Bijlage-fichedocument - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Fiche 1: verordening European Network and Information Security Agency
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EC) Nr. 460/2004 ten aanzien van de vaststelling van de mandaatsperiode voor de European Network and Information Security Agency (ENISA)
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de European Network and Information Security Agency (ENISA)
Datum Commissiedocument
30 september 2010
30 september 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 520 definitief
COM(2010) 521 definitief
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199701
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199702
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
http://ec.europa.eu/governance/impact/planned_ia/roadmaps_2010_en.htm#information; impact assessmentvoor COM(2010) 521 is in de afrondende fase, maar nog niet online beschikbaar.
Behandelingstraject Raad
De Telecomraad van 2 december 2010 zal geïnformeerd worden over de stand van zaken.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement, delegatie en comitologie
a) Rechtsbasis
Art. 114 VWEU
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing Europees Parlement)
c) Delegatie en/of comitologie
Niet van toepassing.
2. Samenvatting BNC-fiche
Het gaat om twee voorstellen. Het ene voorstel vraagt om een verlenging van het mandaat van het European Network and Information Security Agency (ENISA) met 18 maanden zodat er voldoende ruimte is voor debat over het andere voorstel, een verordening om ENISA te versterken en te moderniseren en een mandaat te geven voor vijf jaar. De belangrijkste veranderingen in dit tweede Commissievoorstel ten opzichte van de huidige situatie zijn: grotere flexibiliteit voor ENISA door bredere taakomschrijving; betere afstemming van ENISA met het EU-beleid en regelgevingproces; meer interactie in de strijd tegen cybercrime; versterken van bestuursstructuur en een geleidelijke toename van de middelen (qua financiën en mankracht).
Omdat in veel gevallen de netwerk- en informatiebeveiligingsproblematiek grensoverschrijdend is, vindt Nederland een aanpak op Europees niveau gewenst en is een uitbreidende rol van ENISA op zijn plaats. Dit biedt volgens Nederland namelijk goede mogelijkheden om problemen in de netwerk- en informatiebeveiliging op Europees niveau aan te pakken. Wel zal Nederland kritisch kijken naar de voorstellen voor het toekomstig budget in het licht van het nieuwe mandaat voor ENISA.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
ENISA is in 2004 (Verordening (EC) No 460/2004) opgericht met als doel het verzekeren van een hoog en effectief niveau van netwerk - en informatiebeveiliging binnen de EU, zodat een cultuur van netwerk- en informatiebeveiliging wordt ontwikkeld waar burgers, consumenten, bedrijven en publiekesectororganisaties van de EU van profiteren en die bijdraagt aan het soepel functioneren van de interne markt. ENISA doet dit door deskundig advies uit te brengen aan nationale overheden en EU-instellingen, het uitwisselen van goede methoden en door het leggen van contacten tussen EU-instellingen, nationale autoriteiten en bedrijven.
In COM(2010) 520 wordt voorgesteld het mandaat van ENISA, dat in 2004 is vastgesteld en in 2008 al eens met drie jaar is verlengd, met nog eens achttien maanden te verlengen. Dit om voldoende tijd te creëren om het debat ten aanzien van de wetgevingsprocedure rondom COM(2010) 521, waarin een hervorming van ENISA wordt voorgesteld, te kunnen voeren en te voorkomen dat ENISA in juridisch niemandsland terechtkomt.
De voorgestelde verordening COM(2010)521 heeft als doel ENISA te versterken en te moderniseren en een nieuw mandaat voor vijf jaar vast te stellen.
De belangrijkste voorgestelde veranderingen ten opzichte van de huidige ENISA -verordening uit 2004 zijn grotere flexibiliteit voor ENISA door bredere taakomschrijving, betere afstemming van ENISA met het beleid- en regelgevingproces van de EU en meer interactie in de strijd tegen cybercrime door de rechtshandhavingautoriteiten en de autoriteiten die privacy beschermen volwaardige stakeholders van ENISA te laten zijn. Bovendien wordt voorgesteld de bestuursstructuur te versterken en een geleidelijke toename van de middelen (qua financiën en mankracht) voor ENISA toe te staan.
Zo zal de focus van ENISA door de uitbreiding van ENISA’s rol onder andere komen te liggen op het opbouwen en onderhouden van een samenwerkingsverband tussen stakeholders en kennisnetwerken en op het opzetten van een EU-kader voor het verzamelen van gegevens over netwerk- en informatiebeveiliging. Ook beoogt ENISA het centrum voor ondersteuning worden op het gebied van het voor beleidontwikkeling en het implementeren van beleid ten aanzien van netwerk- en informatiebeveiliging.
Impact assessment Commissie
De Commissie heeft ter onderbouwing van het voorstel een impact assessmentuitgevoerd. Hierin wordt verwezen naar de uitkomsten van een evaluatie van ENISA in 2006/2007, twee publieke consultatierondes (2007 en 2008/2009), een door de Raad in 2009 aangenomen resolutie en de nieuwe Europese Digitale Agenda.
Het doel van de verordening is de EU, de lidstaten en de stakeholdersde mogelijkheid te geven om een hoger niveau te ontwikkelen van het vermogen en de bereidheid om problemen in de netwerk- en informatiebeveiliging te voorkomen, te ontdekken en er beter op te reageren. Dit zorgt namelijk voor toenemend vertrouwen en betere beveiliging van de Europese digitale markt en het verbeteren van de concurrentiepositie van bedrijven in de EU.
