strategie

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’sBijdrage van het Regionaal Beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie

Datum Commissiedocument

6 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM(2010) 553 definitief

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199722

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

Raadswerkgroep Structuurfondsen. Op dit moment is geen Raadsbehandeling voorzien.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

  1. Essentie voorstel

Met deze mededeling, die een aanvulling vormt op het vlaggenschipinitiatief “Innovatie Unie”, geeft de Commissie invulling aan de bijdrage van het Regionaal beleid aan een van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, slimme groei (innovatie, onderwijs, digitale maatschappij). De Commissie ziet het Cohesiebeleid als het instrument bij uitstek om alle regio’s, ongeacht hun ontwikkelstadium, in staat te stellen kennis te ontwikkelen en/of te verwerven en aan te wenden voor innovatie. Daarmee levert het Regionaal beleid een belangrijke bijdrage aan behoud en groei van de concurrentiekracht van de EU.

De voorgestelde acties en maatregelen richten zich met name op een verdergaande inzet van middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor kennis en innovatie. Dit moet in de huidige programmaperiode leiden tot een herallocatie van onbenutte middelen naar kennis- en innovatiedoelstellingen. Tevens stelt de Commissie voor te starten met de ontwikkeling van slimme (regionale) specialisatiestrategieën (smart specialisation strategies). De intentie hiervan is te komen tot een meer gerichte inzet van regionaal beleid gekoppeld aan de Europa 2020 agenda. Ook kunnen deze strategieën in de nieuwe periode de basis vormen voor afspraken tussen de belanghebbenden en een meer resultaatgerichte benadering binnen het regionaal beleid.

  1. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

In de mededeling stelt de Commissie geen nieuwe maatregelen of wet- en regelgeving voor. Wel wordt een aantal acties aangekondigd, die hieronder worden beschreven.

EFRO-programma’s 2007-2013

In de mededeling geeft de Commissie een aanzet voor de wijze waarop regionaal beleid ook in de huidige programmaperiode kan bijdragen aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en formuleert daarvoor een aantal acties. Enkele daarvan zijn: herallocatie onbenutte middelen, de uitwerking van slimme regionale specialisatiestrategieën, het stimuleren van het gebruik van financieringsinstrumenten (zogenaamde Financial engineering instrumenten) en de inzet van openbare aanbestedingen om via de vraagzijde innovatie te stimuleren.

De Commissie roept verder op de voor de huidige programmaperiode nog voor handen zijnde middelen aan te wenden voor innovatie. De aanpassing van de EFRO-programma’s (waaronder de herallocatie van middelen) is een aangelegenheid van de programma’s - en daarbij betrokken belanghebbenden - zelf, waarna aanpassingen ter goedkeuring aan de Commissie moeten worden voorgelegd.

EFRO-programma’s post-2013

Voor de toekomstige programmaperiode zal deze mededeling van invloed zijn op de opvolger(s) van de huidige Verordening voor Regionaal Beleid en (eventuele) nationale programma’s. Hierover zal in de periode tot 2014 nog uitgebreid worden onderhandeld.

Eveneens van belang voor deze discussie is de uitkomst van de besprekingen over de wijze waarop de Europa 2020-strategie vertaald moet gaan worden naar nationaal beleid en de eventuele rol van conditionaliteit hierin.

Wanneer Cohesiebeleid instrumenteel is bij de vertaling van de doelen uit de Europa 2020-strategie naar de lidstaten, moeten de regionale specialisatiestrategieën hiermee worden verbonden. In de huidige programmaperiode is, voor een vergelijkbaar doel onder de Lissabonagenda, het Nationaal Strategisch Referentiekader opgesteld. Het is denkbaar dat voor de toekomstige programma’s eveneens een dergelijk nationaal raamwerk moet worden vastgesteld. De uiteindelijke verdeling van rollen en verantwoordelijkheden zal door Nederland worden bezien in het kader van de subsidiariteit en proportionaliteit.

Bevoegdheid

Economische, sociale, en territoriale samenhang, waar het regionaal beleid onder valt, is een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2 VWEU). De EU heeft de bevoegdheid de prioritaire doelstellingen van EU- structuurfondsen (zoals EFRO) vast te stellen (artikel 177 VWEU).

Subsidiariteit

Voor zover dit oordeel op dit moment kan worden gegeven, beoordeelt Nederland de subsidiariteit van deze mededeling positief. Doel van het regionaal beleid is de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de regio’s en de achterstand van minder begunstigde regio’s te verkleinen, evenals het bevorderen van de concurrentiekracht, werkgelegenheid en Europese territoriale samenwerking. De Europa 2020-strategie (slimme groei) kan hieraan bijdragen. Voor een koppeling van de Europa 2020-strategie en het regionaal EU-beleid is het EU-niveau het meest geschikte niveau.

Proportionaliteit

Nederland beoordeelt de proportionaliteit positief. De voorgestelde acties passen binnen de geldende structuurfonds-verordeningen. Er is dan ook geen sprake van aanpassing van bestaande betrokken regelgeving of verschuiving van bevoegdheden. Tenslotte hebben deze voorgestelde acties geen juridisch verplichtend karakter.

Enkele acties sluiten bovendien mooi aan bij de huidige Nederlandse aanpak, zoals de clustergerichte aanpak en de keuze om per regio de nadruk te leggen op een beperkt aantal sterke punten. De oproepen van de Commissie geven voldoende richting aan en laten de lidstaten vrij in hoe zij daar invulling aan geven.

Financiële gevolgen:geen, de activiteiten dienen binnen bestaande budgettaire kaders te worden gefinancierd. Eventuele nationale financiële gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen conform de gangbare regels budgetdiscipline.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Nederland verwelkomt de mededeling en de acties die door de Commissie worden aangekondigd. Deze sluiten in veel gevallen aan bij het Nederlandse position paperToekomst Cohesiebeleid dat op 23 juni door de minister van Economische Zaken samen met de decentrale overheden is vastgesteld.

In het paperpleit Nederland ervoor het Cohesiebeleid bij te laten dragen aan de strategische doelstellingen van de EU. Aandacht voor innovatie en onderzoek is daarbij essentieel omdat daarmee de concurrentiekracht op een globaliserende markt kan worden behouden en verder kan worden vergroot. In de huidige programmaperiode is in de Nederlandse EFRO-programma’s sterk ingezet op innovatie. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor complexiteit en uitvoerbaarheid in de toekomst en samenwerking met regio’s in buurlanden.

De commissie stelt de volgende acties voor lidstaten en decentrale overheden voor:

Actie 1: ontwikkelen van slimme specialisatiestrategieën

Deze actie beoogt de beschikbare middelen te richten op de sterke punten van regio’s die de beste vergelijkende voordelen bieden, bijvoorbeeld op clusters, bestaande sectoren, eco-innovatie, markten met een hoge toegevoegde waarde, ambities van de overheid, of specifieke onderzoeksgebieden. De ontwikkeling van dergelijke strategieën kan onmiddellijk worden gestart en vergt een gezamenlijke en clustergerichte aanpak waarin alle belanghebbenden zijn betrokken: bedrijven, kennisinstellingen en overheden.