Het blijkt dat de optie van uitbreiding van de huidige aan ENISA toebedeelde taken en toevoeging van rechtshandhavingautoriteiten en de autoriteiten die privacy beschermen als volwaardige stakeholdersvan ENISA, van alle onderzochte opties het meest (kosten)effectief bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen. Op basis van deze uitkomst heeft de Commissie haar voorstellen geformuleerd.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid: Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid op basis van artikel 114 VWEU.
Functionele toets:
Subsidiariteit: voor beide voorstellen positief.
Proportionaliteit: voor beide voorstellen positief.
- Onderbouwing: beleid ten aanzien van netwerk- en informatiebeveiliging vraagt, zeker ook vanwege de bijna per definitie grensoverschrijdende dimensie ervan, een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten, alsmede afstemming met andere regio’s in de wereld. De doelen van het voorstel kunnen niet worden bereikt door de lidstaten afzonderlijk, aangezien de afhankelijkheid van de bestaande informatiesystemen verder gaat dan de landsgrenzen. Bovendien vergroot actie op Europees niveau de effectiviteit van het bestaande nationale beleid. Daarnaast heeft een gezamenlijk beleid op netwerk- en informatiebeveiligingsgebied met name een positieve invloed op het recht van bescherming van persoonsgegevens en persoonlijke levenssfeer. Nederland vindt daarom dat aanpak op Europees niveau gewenst is.
Het voorstel gaat niet verder dan nodig om de doelen te behalen. De rol van ENISA wordt uitgebreid ten opzichte van haar huidige rol; dit is gericht op het verbeteren en moderniseren van ENISA, maar geeft ENISA nog steeds geen dwingend karakter. Zo wordt voorgesteld dat er betere afstemming van ENISA komt met het EU-beleid en -regelgevingproces, waarbij instituties ENISA om advies en assistentie kunnen vragen. Verder is in het nieuwe regelgevende kader voor elektronische communicatie een ondersteunende en adviserende rol voor ENISA opgenomen. Dit laat echter ruimte voor eigen nationaal beleid en treedt niet in nationale bevoegdheden.
Nederlands oordeel: Nederland vindt dat een aanpak op Europees niveau gewenst is, omdat in veel gevallen de netwerk- en informatiebeveiligingsproblematiek grensoverschrijdend is. Nederland staat dan ook positief tegenover beide voorstellen: het verlengen van het mandaat van ENISA om de tijd te hebben een goed debat te voeren over een toekomstig versterkt en gemoderniseerd ENISA en het versterken en moderniseren van ENISA, waarbij onder andere meer samenwerking van ENISA met betrokken partijen op het gebied van bestrijding van cybercriminaliteit wordt voorgesteld.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting
In de voorgestelde verordening wordt aangegeven dat er sprake zal zijn van een geleidelijke toename van de middelen (qua financiën en mankracht) voor ENISA. Het budget tot en met 2013 is echter vrijwel hetzelfde gebleven, binnen het huidige financiële kader. Het voorstel zegt echter niet om hoeveel beschikbare middelen het vanaf 2014 zal gaan, omdat niet op de onderhandelingen over de nieuwe EU-meerjarenbegroting (2014-2020) vooruit kan worden gelopen. Nederland zal kritisch kijken naar de voorstellen voor het toekomstig budget in het licht van het nieuwe mandaat voor ENISA.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Een exacte inschatting van de financiële gevolgen van dit voorstel kan op dit moment niet worden gemaakt. Verwachting is dat deze niet substantieel zullen zijn. Budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Geen veranderingen ten opzichte van de eerdere verordening op dit gebied.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Geen veranderingen ten opzichte van de eerdere verordening op dit gebied.
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Geen veranderingen ten opzichte van de eerdere verordening op dit gebied.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Niet van toepassing.
Voorgestelde datum inwerkingtreding
Het huidige mandaat loopt af op 13 maart 2012. Voor deze datum zal de termijn moeten worden verlengd met maximaal 18 maanden, tot 13 september 2013
Wanneer het huidige mandaat is verlengd, zal de nieuwe verordening voor 13 september 2013 van kracht moeten gaan. Dit is volgens Nederland een haalbare termijn.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Op basis van deze voorstellen, zal binnen drie jaar na inwerkingtreding van de nieuwe verordening een evaluatie plaatsvinden die kijkt naar de impacten de effectiviteit van ENISA bij het behalen van haar doelen en naar de effectiviteit van de werkmethodes van ENISA.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Goed uitvoerbaar.
b) Handhaafbaarheid
Niet van toepassing.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland onderschrijft de relevantie van het verlengen van het mandaat van ENISA om de tijd te hebben een goed debat te voeren over een toekomstig versterkt en gemoderniseerd ENISA.
Nederland heeft ENISA de afgelopen jaren altijd gesteund. Het nationale beleid ten aanzien van netwerk- en informatiebeveiliging heeft zich ook altijd gericht op de EU, aangezien problemen op dit gebied vaak verder reiken dan de landsgrenzen. Nederland heeft dan ook waardering voor het voorstel waarin de rol van ENISA wordt versterkt en gemoderniseerd, omdat dit een gezamenlijk aanpak door EU-lidstaten van de problemen in de netwerk- en informatiebeveiliging zal bevorderen. Hierdoor zal de effectiviteit van de maatregelen toenemen, waarvan bedrijven die actief zijn op de EU-markt en de gezamenlijke interne markt als geheel zullen profiteren.
Nederland zal kritisch kijken naar de voorstellen voor het toekomstig budget voor ENISA in het licht van het nieuwe mandaat voor ENISA.
Nederland steunt de voorstellen voor meer samenwerking van ENISA, zowel binnen de EU-instituties als met de private sector, op het gebied van bestrijding van cybercriminaliteit, rekening houdend met de verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Samenwerking tussen de betrokken partijen zal immers van toenemend belang worden om tot verbeteringen te komen, mede omdat de private sector in belangrijke mate eigenaar is van de elektronische netwerken en informatiesystemen. In de Europese Digitale Agenda is, naast het preventieve beleid, ook voorzien om tot een versterking van de bestrijding van cybercriminaliteit te komen onder andere door het opzetten van een samenwerkingsplatform binnen Europol.
Bekeken moet worden hoe een gemoderniseerd ENISA, dat als primair doel versterking van de veiligheid van elektronische netwerken en communicatiesystemen heeft, in deze samenwerking een rol kan vervullen.
Fiche 2: richtlijn en mededeling herziening eerste spoorpakket
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad tot instelling van één Europees spoorwegruimte (herschikking)
Mededeling van de Commissie betreffende de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte
Datum Commissiedocumenten
17 september 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010)475
COM(2010)474
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=199652
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=199646
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Impact-assessment: SEC (2009)1478
Opinie Impact-assessment Board: SEC(2009)1479
Behandelingstraject Raad
Raadswerkgroep Transport (presentatie voorstel 24 september 2010), Transportraad
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement, delegatie en comitologie
a) Rechtsbasis
Artikel 91 VWEU.
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheid Raad, medebeslissing Europees Parlement).
c) Delegatie en/of comitologie
De Commissie wordt bijgestaan door een comité (raadplegings- en regelgevingsprocedure). De Commissie stelt hierbij voor uitvoeringsbesluiten te kunnen nemen op het gebied van het grensoverschrijdend vervoer per trein. Daarnaast wordt een aantal artikelen nader uitgewerkt aan de hand van gedelegeerde handelingen. Deze hebben betrekking op nadere regelgeving voor onder andere de gebruiksvergoeding en beheerafspraken voor de infrastructuur.
2. Samenvatting BNC-fiche
Het voorstel voor een richtlijn (met bijbehorende mededeling) beoogt de Europese spoormarkt beter te laten functioneren door versterking van de mededinging in de opengestelde delen van de spoormarkt, het markttoezicht daarop en de kaders voor investeringen. Het is daarmee een voortzetting van het eerste spoorpakket. De subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel worden positief beoordeeld. Nederland is in beginsel positief over het voorstel. Nederland heeft belang bij een beter functionerende interne spoormarkt en veel onderwerpen zijn te herkennen uit het Nederlandse beleid zoals geformuleerd in het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de spoorwegwet uit 2009. Bij de verdere beoordeling van het voorstel zal kritisch gekeken worden naar de bevoegdheden van de Europese Commissie waar gedelegeerde handelingen of uitvoeringsbesluiten worden voorgesteld. Het terugdringen van regeldruk (ook uit Brussel) is daarbij een belangrijke toetsingsgrond.
3. Samenvatting voorstel
Doel van het voorstel is het wegnemen van barrières voor een goed functionerende interne markt. Dit moet leiden tot een heropleving van de spoorwegsector en zal moeten helpen om de concurrentiekracht van het goederen- en internationaal passagiersvervoer per spoor te versterken.
De barrières liggen op het terrein van blijvende concurrentiebelemmeringen, gebrek aan regelgevend toezicht en financiering en doorrekening van de infrastructuurkosten.
Het voorstel beoogt:
1. Versterken van de mededinging, door o.a.: eisen aan (staats)aandeelhouderschap bij vervoerders, verbeterde toegang tot bijkomende diensten (bijvoorbeeld onderhoudsfaciliteiten en terminals) en het verplicht beschikbaar stellen van een deel van de capaciteit van bijkomende diensten wanneer deze niet wordt gebruikt.
2. Versterking toezicht van nationale spoorwegregulators, door o.a.: versterking bevoegdheden nationale spoormarkttoezichthouders (zoals de NMa Vervoerkamer) onder meer op het gebied van auditbevoegdheden, beroepsprocedures en onderzoeksbevoegdheden op het gebied van concurrentie. Ook krijgt de toezichthouder de taak om te toetsen of verwachte inkomsten passen bij de prestaties zoals weergegeven bij de meerjarige afspraken tussen overheid en infrastructuurbeheerder.
3. Versterking kader publieke en particuliere investeringen om te komen tot een geharmoniseerde ‘financiële architectuur’, door o.a.: nadere regels voor basistarieven gebruiksvergoeding in te voeren en externe kosten in de gebruiksvergoeding door te belasten. Het doorberekenen van spoorweggeluid als externe kosten wordt verplicht gesteld zodra dit ook op Europees niveau mogelijk is voor wegvervoer.
In de begeleidende mededeling wordt aangegeven dat de Europese Commissie in 2011 zal komen met nadere wetgevende voorstellen op het gebied van harmonisatie van veiligheidsmanagement, certificering van materieel en daaraan gekoppelde bevoegdheden van het Europees Spoorwegbureau (ERA). In 2012 zal de Europese Commissie, mede op basis van het nog uit te voeren impact assessment, nadere voorstellen doen voor het openen van de markt voor nationale personenvervoer per spoor.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid
Artikel 91 VWEU. Nederland acht dit de juiste rechtsbasis.