Als suggestie geeft de Commissie aan uit welke bouwstenen een dergelijke strategie zou kunnen bestaan, te weten: het bevorderen van clustervorming, een innovatievriendelijk ondernemingsklimaat voor MKB’s, leven lang leren in onderzoek en innovatie, een plek voor de creatieve en culturele industrie, ontwikkelen van aantrekkelijke regionale onderzoeksinfrastructuur en “centers of competence”, het realiseren van de grote maatschappelijke uitdagingen, openbare aanbestedingen en de digitale agenda. Met de verwijzing naar de Commissiemededeling “Innovatie Unie” 3 wordt eveneens voorgesteld Europese innovatiepartnerschappen een plaats te geven in de strategieën.

Ter ondersteuning van deze actie zal in de huidige programmaperiode programmatisch en financieel zwaarder moeten worden ingezet op het ondersteunen van kennis en innovatie. De Commissie benadrukt hieraan volledig haar medewerking te zullen verlenen.

Standpunt Nederland

Slimme specialisatiestrategieën gaan uit van een gerichte inzet van beperkte middelen. Door nadruk te leggen op twee tot drie sterke punten per regio wordt een kritische massa gehaald waarmee daadwerkelijk een ontwikkeling in gang kan worden gezet. Evenals met de door de Commissie voorgestane clustergerichte aanpak heeft Nederland ook positieve ervaringen met een heldere keuze voor een beperkt aantal sterke punten. De introductie van de slimme specialisatie strategieën wordt dan ook door Nederland ondersteund.

Voor de ontwikkeling van slimme specialisatie strategieën, ziet Nederland hier een verdere ontwikkeling van de huidige operationele programma’s in. Ook deze zijn tot stand gekomen in een proces tussen de verschillende belanghebbenden en bevatten heldere keuzes. De voorgestelde strategieën gaan hier nog een stap verder in, maar passen daarmee goed in het door Nederland vastgestelde Position paper Toekomst Cohesiebeleid. Een punt van aandacht is wel de verhouding tussen de slimme specialisatiestrategieën waar de gebiedsgerichte integrale benadering centraal staat en de sectorale thematische innovatiepartnerschappen die de Commissie wil oprichten.

Dat er meer wordt gekeken naar de resultaten van de programma’s dan naar de input ondersteunt Nederland. Wel is hierbij een punt van aandacht hoe de resultaatmeting plaatsvindt. De voorgestelde systematiek zou wat Nederland betreft moeten leiden tot een vermindering van de administratieve last en niet tot een verzwaring.

Nederland ondersteunt in beginsel de suggestie van de Commissie voor herallocatie van onbenutte middelen. Daarbij wordt echter aangetekend dat de uitvoering van de Nederlandse programma’s dermate goed verloopt dat het, met een slag om de arm voor de uiteindelijke realisatie, vooralsnog niet nodig lijkt binnen Nederland tot herallocatie over te gaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de Nederlandse programma’s met een Lissabon-oormerking van 60% al een sterke nadruk op kennis en innovatie kennen: 60% van alle EFRO-middelen wordt ingezet voor het streven naar hogere R&D uitgaven, zoals geformuleerd in de Lissabonstrategie. Indien de Commissie met herallocatie van onbenutte middelen doelt op middelen die in principe terug zouden vloeien naar de lidstaten, dan acht Nederland dit niet opportuun.

Actie 2: meer gebruik maken van financieringsinstrumenten (Financial engineering)

In de mededeling breekt de Commissie een lans voor een intensiever gebruik van financieringsinstrumenten ter ondersteuning van innovatie. Hieronder worden verstaan: zachte leningen, garanties en durfkapitaal, overeenkomstig het type en de omvang van de betreffende onderneming of het betrokken risico.

Standpunt Nederland

Nederland ziet zowel voordelen als kanttekeningen bij het inzetten van Financial engineering. Nederland steunt daarom verdere onderzoek naar de mogelijkheden van Financial engineering, waaronder de studie naar de budgettaire consequenties en de N+2 regel. In potentie biedt het de mogelijkheid bieden om meer projecten te ondersteunen met een kleiner budget. Immers, gegenereerde projectinkomsten stromen terug naar het fonds, waardoor de middelen opnieuw beschikbaar worden gesteld voor de ondersteuning van projecten. Deze vorm van ondersteuning bestaat bovendien voornamelijk uit risicodragende leningen in plaats van subsidies, waardoor bedrijfsmatig werken en efficiëntie worden gestimuleerd. Nederland is dan ook voorstander te onderzoeken in hoeverre het Financial engineering instrumentarium kan worden uitgebreid.

Toch is een aantal kanttekeningen te plaatsten. Zo is het (1) niet de bedoeling dat deze instrumenten de marktpartijen verdringen door te concurreren met de financiële sector, zou het (2) onwenselijk zijn als Financial engineering middelen automatisch in een fonds terechtkomen zonder verdere duidelijkheid over de vervolginzet van de teruggestorte middelen en moet (3) toepassing niet leiden tot verzwaring van de administratieve lasten of extra beheersrisico’s. Onder meer vanwege deze kanttekeningen is het uitgangspunt dat dergelijke instrumenten alleen na een zorgvuldig onderzoek en een grondige afweging dienen te worden ingezet.

Tenslotte, los van de vraag of een verdere intensivering van het gebruik van revolverende fondsen 4 in de huidige periode wenselijk is, beperkt de snelle uitvoering van de programma’s in de huidige periode de mogelijkheid over te gaan tot een intensiever gebruik van dergelijke fondsen.

Actie 3: streven naar de mogelijkheid (krachtens artikel 37, lid 6, onder b), van Verordening (EG) nr. 1083/2006 om interregionale samenwerking te financieren ter bevordering van onderzoek en innovatie in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen" en betere toegang tot internationale onderzoek- en innovatienetwerken in het kader van het Zevende Kaderprogramma (KP7) en het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP).

Standpunt Nederland

Nederland kan akkoord gaan met dit voorstel. Innovatie en daaraan gerelateerde ruimtelijke vraagstukken zijn nu al onderwerp van interregionale samenwerking, maar zou beslist nog verder kunnen worden bevorderd. Ook een betere toegankelijkheid tot KP7 en het CIP, met name voor het bedrijfsleven in het algemeen en het MKB in het bijzonder, draagt bij aan de ontwikkeling van grensoverschrijdende innovatieve clusters.

Actie 4: Het inzetten van openbare aanbestedingen om (de ontwikkeling van) innovatieve diensten, processen en producten te stimuleren.

Standpunt Nederland

Nederland vindt dit een goed voorstel, omdat met openbare aanbestedingen regionale overheidsambities vanuit regionale sterktes kunnen worden ingevuld. Dit sluit uitstekend aan bij het uitbreiden van de vormen van financiering om ondernemerschap en innovatie te versterken.

Nederlandse overheden die door aanbesteding innovatieprojecten willen starten, kunnen hierbij ondersteuning vinden via het programma Innovatiegericht Inkopen en gebruik maken van de succesvolle SBIR aanbestedingsmethode die door Agentschap NL wordt uitgevoerd.

Actie 5: systematischer gebruik maken van internationale intercollegiale toetsing van onderzoeksprojecten door onafhankelijke deskundigen ter vergroting van de doeltreffendheid van de ondersteuning.