Functionele toets
- Subsidiariteit:positief
- Proportionaliteit:positief
Onderbouwing
De subsidiariteit wordt positief beoordeeld. De interne spoormarkt kent een grensoverschrijdende dimensie. Problemen bij het functioneren van deze markt vragen daarom om een Europese aanpak. Nadere Europese regelgeving en een geharmoniseerde aanpak zijn nodig om de opengestelde delen van de spoormarkt beter te laten werken. De proportionaliteit is bij een eerste oordeel positief. De voorgestelde maatregelen sluiten in het algemeen goed aan bij de gestelde doelen, maar dienen op punten kritisch te worden bezien (bijvoorbeeld bij de bepalingen rondom de toegang tot bijkomende diensten). NMa, IVW en ProRail zijn gevraagd om een uitvoerings- en handhavingstoets. Hierbij wordt onder meer gelet op (onnodige) administratieve lasten.
Nederlands oordeel
Nederland onderschrijft het belang van Europese regelgeving voor het goed functioneren van de interne spoormarkt. Het voorstel sluit op veel punten aan bij het Nederlandse beleid zoals geformuleerd in het kabinetsstandpunt over de evaluatie spoorwegwet van 2009. Bij de verdere beoordeling van het voorstel zal kritisch gekeken worden naar de bevoegdheden van de Europese Commissie waar gedelegeerde handelingen of uitvoeringsbesluiten worden voorgesteld. Effectieve beïnvloedingsmogelijkheden van de lidstaten bij de nadere regelgeving van de Europese Commissie zijn van het grootste belang, zeker waar deze direct de financiële belangen van de staat raken. Dat geldt ook voor het aangekondigde onderzoek naar nationale marktopening: niet marktopening, maar een effectieve ordening moet daarbij centraal staan.
5. Implicaties financieel
Consequenties voor EU-begroting
Bij een eerste beoordeling worden geen consequenties voor de EU-begroting voorzien.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden
Het voorstel kan in zijn huidige vorm financiële consequenties hebben voor de rijksbegroting. De Europese Commissie stelt voor dat in de directe kosten van de treindienst, in verband met de slijtage aan de infrastructuur, een aantal categorieën van kosten niet in rekening kunnen worden gebracht. Niet genoemde kostencategorieën kunnen wel in de gebruiksvergoeding worden opgenomen terwijl dat mogelijk nu niet (volledig) gebeurt. Het voorstel beperkt de ruimte bij het heffen van een gebruiksvergoeding door ProRail, hetgeen kan leiden tot een hogere subsidie claim bij de staat. Het ministerie van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Milieu onderzoekt de consequenties van het voorstel van de Commissie op bewegingsvrijheid met betrekking tot de gebruiksvergoeding en de effecten voor de Rijksbegroting. De verwachtingen ten aanzien van de exacte financiële consequenties worden bezien afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek. Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van budgetdiscipline.
Het voorstel beoogt de infrastructuurbeheerder in beginsel vijfjarige zekerheid te geven over het beheercontract met de overheid en dito de financiering. Waar Nederland het doel van deze aanpak onderschrijft (infrastructuurbeheerders kunnen dan de kosten optimaliseren door een optimalere mix tussen onderhoud en vernieuwing van infrastructuur, life cycle costing) dient de richtlijn voldoende ruimte te bieden in keuze van juridisch instrumentarium en beleidswijzigingen. Het ministerie van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Milieu onderzoekt nog of dit voorstel al dan niet in overeenstemming is met de huidige werkwijze van beheerconcessieverlening.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
De effecten voor bedrijfsleven (goederenvervoersector, NS) en burger (prijs treinkaartje) zijn tevens onderwerp van het onder b) genoemde onderzoek naar de consequenties van het voorstel van de Commissie op bewegingsvrijheid met betrekking tot de gebruiksvergoeding en de effecten voor de Rijksbegroting.
d) Administratieve lasten Rijksoverheid/decentrale overheid
De gevolgen voor de administratieve lasten voor de Rijksoverheid en decentrale overheid worden onderzocht. NMa, IVW en ProRail is gevraagd om een uitvoerings- en handhavingstoets.
e) Administratieve lasten bedrijfsleven en burger
De gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger worden onderzocht. NMa, IVW en ProRail is gevraagd om een uitvoerings- en handhavingstoets.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Aanname van dit voorstel zal leiden tot aanpassing van het spoorwegwet en onderliggende regelgeving op het gebied van o.a. gebruiksvergoeding, capaciteitsmanagement en vergunningverlening.
Voorgestelde implementatietermijn
De richtlijn zal twintig dagen na publicatie in het Publicatieblad van het Europese Uniein werking treden. Art. 66 geeft geen uiterste termijn van omzetting in nationale regelgeving aan, gebruikelijk is echter 24 maanden na publicatie.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In 2012 zal de Europese Commissie met een evaluatie komen over de werking van de markt van het nationale personenvervoer per spoor (is reeds bestaande bepaling uit 2007/58/EC).
Dit voorstel kent geen bepaling voor een evaluatie voor de herziening van het eerste spoorpakket. Nederland wenst dat de Europese Commissie vijf jaar na vaststellen van de herziening van het eerste spoorpakket een evaluatie zal uitvoeren.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
Het voorstel heeft implicaties voor de toezichthouders (NMa en in minder mate IVW) en de werkwijze van de infrastructuurbeheerder ProRail. Aan hen is gevraagd een uitvoerings- en handhavingstoets op te stellen.