Standpunt Nederland

Een intercollegiale toetsing van onderzoeksprojecten zou een waardevol middel kunnen zijn ter vergroting van de doeltreffendheid van de steun. Echter de concrete invulling van deze actie is vooralsnog onduidelijk evenals de effecten op de uitvoerbaarheid van de operationele programma’s. Bekeken moet worden of deze actie met het oog op uitvoerbaarheid, het streven naar vereenvoudiging en lastenverlichting opportuun is.

Actie 6: overwegen van het gebruik van het EFRO voor de financiering van geschikte geselecteerde KP7- en CIP-projecten.

Standpunt Nederland

In de Nederlandse situatie kunnen projecten niet worden voorgesorteerd. De subsidieregeling en de daaruit voortvloeiende toetsingskaders schrijven voor dat behandeling plaatsvindt op volgorde van binnenkomst (“Wie het eerst komt, die het eerst maalt”). Wel kunnen projectvoorstellen, na te zijn afgewezen bij het FP7 of het CIP als EFRO-subsidievoorstel worden ingediend. Ze worden dan op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor de toekomst vindt Nederland dat in de eerste plaats het cohesiebeleid als zelfstandig beleid met eigen doelstellingen op het gebied van economische sociale en territoriale cohesie het uitgangspunt dient te zijn. Daarbij staan de regionale strategieën centraal. Daardoor kan het EFRO niet automatisch gelden als financieringsbron van geschikte geselecteerde KP7 en CIP-projecten, maar zal nauw moeten worden aangesloten bij de programma’s. Net zoals bij de Europese innovatiepartnerschappen zal goed gekeken moeten worden naar de uitwerking van deze actie en de rol van het cohesiebeleid.

Actie 7: benutten van de mogelijkheden tot verbetering van het regionaal innovatiebeleid via de intercollegiale leeractiviteiten die door platforms en netwerken in het kader van KP7, CIP en Interreg IV C worden aangeboden.

Standpunt Nederland

Nederland is voorstander van “policy-learning” binnen bestaande netwerken zoals voorgesteld en ondersteunt actieve agendering van dit onderwerp in de bestaande overleggen.

De commissie stelt de volgende acties voor die zij zelf zou moeten ondernemen:

Actie 1: Faciliteren van het ontwikkelen en implementeren van slimme specialisatiestrategieën door:

  • het opzetten van een Platform voor Slimme Specialisatie;

  • het verspreiden van data-analyses en beleidsinformatie over onderzoek en innovatie in een EU-breed perspectief;

  • dit aan de orde te stellen in daarvoor geëigende platforms.

Actie 2: Ondersteunen van lidstaten en regio’s bij de implementatie van scholing, kennis en innovatie projecten.

Actie 3: Nauwe samenwerking met financiële instellingen.

Actie 4: Ondersteunen van ondernemingsmogelijkheden voor het MKB.

Actie 5: Verbeteren van de samenhang tussen verschillende EU programma’s op het terrein van scholing, kennis en innovatie.

Ten slotte geeft de Commissie aan te zullen onderzoeken in hoeverre het mogelijk is dat grootschalige onderzoeksfaciliteiten, zoals op de ESFRI-lijst vermeld, in aanmerking kunnen komen voor financiering vanuit structuurfondsen.

Nederlands standpunt

Nederland moedigt de Commissie van harte aan de voorgestelde acties op te pakken. Kanttekening daarbij is dat de maatregelen niet mogen leiden tot verzwaring van de administratieve lasten.

Fiche4: verordening twee- of driewielige voertuigen en vierwielers

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers

Datum Commissiedocument

4 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM (2010) 542 final

Prelex

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0542:FIN:NL:PDF

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/automotive/files/sec-2010-1152_en.pdf

Behandelingstraject Raad

Via de Raadswerkgroep Technische Harmonisatie naar de Raad voor Concurrentievermogen.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis
Artikel 114 VWEU

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht EP.

c) Delegatie en/of comitologie
De Commissie wordt bijgestaan door het technisch comité motorvoertuigen, ingesteld bij artikel 40 van Richtlijn 2007/46/EG.

2. Samenvatting BNC-fiche

Korte inhoud voorstel

De voorgestelde verordening betreft een vervanging van de bestaande richtlijnen met

toelatingseisen voor twee- en driewielige voertuigen, waaronder:

  • een flinke aanscherping in drie stappen van de eisen aan de schadelijkheid van de uitlaatgassen;

  • de introductie van antiblokkeerremsystemen voor zwaardere motorfietsen;

  • de verbetering van het toezicht op de conformiteit van de verkochte voertuigen.

Enerzijds bundelt het voorstel bestaande regelgeving en zorgt het daarmee voor een overzichtelijker geheel, anderzijds verscherpt het de eisen ten aanzien van de verkeersveiligheid en de milieuprestaties van de voertuigen.

Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Positief. Door aanscherping van veiligheids- en milieueisen op EU-niveau te regelen wordt gezorgd voor een gelijk speelveld. Het in de ontwerpverordening voorgestelde tempo van aanscherping van de milieueisen is vergelijkbaar met dat voor personenauto’s en zorgt er voor dat L-categorie voertuigen op termijn geen bovenproportioneel aandeel in luchtverontreinigende emissies voor hun rekening nemen.

Nederlandse positie en eventuele acties

Nederland verwelkomt het voorstel en is op hoofdlijnen positief over de getoonde ambitie.

3. Samenvatting voorstel

Inhoud voorstel
Het voorstel richt zich tot voertuigen van de categorie L: twee- en driewielige bromfietsen, twee- en driewielige motorfietsen, motoren met zijspan en vierwielers zoals quads en minicars. De Commissie wil met dit voorstel:

  • een einde maken aan de complexiteit van de huidige regelgeving voor deze voertuigen;

  • het toenemende aandeel luchtverontreinigende emissies van deze categorie voertuigen terugdringen;

  • de voertuigveiligheid vergroten;

  • regels stellen voor nieuwe technologieën en voertuigen;

  • ervoor zorgen dat de verkoop en registratie van bepaalde voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden, voldoen aan de typegoedkeuringseisen.

De voorgestelde verordening moet de huidige Kaderrichtlijn vervangen, evenals veertien bijzondere richtlijnen en 21 wijzigingsrichtlijnen. De voertuigen die onder deze verordening vallen moeten tijdens de typegoedkeuring in drie stappen (de eerste in 2014, de tweede in 2017 en de derde in 2020) aan respectievelijk de € 3, 4 en 5 uitlaatgasnormen voldoen, waarbij voor motorfietsen geldt dat ze aan de € 4, 5 en 6 normen moeten voldoen. Verder moeten de voertuigen die onder de verordening vallen, worden uitgerust met een systeem dat dagverlichting automatisch inschakelt en moeten zwaardere tweewielers worden uitgerust met een antiblokkeerremsysteem.

Impact assessment Commissie

Het in opdracht van de Commissie uitgevoerde impact assessmentlaat zien dat de milieu- en veiligheidswinst van de voorgestelde maatregelen ruimschoots opweegt tegen de hogere productiekosten van de voertuigen die het gevolg zullen zijn van de strengere eisen.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  1. Bevoegdheid: de Commissie baseert de bevoegdheid op artikel 114 VWEU. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten. Nederland kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.

b) Functionele toets:

  • Subsidiariteit: positief.

  • Proportionaliteit: positief.

  • Onderbouwing:

Regelgeving op Europees niveau is de meest voor de hand liggende keuze. Regelgeving op een lager niveau zou kunnen leiden tot verstoring van de interne markt, tot verschillen in milieu- en veiligheidsprestaties van de betreffende voertuigen en tot hogere administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het subsidiariteitsoordeel is derhalve positief. Een verordening is een goed instrument om enerzijds de doelen van vereenvoudiging van regelgeving en aanscherping van milieu- en veiligheidseisen te realiseren, en anderzijds een verstoring van de interne markt te voorkomen. Een verordening hoeft immers niet omgezet te worden in nationale regelgeving. De beoogde doelen kunnen hierdoor eerder bereikt worden dan bij de keuze voor een ander instrument.

c) Nederlands oordeel:

Nederland onderschrijft het doel van vereenvoudiging regelgeving en aanscherping milieu- en veiligheidseisen. Het politieke oordeel over het voorstel is positief.

5. Implicaties financieel

a) Consequenties EU-begroting

Vooralsnog geen. Voor de derde emissiestap (€ 6 voor motorfietsen en € 5 voor alle overige L-voertuigen) is een aanvullend milieu-effectonderzoek gepland dat uit de begroting van de Commissie zal worden gefinancierd.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Geen, voor zover de overheid niet zelf motorfietsen aanschaft.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Bromfietsen, motorfietsen, andere twee- en driewielige voertuigen, quads en minicars zullen wellicht door de strengere eisen in beperkte mate duurder worden. Ook kunnen de tarieven (bijvoorbeeld voor de aanvrager van een typegoedkeuring of van een kentekenbewijs) mogelijk stijgen als gevolg van gestegen uitvoeringskosten. Hier staat tegenover dat het voorstel gunstig is voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging en verdere harmonisering van toelatingseisen. Bovendien leidt het voorstel totaanzienlijke milieu- en veiligheidswinst en brandstofbesparing.

d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden

De bestaande besluiten en regelingen moeten worden ingetrokken. Ter uitvoering van de verordening moet een typekeuringsinstantie worden aangewezen en moet overtreding van de verordening strafbaar worden gesteld. Voorts vraagt de ontwerpverordening van de lidstaten om (meer) markttoezicht. De implicaties daarvan zijn op dit moment nog niet duidelijk, maar het kan betekenen dat er beter toezicht moet gaan worden uitgeoefend of de op de markt gebrachte voertuigen een typekeuring hebben en of de voorschriften verbonden aan die typekeuring (conformiteit en duurzaamheid) voldoende worden nageleefd. Eventuele aanvullende uitvoeringskosten worden in de tarieven (bijvoorbeeld voor de aanvrager van een typegoedkeuring of van een kentekenbewijs) van de uitvoeringsorganisatie verdisconteerd.

e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Voor burgers is er geen wijziging in administratieve lasten. Voor bepaalde fabrikanten van (onderdelen van) L-voertuigen die voor het eerst onder de regelgeving vallen kan de administratieve lastendruk stijgen, aangezien ze een typegoedkeuring moeten verkrijgen. Grosso modo zullen voor de fabrikanten van (onderdelen van) L-voertuigen de administratieve lasten niet wijzigen als gevolg van inhoudelijke veranderingen in de typekeuringseisen.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het betreft een verordening die rechtstreeks zal werken, inhoudelijke omzetting in nationale wetgeving is niet nodig. Er moeten sancties worden vastgesteld en er moet een typekeuringsinstantie worden aangewezen. Lidstaten hebben – in enkele gevallen – de bevoegdheid om bepaalde beleidsmaatregelen (bijvoorbeeld voor wat betreft de verkoop en het in het verkeer brengen van onderdelen en technische eenheden) zelf in te vullen. Omdat deze verordening bestaande richtlijnen vervangt, moet regelgeving ter implementatie van richtlijnen (o.a. het Besluit typekeuring bromfietsen luchtverontreiniging en enkele uitvoeringsregelingen) worden aangepast of ingetrokken.

b) Voorgestelde datum inwerkingtreding
De verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking

ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en is van toepassing met ingang van 1 januari 2013. De sancties moeten zijn vastgesteld zes maanden na de publicatie van de verordening.

c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Voor de laatste stap van aanscherping van de milieueisen is een evaluatiebepaling opgenomen in art. 21 leden 4 en 5. Uiterlijk op 1 januari 2016 zal de Commissie een alomvattend milieueffectonderzoek uitvoeren om vast te stellen welke beleidsmaatregelen moeten worden genomen om de laatste stap te bereiken.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid

Qua uitvoerbaarheid sluit de systematiek van typekeuring goed aan bij de bestaande praktijk voor andere categorieën voertuigen, waarmee een jarenlange ervaring bestaat.

b) Handhaafbaarheid.

Voor zover het om voertuigen gaat waarvoor het voeren van een kenteken verplicht is, is de handhaving eenvoudig. Zonder bewijs van typekeuring wordt geen kenteken afgegeven en mag men niet van de weg gebruik maken. In het geval dat door de nieuwe verordening voertuigen op de markt komen zonder kentekenplicht, zal op een andere wijze moeten worden verzekerd dat geen niet-typegekeurde voertuigen op de markt worden gebracht.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Het voorstel heeft geen directe gevolgen voor ontwikkelingslanden.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie. Vereenvoudiging van regelgeving, aanscherping van emissienormen, vergroting van de voertuigveiligheid en een beter markttoezicht op de introductie van voertuigen en voertuigonderdelen op de EU-markt zijn stuk voor stuk beleidsdoelen waar Nederland achter staat. Wel wil Nederland eerst laten onderzoeken wat het effect van onder meer ABS-specifiek op motoren is, waarbij de voordelen tegen de nadelen worden afgewogen. De aanscherping van de emissienormen, die op termijn erg ambitieus zijn, stemt tot tevredenheid. Het tijdpad van de inwerkingtreding van de normen betekent wel dat ze op korte termijn niet bijdragen aan het halen van de luchtkwaliteitseisen of de emissieplafonds. Verder vindt Nederland het onwenselijk dat een aantal vierwielers (quads) buiten deze en andere regelgeving valt. Nederland zal er – samen met andere lidstaten – op inzetten dat dit wordt gerepareerd. Tot slot wordt de nieuwe categorisering van L-voertuigen nog bestudeerd op mogelijk onwenselijke gevolgen en daar zal zo nodig actie op worden ondernomen.

Fiche 5: mededeling Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie

1. Algemene gegevens

Titel voorstel :

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Europa 2020-kerninitiatief

Innovatie-Unie

Datum Commissiedocument

6 oktober 2010

Nr. Commissiedocument

COM(2010) 546

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199719#

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

Het Voorzitterschap voorziet raadsconclusies voor de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2010. In december spreekt de Europese Raad in een thematische sessie over innovatie. Het onderwerp Innovatie-Unie werd al eerder besproken tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen van juli 2010 en de formele Raad voor Concurrentievermogen van oktober 2010.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatiein nauwe samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  1. Essentie voorstel

De Innovatie-Unie is één van de zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie voor Groei en Banen. In deze mededeling presenteert de Commissie een strategie om belemmeringen voor innovatie weg te nemen. Volgens de Commissie zijn de belemmeringen 1) ondermaatse investeringen in de kennisbasis, 2) belemmerende randvoorwaarden voor innovatie en 3) fragmentatie en duplicatie in het onderzoeks- en innovatiebeleid dat gevoerd wordt op EU-, nationaal en regionaal niveau. Deze strategie is nodig om in tijden van financiële krapte, grote maatschappelijke veranderingen en toenemende mondiale concurrentie, nieuwe banen te creëren en onze levensstandaard op peil te houden. Volgens de Commissie zal het behalen van de doelstelling van besteding van 3% van het BBP aan R&D in de Europese Unie leiden tot 3,7 miljoen nieuwe banen en een extra groei van het BBP van € 800 miljard.