Voor de Nederlandse toezichthouder NMa geldt dat er in de richtlijn nieuwe taken en bevoegdheden zijn vermeld die deels al in Nederland zijn ingevoerd. Bij de beoordeling van het voorstel zal dit nader worden uitgewerkt.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland is in beginsel positief over het voorstel. Nederland heeft belang bij een beter functionerende interne spoormarkt en veel onderwerpen zijn te herkennen uit het kabinetsstandpunt over de evaluatie spoorwegwet van 2009. Zo is bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van de Nederlandse spoormarkt en de internationale spoorgoederencorridors duidelijkheid over capaciteitsmanagement, gebruiksvergoeding en toezicht van belang.
Bij de verdere beoordeling van het voorstel zal kritisch gekeken worden naar de bevoegdheden van de Europese Commissie waar gedelegeerde handelingen of uitvoeringsbesluiten worden voorgesteld. Het terugdringen van regeldruk (ook uit Brussel) is daarbij belangrijke toetsingsgrond.
De Nederlandse inzet richt zich op:
behoud van invloed van de lidstaten bij het opstellen van onderliggende nadere regelgeving gebaseerd op de richtlijn inclusief de wijziging van de bijlagen van die richtlijn, in het bijzonder in het geval van financiële implicaties voor de staat;
behoud van ruimte om vanuit het aandeelhouderschap van spoorvervoersbedrijven te sturen op publieke belangen, met in achtneming van de bevoegdheden als concessieverlener van de concessie voor het hoofdrailnet;
regels ten aanzien van de gebruiksvergoeding die een verantwoorde weergave geven van de aan de treindienst gerelateerde kosten; in het bijzonder bij de bepalingen rond gebruiksvergoeding zal een analyse moeten worden gemaakt hoe deze bepalingen zich verhouden tot de voorgenomen hogere doorbelasting van kosten naar de spoorsector zoals vermeld in het regeerakkoord;
versterking waar nodig van het toezicht op het spoor ten behoeve van non-discriminatie van spoorvervoerders, met inachtneming van het feit dat de politieke verantwoordelijkheid voor het opstellen en het toezicht op de naleving van de meerjarige afspraken met de infrastructuurbeheerder bij de minister blijft liggen;
regels die ruimte laten om aanschaf van en ombouw naar geluidsarm materieel op verschillende manieren te stimuleren.; een verlaging van de geluidemissie van het materieel heeft hoge prioriteit en de regels dienen lidstaten hiervoor instrumenten in handen te geven; doorberekening van externe kosten dient bij voorkeur parallel in andere transportmodaliteiten plaats te vinden; deze koppeling mag de voortgang van de ombouw naar stiller spoormaterieel echter niet in de weg staan;
een beperking van de administratieve lasten.
Ten aanzien van de aankondiging van de Europese Commissie om in 2012 te komen met nadere wetgevende voorstellen voor de opening van de markt van het nationale personenvervoer per spoor, hecht Nederland er aan dat alvorens tot dergelijke voorstellen te komen het reeds toegezegde vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van de verschillende marktordeningsmodellen wordt uitgevoerd. Dat houdt in dat niet alleen vormen van concurrentie op het spoor moeten worden verkend, maar ook vormen van concurrentie om het spoor. Dat wil zeggen, het huidige Nederlandse model met een onderhandse exclusieve concessie voor het hoofdrailnet en aanbestede regionale concessies voor spoor. Deze inzet is conform het kabinetsstandpunt evaluatie spoorwetgeving (2009) alsmede conform het derde spoorpakket en de PSO-verordening (openbaar personenvervoer per spoor en over de weg).
In de mededeling kondigt de Europese Commissie aan in 2011 met nadere voorstellen voor harmonisatie van het veiligheidsmanagement te komen. Nederland acht een heroriëntatie op de rollen van partijen in Europa (ERA) en de lidstaten (National Safety Authority, NSA’s) daarbij noodzakelijk. Een meer centrale rol van de ERA in het werkveld veiligheid maakt deel uit van de ingeslagen weg naar een geharmoniseerde en transparante spoorwegmarkt. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan de veiligheid van reizigers, maar ook van het personeel dat op de treinen rijdt en degenen die betrokken zijn bij het baanonderhoud.
Fiche 3: verordening inzake regelgeving voor OTC-derivatenhandel en centrale clearing
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters
Datum Commissiedocument
15 september 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 484 final
Prelex
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0484:FIN:NL:PDF
Nr. impac t-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
SEC (2010) 1059
http://ec.europa.eu/internal_market/financial-markets/index_en.htm
Behandelingstraject Raad
Het voorstel wordt besproken in de European Markets and Infrastructures raadswerkgroep. Wanneer behandeling in de Ecofin Raad, alsmede in het Europees Parlement zal plaatsvinden, is nog niet bekend.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement, delegatie en comitologie
a) Rechtsbasis
Art. 114 VWEU.
b) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement
Het voorstel wordt behandeld volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad en het Europees Parlement beslissen gezamenlijk over het voorstel. Stemming in de Raad geschiedt bij gekwalificeerde meerderheid.
c) Delegatie en/of comitologie
De Commissie krijgt bijstand van het European Securities Committee (ESC); de regelgevingprocedure wordt ingesteld. Aangaande de technische standaarden voor het geschikt verklaren van typen derivaten voor verplichte centrale clearingkrijgt ESMA de bevoegdheid deze standaarden nader uit te werken. Ook waar het gaat om het vaststellen van prudentiële eisen waaraan Centrale Tegenpartijen moeten voldoen krijgt ESMA de bevoegdheid om nadere eisen te stellen.