De Commissie roept op om het innovatiebeleid te richten op de grote maatschappelijke uitdagingen die in de Europa 2020-strategie voor duurzame groei en banen zijn geïdentificeerd, zoals energie, water, gezondheid, transport en onderwijs. Ook roept de Commissie op om een breed begrip van innovatie te hanteren, zowel vraag- als aanbodgestuurd, dat innovatie in producten, diensten en processen en creatieve innovatie en design omvat. De Commissie wil bovendien dat alle belanghebbenden en regio’s betrokken worden in de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie.

De Commissie doet aanbevelingen die zich richten op zes hoofddoelstellingen binnen de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie. De Commissie stelt Europese innovatiepartnerschappen voor die gericht zijn op maatschappelijke uitdagingen en op modernisering van aangesloten sectoren en markten, die actief zijn door het gehele onderzoeks- en innovatiesysteem en zorgen voor stroomlijning, vereenvoudiging en betere coördinatie van nieuwe en reeds bestaande instrumenten en initiatieven. Om ervaring op te doen stelt de Commissie voor een proefinitiatief te starten op het terrein van “actief en gezond ouder worden”. Ook doet de Commissie aanbevelingen voor het monitoren door de Raad van de voortgang van de Innovatie-Unie.

De Innovatie-Unie moet mede in relatie gezien worden tot de andere mededelingen die de Commissie uit zal brengen of uitgebracht heeft in het kader van Europa 2020 zoals de kerninitiatieven “Jeugd in Beweging”, “Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”, “Industriebeleid”, “Digitale agenda” en “Een hulpbronnenefficiënt Europa" en de mededeling “Europees regionaal beleid in relatie tot de Europa 2020 strategie”.

  1. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

De Commissie presenteert met de mededeling een samenhangend overzicht van zowel bestaande als een aantal nieuwe acties op het gebied van onderzoek en innovatie. Deze acties laten zich samenvatten in zes hoofdmaatregelen:

  1. Versterken van de kennisbasis en verminderen van fragmentatie, door:

a) het verhogen van het aantal onderzoekers, het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden voor onderzoekers en het wegnemen van barrières voor mobiliteit van onderzoekers en grensoverschrijdende samenwerking, modernisering en hervorming van het hoger onderwijs en het opzetten van samenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven om nieuwe curricula te ontwikkelen gericht op innovatie;

b) het creëren van een Europese onderzoeksruimte waarin alle actoren, zowel publiek als privaat, vrij kunnen handelen, allianties kunnen smeden en kritische massa kunnen vormen om op wereldwijde schaal te kunnen samenwerken en concurreren,

c) stroomlijning van Europese financieringsinstrumenten, vereenvoudiging van de deelnameregels, versterking en integratie van de kennisdriehoek van onderzoek, onderwijs en innovatie en het verder ontwikkelen van het Europese Instituut voor Technologie (EIT).

De commissie kondigt op dit terrein onder andere de volgende acties aan:

  • het opstellen van een internationaal rankingsysteem als benchmark voor prestaties van universiteiten;

  • het opstellen van een integraal kader voor het ontwikkelen en stimuleren van e-skills voor innovatie en concurrentievermogen;

  • het ontwikkelen van een kader voor de Europese onderzoeksruimte om obstakels voor mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking weg te nemen;

  • het richten van toekomstige onderzoeks- en innovatieprogramma’s op de Europa 2020-doelstellingen, in het bijzonder op die van de Innovatie-Unie, met een sterke focus op maatschappelijke uitdagingen, stroomlijning en vereenvoudiging;

  • het zodanig ontwerpen van toekomstige EU-onderzoeks- en innovatieprogramma’s dat eenvoudige toegang en sterkere betrokkenheid van het MKB verzekerd is.

Verder nodigt de Commissie de lidstaten uit om actie te ondernemen op onder andere de volgende punten:

  • het vóór 2011 hebben van een nationale strategie om voldoende onderzoekers op te leiden en om aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden te bieden in publieke onderzoeksinstellingen;

  • het tegen 2015, samen met de Commissie, realiseren van 60% van de onderzoeksinfrastructuren die de lidstaten via de zogenaamde ESFRI-lijst als prioriteit hebben gesteld. Bezien zal worden hoe de structuurfondsen gebruikt kunnen worden om het opzetten van grootschalige infrastructuren te faciliteren.

  1. Stimuleren dat goede ideeën hun weg naar de markt vinden, door:

a) de toegang tot kapitaal voor innovatieve ondernemingen te verbeteren via risicokapitaal, leningen en garanties;

b) het functioneren van de interne markt te verbeteren door middel van het wegnemen van belemmeringen voor innovatie;

c) het stimuleren van technologische innovatie, sociale innovatie en innovatie in de diensten; en

d) betere verspreiding van kennis.

De Commissie kondigt op dit terrein onder andere de volgende acties aan:

  • het aanpakken van de knelpunten op de kapitaalmarkt voor risicovolle investeringen in innovatie; in 2014 zal de Commissie instrumenten instellen om een substantiële toename van het aantrekken van private investeringen te bewerkstelligen;

  • het in 2011 uitvoeren van een tussentijdse evaluatie van het staatssteunkader en opstellen van een innovatiekader dat duidelijkheid moet geven over welke innovaties ondersteund kunnen worden;

  • het opstellen van richtlijnen en ondersteuning voor innovatief en precommercieel aanbesteden;

  • het instellen van een European Design Leadership Board en een European Creative Industry Alliance;

  • het bevorderen van kennisoverdracht, onderzoekssamenwerking en vrije toegankelijkheid van resultaten die voortkomen uit publiek gefinancierd onderzoek;

  • het ontwikkelen van een Europese kennismarkt voor octrooien en licenties; het Europees Parlement en de Raad zouden overeenstemming moeten bereiken over het EU octrooi zodat de eerste Europese octrooien in 2014 afgegeven kunnen worden.

Verder nodigt de Commissie de lidstaten uit om actie te ondernemen op onder andere de volgende punten:

  • het screenen van wetgeving, die van toepassing is op sleutelgebieden als eco-innovatie en op de gebieden waarop de Europese Innovatiepartnerschappen betrekking hebben, samen met de Commissie;

  • het oormerken van budget voor precommercieel aanbesteden en het inkopen van innovatieve goederen en diensten. Dit zou een aanbestedingsmarkt door de EU moeten genereren van minimaal €10 miljard per jaar voor innovaties die de efficiency en kwaliteit van publieke diensten verbeteren en grote maatschappelijke uitdagingen adresseren.

  1. Maximaliseren van sociale en territoriale cohesie door structuurfondsen beter te benutten ten behoeve van innovatie en deze bij te laten dragen aan regionale innovatiestrategieën op basis van slimme specialisatie (“smart specialisation”) en door het stimuleren van sociale innovatie.