2. Samenvatting BNC-fiche
Het voorstel strekt tot het invoeren van Europese regelgeving aangaande het centraal clearen 1 van derivaten en van een verplichting alle derivatentransacties in Europa te rapporteren aan Trade Repositories. De bepalingen in het voorstel hebben tot doel het tegenpartijrisico van marktpartijen te verminderen en daarmee het systeemrisico van de derivatenhandel te verkleinen. Tevens heeft dit voorstel ten doel de transparantie van de derivatenhandel in Europa te vergroten en het toezicht hierop te verbeteren.
Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief, en de proportionaliteit vooralsnog positief. Nederland kan zich vinden in het doel dat de Commissie nastreeft, maar vindt het belangrijk dat de nieuwe verplichtingen proportioneel blijven ten opzichte van het na te streven doel en werkelijk effectief zullen zijn.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
In September 2009 is in G20 -verband overeengekomen dat, waar mogelijk, derivaten via Central Counterparties (CCPs) 2 gecleard moeten gaan worden. Dit zou op zijn laatst eind 2012 de gebruikelijke praktijk moeten zijn. Het voorstel van de Commissie is een uitwerking van dit G20- besluit en strekt ertoe op Europees niveau een regelgevend kader voor de clearing van derivaten en het toezicht op de CCPs te bieden.
De European Securities and Market Authority 3 (EMSA) krijgt de bevoegdheid om te bepalen welke derivaten in aanmerking komen voor verplichte centrale clearing door CCPs. Nadat ESMA in overleg met de European Systemic Risk Board een bepaald type derivaat geschikt acht om centraal te worden gecleard, zal Over The Counter (OTC) clearing 4 van dit derivaat verboden worden.
ESMA zal, samen met de nationale toezichthouders, verantwoordelijk worden voor de vergunningverlening aan CCPs. Het toezicht op de CCPs ligt in het huidige voorstel bij de toezichthouder van het land waar de CCP gevestigd is, waarbij deze toezichthouder zal samenwerken met andere relevante toezichthouders in een te vormen college van toezichthouders. ESMA zal hierin zitting hebben, maar heeft geen stemrecht.
Naast de verplichting van centrale clearing van bepaalde typen derivaten in Europa behelst het voorstel ook een verplichting voor gebruikers van derivaten om hun transacties te rapporteren bij een Trade Repository 5 . Het doel hiervan is dat de informatie voor de toezichthouders over de derivatenmarkt wordt vergroot en, indien nodig, op macro-economisch niveau kan worden bepaald waar zich bepaalde risicovolle posities in de markt bevinden.
Impact assessment Commissie
Het door de Europese Commissie toegezonden impact assessmentbevat een nauwgezette beschrijving van de ontwikkelingen in de derivatenmarkt van de periode tijdens en na de financiële crisis, die is begonnen in 2008. Hierin concludeert de Commissie dat derivaten een cruciale rol spelen in de financiële markten. Tevens concludeert de Commissie dat de derivatenmarkt belangrijke risico’s met zich meebrengt, met name het gedeelte wat bilateraal verhandeld wordt. Met name het tekort aan transparantie van deze markt voor de toezichthouders en de omvangrijke tegenpartijrisico’s die marktpartijen vaak lopen zorgen voor risico’s voor het financiële systeem als zodanig. In deze conclusies kan Nederland zich vinden.
Waar het echter gaat om een assessmentvan de gevolgen van het nieuwe voorstel van de Commissie ontbreekt vooralsnog duidelijkheid op een aantal cruciale aspecten. Zo wordt uit het impact assessmentniet duidelijk in welke mate de geadresseerde risico’s door het nieuwe voorstel zullen worden verminderd. Informatie over de risico’s van clearingconcentratie in CCPs 6 , de positie van de clearing members 7 in het nieuwe model, de efficiëntie van het toezichtmodel, de effectiviteit van informatie verzameling door de Trade Repositories en de toename van de clearingkosten ontbreekt vooralsnog. Deze laatste vragen zullen echter beantwoord moeten worden om een compleet beeld van de impact van het voorstel te kunnen vormen en om tot een gedegen en afgewogen oordeel te kunnen komen. Nederland zal derhalve verzoeken om uitgebreidere informatie aangaande deimpactvan het voorstel op de financiële markten en de reducering van de risico’s van de derivatenhandel.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteit- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid op 114 VWEU. Nederland kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid.
b) Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit:vooralsnog positief
Onderbouwing: Gezien de grensoverschrijdende aspecten van deze handel is het gepast om de regelgeving aangaande dit onderwerp op Europees niveau vast te stellen. De Commissie streeft er met dit voorstel naar de risico’s van de clearing van derivatentransacties voor de financiële markten in Europa te verkleinen. Doordat de gevolgen van de richtlijn zeer lastig zijn in te schatten is de proportionaliteit momenteel moeilijk te bepalen.