De Commissie kondigt op dit terrein onder andere een proefinitiatief aan op het terrein van sociale innovatie en een programma voor sociale innovatie en innovatie in de publieke sector onder het lopende Zevende Kaderprogramma. Verder nodigt de Commissie de lidstaten uit om het gebruik van structuurfondsen te verbeteren voor onderzoeks- en innovatieprojecten en ten behoeve van slimme specialisatie door de regio’s.

  1. Aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen met behulp van onderzoek en innovatie

De Commissie kondigt zogenaamde Europese Innovatiepartnerschappen aan waarbij zij met lidstaten en belanghebbenden wil samenwerken om onderzoeks- en innovatiebeleid te stroomlijnen ten behoeve van het vinden van oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. Gestart wordt met een proefinitiatief op het terrein van “actief en gezond ouder worden”. De Commissie vraagt lidstaten en belanghebbenden zich hieraan te committeren.

  1. Versterken van de wetenschappelijke en technologische samenwerking met landen buiten de EU

De Commissie roept de EU en haar lidstaten op om gezamenlijke prioriteiten te stellen op het terrein van wetenschappelijke en technologische samenwerking met niet-EU landen, inclusief de ontwikkeling van mondiale onderzoeksinfrastructuren. Verder roept de Commissie de EU en haar lidstaten op om beleid te voeren dat gericht is op het behouden van onderzoekers en op het aantrekken van onderzoekers van buiten de EU.

  1. Het meten van de voortgang van de Innovatie-Unie

De Commissie kondigt aan dat zij zal starten met de ontwikkeling van een nieuwe innovatie-indicator die “het aandeel van snelgroeiende innovatieve bedrijven in de economie” meet. Daarnaast zal de Commissie een proces in gang zetten om de voortgang op innovatievlak te meten met behulp van een “onderzoek en innovatie unie scoreboard”. De Commissie nodigt de lidstaten uit om zelfevaluaties uit te voeren en te identificeren welke kritische hervormingen nodig zijn als onderdeel van de nationale hervormingsprogramma’s, ten behoeve van het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen.

De Commissie kondigt in haar mededeling één wetgevend voorstel aan voor begin 2011. Dit wetgevende voorstel gaat over standaardisatie. Doel is om het proces van standaardisatie te versnellen en te moderniseren om zo interoperabiliteit en innovatie te stimuleren in snel veranderende wereldmarkten.

Bevoegdheidsvaststelling

De Unie is bevoegd op te treden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, zonder dat de lidstaten belet worden hun bevoegdheden uit te oefenen (artikel 4, lid 3 VWEU). De Unie is bevoegd de ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten bij hun inspanningen op het gebied van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling te stimuleren (artikel 179 VWEU). Daarnaast dragen de EU en de lidstaten gezamenlijk zorg voor het versterken van het concurrentievermogen. Hiervoor heeft de Commissie met name een rol bij de coördinatie van de activiteiten in de lidstaten (artikel 181, lid 2 VWEU).

Kwaliteitszorg van het hoger onderwijs en classificatie van Europese universiteiten is een nationale bevoegdheid en daarom, volgens Nederland, primair een aangelegenheid van de lidstaten. De Commissie zou zich moeten beperken tot het monitoren van ontwikkelingen en het doen van voorstellen voor de wijze waarop zij samenwerking tussen belanghebbendenen instituten wil bevorderen.

Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Nederland ondersteunt de doelstelling van de Commissie om een meer strategisch onderzoeks- en innovatiebeleid te voeren. De EU heeft vooral een rol bij het stimuleren van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling. Hier ligt een meerwaarde voor Europees beleid om focus en bundeling van krachten binnen Europa te realiseren, versnippering van inspanningen te verkomen en grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderzoek, technologieontwikkeling en technologiegedreven innovatie voor grote maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën. De rol van de EU is minder evident waar het gaat om het bevorderen van niet onderzoeks- en technologiegedreven innovatie. Hier beperkt de rol van de EU zich tot een rol bij de coördinatie van activiteiten en het op orde brengen van de randvoorwaarden.

Een gezamenlijke EU-aanpak gericht op verbetering van de werking van de interne markt en vereenvoudiging van de regelgeving heeft zeker meerwaarde. In dit kader is er ook een rol voor de EU bij het versterken en verbreden van toegang tot publiek/private financiering voor innovatie, onder andere via leningen, risicokapitaal en garanties. Een Europese aanpak draagt bij aan het wegnemen van grensoverschrijdende belemmeringen bij het verkrijgen van financiering voor innovatie. De maatregelen die de Commissie aankondigt, sluiten hierbij aan. Nederland beoordeelt de subsidiariteit dan ook als positief. Een uitzondering hierop is de rol die de Europese Commissie voor zichzelf ziet bij het stimuleren van sociale innovatie. Nederland is van mening dat er alleen een rol is voor Europa als het sociale innovatie betreft gericht op arbeid en economische groei. Voor andere vormen van sociale innovatie, zoals maatschappelijk ondernemen, is Nederland van mening dat het primair een taak is voor nationale overheden om te stimuleren dat organisaties aan sociale innovatie doen.

Nederland beoordeelt de proportionaliteit eveneens positief. De voorstellen van de Commissie sluiten aan bij het stimuleren van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling en gaan niet verder dan nodig. Voor het innovatiebeleid gericht op niet-technologische innovatie roept de Commissie in de mededeling veelal de lidstaten op om zelf actie te ondernemen. Deze oproepen geven voldoende richting aan de lidstaten en laten hen vrij te bepalen hoe zij daar invulling aan geven.

Financiële gevolgen

De mededeling heeft geen directe financiële gevolgen voor de nationale begroting. Grotendeels worden bestaande initiatieven samengevat in de mededeling. Bij de nieuwe voorgestelde acties zijn de financiële gevolgen dermate afhankelijk van de invulling door de lidstaten, dat een inschatting van deze gevolgen op dit moment niet goed kan worden gemaakt. Eventuele nationale financiële gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen conform de gangbare regels budgetdiscipline. Voor de Europese begroting kondigt de Commissie aan om onder het zevende kaderprogramma een onderzoeksprogramma naar publieke sector en sociale innovatie te starten. Hiervoor zal binnen de huidige budgettaire kaders van het kaderprogramma budget gevonden worden. Met het oog op de toekomstige Financiële Perspectieven van de Europese Unie kondigt de Commissie financiële instrumenten aan om een toename in privaat kapitaal te mobiliseren. Daarnaast zet de mededeling wel de toon voor de investeringen in onderzoek en innovatie in de toekomstige Financiële Perspectieven.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Nederland onderschrijft het belang van kennis en innovatie voor het versterken van de concurrentiekracht en duurzame welvaartsgroei en verwelkomt de Innovatie-Unie als een geïntegreerde Europese onderzoeks- en innovatiestrategie. Om het concurrentievermogen te vergroten en het niveau van welvaart en welzijn in Europa te verhogen, moet er wat Nederland betreft meer nadruk komen op de versterking van de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie. Dit betekent dat de verbindingen tussen onderzoek, onderwijs en innovatie verbeterd moeten worden. Daarbij blijven investeringen in de kennisbasis van onderzoek en onderwijs nodig, evenals investeringen in innovatie. Vooral bij de waardecreatie uit kennis blijft Europa achter op andere landen en/of regio’s. Het gaat erom dat we de juiste prikkels aanbrengen zodat bedrijven weer meer willen investeren in innovatie. Nederland onderschrijft de toegevoegde waarde hiervan en is voorstander van een betere synergie tussen het Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische ontwikkeling, het Concurrentiekracht- en Innovatieprogramma en de mobiliteitsprogramma’s van het Programma voor een Leven Lang Leren. Daarnaast is Nederland groot voorstander van verdere vereenvoudiging en stroomlijning van de bestaande Europese instrumenten voor onderzoek en innovatie.

Vanuit dit uitgangspunt is het Nederlandse standpunt ten aanzien van de belangrijkste maatregelen uit de mededeling als volgt:

Ad 1)Versterken van de kennisbasis en verminderen van fragmentatie

  • Het ontwikkelen van een classificatie van Europese universiteiten kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de kwaliteit van het onderwijs. Nederland is benieuwd naar de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie in 2011 5 . Nederland ondersteunt de voorstellen van de Commissie voor het versterken van de kennisdriehoek. Het EIT zal in deze versterking, mede vanwege zijn bottom-up aanpak, een belangrijke rol spelen.

  • Nederland is verheugd over de aandacht die de Commissie geeft aan het realiseren van de Europese onderzoeksruimte (ERA). Nederland kijkt uit naar het op te stellen kader om obstakels voor mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking weg te nemen. In dit kader steunt Nederland het Europese Partnerschap voor onderzoekers 6 . Juist voor grensregio’s is het van belang dat mobiliteit van onderzoekers makkelijker gemaakt wordt. Dit bevordert de samenwerking in grensoverschrijdende clusters, waardoor de economische structuur en perspectieven van deze regio’s versterkt worden. Nederland ondersteunt het streven van de Commissie om circa 60% van de op de zogenaamde ESFRI-lijst geplaatste grote onderzoeksinfrastructuren voor 2015 te hebben gelanceerd of gerealiseerd. Nederland is daarbij wel van mening dat het primaat van de financiering van deze faciliteiten bij de lidstaten dient te liggen. Hiervoor kunnen de structuurfondsen benut worden indien de onderzoeksfaciliteiten daadwerkelijk economische structuurversterking geven en ook ingezet worden voor innovatie. Nederland wil daarbij wel aantekenen dat de structuurfondsen ook benut moeten kunnen worden voor onderzoeksinfrastructuren die niet op de ESFRI-lijst staan, maar die wel van nationaal of regionaal belang zijn.

  • Nederland steunt het voorstel van de Commissie om communautaire onderzoeks- en innovatieprogramma’s te richten op de Europa 2020-doelen, in het bijzonder op die van de Innovatie Unie. Nederland acht het daarbij van belang dat er daadwerkelijk stroomlijning van het instrumentarium plaatsvindt en dat er sprake is van een duidelijke vereenvoudiging voor deelnemers.

  • Nederland is met de Commissie voorstander van versterking van de rol van de Europese Onderzoeksraad (ERC) in het promoten van excellent niet thema-gebonden onderzoek.

  • Prioriteiten met een grote economische en sociale impact zouden versterkt moeten worden in het kaderprogramma. In de Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s moet ook aandacht zijn voor eco-innovatie, inclusief aandacht voor schaarste en efficiënt gebruik van hulpbronnen, en voor sleuteltechnologieën die de ontwikkelingen in een groot aantal andere vakgebieden blijvend zullen beïnvloeden, zoals nanotechnologie, micro-en nano-elektronica inclusief halfgeleiders, geavanceerde materialen, biotechnologie, informatietechnologie en fotonica.

  • Nederland steunt het streven van de Commissie om de toekomstige EU-programma’s toegankelijker te maken voor het MKB. Nederland geeft daarbij de voorkeur aan het wegnemen van obstakels die deelname van het MKB aan projecten bemoeilijken. Dit kan door verbetering, stroomlijning en vereenvoudiging van bestaande programma’s. Nederland acht daarbij bestaande succesvolle instrumenten zoals Eurostars een goede ondersteuning voor het innovatievermogen van het MKB. Nederland vindt het bovendien van belang dat er in Europa aandacht uitgaat naar het MKB in brede zin, dat wil zeggen zowel high- als low-tech MKB.

Ad 2) Stimuleren dat goede ideeën hun weg naar de markt vinden

  • Nederland is groot voorstander van een Europese aanpak, aanvullend op de activiteiten die de lidstaten reeds ontplooien, om knelpunten op de kapitaalmarkt aan te pakken. Het verwelkomt de maatregelen van de Commissie op dit terrein. Voor een goede toegankelijkheid en het benutten van expertise is samenwerking met bestaande nationale instrumenten van belang. Omdat bedrijven in economisch krappe tijden meer behoefte hebben aan kapitaal zal Nederland de Commissie oproepen om, waar mogelijk, snel met maatregelen te komen. Hier ligt ook een rol voor de Europese Investeringsbank. Wel is een aantal kanttekeningen te plaatsten. Zo is het (1) niet de bedoeling dat deze instrumenten de marktpartijen verdringen door te concurreren met de financiële sector, zou het (2) onwenselijk zijn als Financial engineering middelen automatisch in een fonds terechtkomen zonder verdere duidelijkheid over de vervolginzet van de teruggestorte middelen en (3) moet toepassing niet leiden tot verzwaring van de administratieve lasten of extra beheersrisico’s.

  • Nederland steunt de actieve inzet van de Commissie om het functioneren van de interne markt in de praktijk te verbeteren. Nederland vindt het vooral van belang om overeenstemming te bereiken over het EU-octrooi om zo spoedig mogelijk te komen tot een betaalbaar en uitvoerbaar Europees Octrooisysteem. Indien de vereiste unanimiteit voor het talenregime niet haalbaar is, streeft Nederland naar een versterkte samenwerking voor het octrooi om zo een einde te maken aan de onnodig hoge kosten die gepaard gaan met het huidige systeem, waarbij iedere lidstaat zijn eigen systematiek en taalregime hanteert. Nederland verwelkomt het initiatief van de Commissie om de wetgevende teksten over normalisatie te moderniseren, maar benadrukt dat bij normalisatie belanghebbende partijen op vrijwillige basis afspraken maken en toepassen. Deze vrijwillige basis niet mag worden aangetast. Het opleggen van overheidsverantwoordelijkheid voor normalisatie is niet wenselijk. Het streven van de Commissie om wetgeving op een aantal sleutelgebieden te screenen op belemmeringen voor innovatie lijkt waardevol. Nederland acht het daarbij van belang dat de sleutelgebieden in overleg met de lidstaten bepaald worden en dat de administratieve lasten die dit voor overheden kan opleveren onderdeel vormen van de afweging op welke sleutelgebieden screening plaatsvindt.

  • Nederland is er voorstander van dat de Commissie initiatieven ondersteunt en lopende initiatieven uitbreidt om precommercieel aanbesteden (in Nederland vormgegeven via SBIR-programma’s) Europees en grensoverschrijdend toe te passen. Innovatiegericht inkopen en precommercieel aanbesteden gekoppeld aan maatschappelijke uitdagingen kunnen aantrekkelijke marktperspectieven bieden voor het innovatieve bedrijfsleven. Nederland steunt daarom het streven van de Commissie om op Europees niveau een aanbestedingsmarkt van minimaal € 10 miljard per jaar voor innovaties te genereren en steunt de Commissie in haar oproep aan de lidstaten om hieraan bij te dragen.