c) Nederlands oordeel:
Nederland is in het algemeen een voorstander van het verkleinen van de risico’s van de derivatenhandel voor de financiële markten. Daarbij is Nederland voorstander van Europees toezicht op CCPs. Nederland kan zich dan ook vinden in het doel dat de Commissie nastreeft, maar is van mening dat men wel moet waken voor een al te grote reikwijdte van de verordening. Derhalve zal het toetsingskader op basis waarvan ESMA zal beoordelen of een bepaald type derivaat in aanmerking komt om verplicht te moeten worden gecleard, nauwkeurig moeten worden vastgesteld in deze verordening. Nederland heeft twijfels of het toetsingskader voor ESMA in het huidige voorstel aan die eis voldoet. Nederland zal derhalve de Commissie vragen om nadere uitwerking van dit toetsingskader en het uiteindelijke oordeel aangaande de proportionaliteit van dit voorstel zal afhangen van nadere informatie van de Commissie. Tevens zal het Nederlandse oordeel dit aangaande afhangen van een nadere uitwerking van het impact assessment, hetgeen vooralsnog ontbreekt.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting
Het voorstel van de Commissie en bijgevoegde documenten bevatten geen informatie over de financiële gevolgen van de voorstellen en de financiering daarvan. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat de financiële gevolgen van de voorstellen zullen zijn. Hierbij zullen wij vragen naar een specificatie van de kosten voor het opzetten van een adequaat toezichtinstrumentarium bij ESMA en de kosten van de jaarlijkse activiteiten van ESMA ten gevolge van deze nieuwe taken.
Nederland verwacht dat het voorstel van de Europese Commissie wellicht directe gevolgen zal hebben voor de nationale begroting. Er is tijdens de Europees toezichtonderhandelingen afgesproken dat de kosten voor het opzetten van de Europese toezichthouders verdeeld zullen worden tussen de EU-begroting (40%) en de nationale begrotingen van de lidstaten (60%). Overigensis Nederland van mening dat de onder toezicht staande instellingen zelf het toezicht moeten bekostigen. Nederland zal er dan ook voor pleiten om de kosten als gevolg van de verordening door te rekenen aan CCPs en TRs.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden
De AFM en DNB zullen gezamenlijk toezicht blijven houden op CCPs die in Nederland gevestigd zijn. Daarnaast zullen de AFM en DNB zitting nemen in een aantal colleges van toezichthouders voor CCPs die in andere lidstaten gevestigd zijn. In welke mate de kosten hierdoor zullen toenemen voor deze toezichthouders valt nu nog niet goed te zeggen.Een aanzienlijk deel van de kosten van toezicht wordt via de overheidsbijdrage in de toezichtkosten door het ministerie van Financiën (ten laste van begrotingshoofdstuk IXB) betaald.
Ook al is de omvang van de kosten nog niet bekend, deze kosten zullen hoogst waarschijnlijk door het ministerie van Financiën (via de overheidsbijdrage) betaald moeten worden omdat deze kosten niet direct te koppelen zijn aan de toezichttaken van de toezichthouders.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Als gevolg van de verplichting voor veel partijen die in derivaten handelen om deze derivaten na het van kracht worden van deze verordening via CCPs te gaan clearen, zullen de clearingkosten voor deze partijen toenemen. Hoe groot deze kostentoename zal zijn valt nu nog niet te zeggen, aangezien nog niet met zekerheid is vast te stellen welke derivaten onder de nieuwe centrale clearingverplichting zullen vallen en welke niet-financiële instanties aan deze nieuwe verplichting moeten gaan voldoen.
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger
Omdat partijen die handelen in derivaten na het van kracht worden van deze verordening tevens hun transacties zullen moeten gaan rapporteren aan Trade Repositories, zullen de administratieve lasten voor deze partijen stijgen. Hoe groot deze toename zal zijn, valt op dit moment nog niet vast te stellen 8 .
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel heeft als consequentie dat een deel van het toezicht over zal gaan naar ESMA. Dit heeft geen gevolgen voor de nationale regelgeving. De AFM blijft aangewezen als bevoegde autoriteit conform artikel 7 van de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten toezicht effectenverkeer.
b) Voorgestelde datum inwerkingtreding
De Commissie gaat uit van 1 januari 2012, maar deze datum staat nog niet vast. Deze datum is conform de G20-afspraken en derhalve kan Nederland zich daarin vinden.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat een evaluatiebepaling die inhoudt dat de verordening op zijn laatst op 31 december 2013 wordt geëvalueerd aangaande de onderwerpen toezicht op CCPs en de systeemrelevantie van niet-financiële partijen die handelen in OTC-derivaten.
Nederland is voorstander van een dergelijke evaluatiebepaling.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Op Europees niveau zal ESMA de bevoegdheden krijgen om (in samenspraak met de nationale competente toezichthouder en het college van toezichthouders) een vergunning af te geven aan een CCP. Op nationaal niveau heeft het voorstel als consequentie dat de AFM en DNB vanaf 1 januari 2012 toezicht gaan houden op CCPs en op de naleving van rapportageverplichtingen van partijen die derivatentransacties aangaan. Op de lidstaten rust de verplichting om hun toezichthouders te voorzien van adequate instrumenten om dit toezicht naar behoren uit te voeren.
b) Handhaafbaarheid
Er worden geen problemen m.b.t. de handhaafbaarheid voorzien.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het commissievoorstel zal naar Nederlandse verwachting geen gevolgen hebben voor ontwikkelingslanden
9. Nederlandse positie
Nederland steunt de Commissie in haar streven om de risico’s die verbonden zijn aan de (OTC) derivatenhandel te verkleinen. Een verplichting om bepaalde typen derivaten centraal te gaan clearenvia CCPs kan hieraan bijdragen. Echter, het centraliseren van derivatenclearingin CCPs zal niet alle bestaande risico’s wegnemen. Tegenpartijrisico zal zich concentreren in CCPs hetgeen gevolgen kan hebben op systeemrisico. Daarnaast zijn veel typen derivaten niet geschikt om verplicht centraal te worden gecleard. Derhalve zal een goed toetsingskader voor de afweging welke derivaten onder de verordening gaan vallen noodzakelijk zijn.