  • Nederland juicht samenwerking bij het stimuleren van innovatie in en met de creatieve industrie toe, maar is, zoals aangegeven in de reactie op het groenboek Creatieve Industrie 7 wel van mening dat van beleid op Europees niveau alleen sprake kan zijn indien er duidelijk toegevoegde waarde of complementariteit is ten opzichte van het beleid van de lidstaten. Vanuit dit perspectief ziet Nederland vooral een rol voor een European Design Leadership Board en European Creative Industry Alliance in het verbinden van bestaande initiatieven in de lidstaten en in het delen van kennis en best practices tussen de lidstaten.

  • Nederland steunt het streven van de Commissie om onderzoekssamenwerking en kennisvalorisatie in en buiten het kaderprogramma te faciliteren. Hierbij speelt ook samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven een rol, bijvoorbeeld via publiek/private partnerschappen. Nederland kan zich vinden in het streven van de Commissie om vrije toegankelijkheid van onderzoeksresultaten van publiek gefinancierd onderzoek te bevorderen, maar acht het daarbij van belang dat dit niet ten koste gaat van de deelname van het bedrijfsleven in het kaderprogramma.

  • Nederland constateert met de Commissie dat er een probleem is met de transparantie van de markt voor octrooien. Nederland plaatst echter een kritische kanttekening bij het voorstel van de Commissie om een Europees investeringsfonds voor octrooien te starten. Nederland twijfelt aan de rol van de overheid hierin omdat in bepaalde sectoren van de industrie al soortgelijke private initiatieven worden ontwikkeld. Het zal de Commissie vragen hier eerst een analyse van te maken.

Ad 3) Maximaliseren van sociale en territoriale cohesie

  • Nederland steunt een grotere inzet op innovatie en de introductie van slimme regionale specialisatie via de structuurfondsen. Door nadruk te leggen op de sterktes in de regio wordt een kritische massa gehaald waarmee daadwerkelijk een ontwikkeling in gang kan worden gezet. Nederland heeft, evenals de Commissie, positieve ervaringen met het kiezen van een beperkt aantal sterktes per regio. In Nederland zijn de huidige operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid tot stand gekomen in een proces waarin de verschillende belanghebbenden zijn betrokken en deze bevatten heldere keuzes. Nederland heeft daarom een verdere ontwikkeling van de huidige operationele programma’s voor ogen voor de ontwikkeling van slimme specialisatiestrategieën.

  • Nederland staat positief tegenover de aandacht die de Commissie geeft aan sociale innovatie en innovaties in de diensten. Nederland wil daarbij wel opmerken dat sociale innovatie een breed begrip is van “nieuwe arbeidsverhoudingen”, “arbeidstijdenmanagement” tot “maatschappelijke ondernemingen” en “sociaal ondernemerschap”. Een focus op de bijdrage van innovatie aan de Europa 2020-strategie zou dienen te leiden tot sociale innovatie gericht op arbeid en economische groei. Europese activiteiten op de andere vormen van sociale innovatie, zoals maatschappelijk ondernemen, kunnen marktverstorend werken. Nederland twijfelt bij deze vormen van sociale innovatie daarom ook aan de subsidiariteit.

Ad 4) Europese InnovatiePartnerschappen: aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen met behulp van onderzoek en innovatie

Nederland onderschrijft het belang van het vinden van innovatieve oplossingen voor de grote maatschappelijke uitdagingen en is het eens met de Commissie dat stroomlijning van het onderzoek- en innovatielandschap en betere verbindingen binnen de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie vereist zijn. De innovatiepartnerschappen kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Nederland vindt het in het bijzonder van belang dat dergelijke partnerschappen daadwerkelijk bijdragen aan vereenvoudiging en stroomlijning door verbeterde clustering van instrumenten en reductie van het aantal bestaande instrumenten. Nederland is nog niet overtuigd dat de plannen van de Commissie hiertoe zullen leiden. Het zal de Commissie vragen om bij het uitwerken van haar plannen hier expliciet aandacht aan te besteden. Daarnaast pleit Nederland voor lichte en eenvoudige coördinatiestructuren met duidelijk afgebakende verantwoordelijkheden voor de Raad, de Commissie en de verschillende belanghebbenden op Europees, nationaal en regionaal niveau. Voor wat betreft de themakeuze voor toekomstige partnerschappen is Nederland er groot voorstander van dat de belanghebbenden op Europees, nationaal en regionaal niveau via een bottom-upproces hun visie hierop kunnen geven. Ook wil Nederland dat de belanghebbenden worden betrokken bij het opstellen en realiseren van de onderzoeks- en innovatieagenda’s van de partnerschappen. Tot slot is Nederland van mening dat de Commissie in tijden van budgettaire krapte zeer efficiënt gebruik moet maken van bestaande budgetten, waaronder de middelen die gereserveerd zijn voor het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP), het Concurrentie en Innovatieprogramma (CIP) en de structuurfondsen. Hierbij is het onder andere nodig om nader te bezien hoe de regionale specialisatiestrategieën zich kunnen verhouden tot de partnerschappen.

Ad 5) Versterken van de wetenschappelijke en technologische samenwerking met landen uiten de

EU

  • Nederland steunt het streven van de Commissie om de bestaande EU-initiatieven richting derde landen meer te bundelen. Dit dient echter wel op vrijwillige basis te gebeuren. Ten aanzien van mondiale infrastructuur ziet Nederland de meerwaarde om hier als EU samen op te trekken. Indien de samenwerking leidt tot concrete projecten dan is een goede governancestructuur wat Nederland betreft een essentiële voorwaarde.

Ad 6) Het meten van de voortgang van de Innovatie Unie

  • Nederland ondersteunt het voorstel van de Commissie dat lidstaten zelfevaluatie uitvoeren en dat de voortgang wordt gemonitord. Nederland is positief over de annex met tien essentiële punten voor de zelfevaluatie en is van mening dat deze eraan kan bijdragen dat lidstaten en Commissie elkaar de maat kunnen nemen wat betreft hun vorderingen ten aanzien van de Innovatie Unie. Ten aanzien van de nieuwe innovatie-indicator acht Nederland het van belang dat bestaande alternatieven, zoals het omzetaandeel van nieuwe en verbeterde producten wordt meegenomen. Daarnaast acht Nederland het van belang dat de lasten die gepaard gaan met een eventuele nieuwe indicator zoveel mogelijk beperkt worden.

1 ICES : International Council for the Exploration of the Sea

2 COM (2010)579 final (20 okt 2010): An EU framework for crisis management in the financial sector.

3 Document COM(2010) 546, Zie ook het BNC-fiche hierover.

4 Een ‘eindeloos’ fonds in de zin dat er leningen aan derden worden verstrekt. Aflossing en rente op de leningen vloeien terug in kas, waarna het fonds dit geld via laagrentende leningen opnieuw kan gebruiken voor relevante projecten.

5 Zie PM TK nr; BNC fiche Jeugd in beweging’: brede beleidsstrategie voor onderwijs en opleiding, mobiliteit en jeugdwerkgelegenheid.

6 Zie PM TK nr

7

24

Bijlage fichedocument, pagina