Aangezien een deel van de risico’s die aan clearingvan derivaten verbonden zijn wordt gecentraliseerd in CCPs, zal kwalitatief hoog toezicht op deze instellingen noodzakelijk zijn. In dit kader pleit Nederland voor een grotere rol van ESMA bij vergunningverlening én toezicht.
Fiche 4: voorstel voor een verordening over short selling en bepaalde aspecten van credit default swaps
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Verordening vanhet Europees Parlement en de Raad inzake short sellingen bepaalde aspecten van credit default swaps
Datum Commissiedocument
15 september 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 482
Prelex
http://ec.europa.eu/internal_market/securities/short_selling_en.htm
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
http://ec.europa.eu/internal_market/securities/docs/short_selling/20100915_impact_assessment_en.pdf
Behandelingstraject Raad
Het voorstel wordt behandeld in de raadswerkgroep financiële diensten. Wanneer behandeling in de Ecofin Raad zal plaatsvinden is nog niet bekend.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
Rechtsbasis
Artikel 114 VWEU.
Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Het voorstel wordt behandeld volgens de gewone wetgevingsprocedure .De Raad stemt op basis van gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement beslist mee. Het Economisch en Sociaal Comité wordt geraadpleegd.
Comitologie/delegatie
Vooral technische invulling binnen de hoofdnormen wordt gedelegeerd aan de Commissie of ESMA. 9 De Commissie krijgt bijstand van het European Securities Committee.
2. Samenvatting BNC-fiche
Short selling is een beleggingsactiviteit waarbij effecten worden verkocht die de verkoper niet bezit op het moment van verkoop (maar vaak kan lenen). Short sellers denken dat de prijs van het effect zal dalen, zodat ze op het moment van levering tegen een lagere prijs het effect kunnen kopen en daarmee winst kunnen maken. Short selling is een normale beleggingsactiviteit die onder normale omstandigheden nuttige effecten op de markt heeft. Het draagt onder meer bij aan een efficiënte prijsvorming en aan de liquiditeit van de markt. Onder bijzondere marktomstandigheden kan short selling echter een negatief neveneffect hebben. Als het vertrouwen in de financiële markten laag is kan door short selling de indruk ontstaan dat er meer aanbod in de markt is dan er daadwerkelijk is. Dit kan onder die omstandigheden voor andere beleggers aanleiding zijn om ook hun aandelen te verkopen, hetgeen kan leiden tot een sterke neerwaartse druk op de prijs. Een transactie in credit default swaps 10 kan eenzelfde soort economische positie opleveren als short selling van financiële instrumenten. Tijdens de kredietcrisis en de crisis op de staatsobligatiemarkt hebben verschillende lidstaten nationale maatregelen getroffen om de risico’s van short selling op dat moment te adresseren. Geharmoniseerde bevoegdheden en gecoördineerd optreden binnen Europa is echter effectiever aangezien short selling vaak een grensoverschrijdend karakter heeft.
Het voorstel heeft tot doel een passend regelgevend kader te creëren voor short selling in aandelen en bepaalde aspecten van short selling in staatsobligaties. Het voorstel bevat een breed palet aan regels om risico’s te adresseren die onder meer door de kredietcrisis zijn blootgelegd. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid. Het subsidiariteits- en het proportionaliteitsoordeel vallen beiden positief uit.
Bij doorvoering van het voorstel wordt de transparantie omtrent netto 11 short posities vergroot, worden voorwaarden en beperkingen gesteld aan bepaalde vormen van short selling , worden de bevoegdheden van toezichthoudende autoriteiten geharmoniseerd en krijgt ESMA een coördinerende rol. Een vergroting van de transparantie omtrent netto short posities zal gepaard gaan met een toename van administratieve lasten voor de financiële sector. Deze lasten zijn gelet op het belang van grotere transparantie op dit gebied gerechtvaardigd. Wel zal Nederland kritisch kijken naar de administratieve lasten in samenhang met de baten van maatregelen.
Nederland is over het algemeen positief over het voorstel, met name over de melding van de netto short posities aan de toezichthouder - in Nederland de Autoriteit Financiële Markten (AFM) - en de coördinerende rol voor ESMA .
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
De belangrijkste elementen uit het voorstel zijn:
transparantie van netto short posities in aandelen, staatsobligaties en credit default swaps
voorwaarden voor ongedekte 12 short sales
bevoegdheden van toezichthoudende instanties en ESMA.
(i) Transparantie van netto short posities in aandelen, staatsobligaties en credit default swaps:
Ten aanzien van de transparantie van netto short posities in aandelen kent het voorstel een gefaseerde meldingsplicht. Bij het passeren van de grens van een netto short positie van 0,2% van het geplaatst kapitaal van een onderneming en bij iedere 0,1% daarna, moet melding worden gedaan aan de toezichthoudende instantie. Bij passeren van de grens van een netto short positie van 0,5% van het geplaatst kapitaal van een onderneming (het aandelenkapitaal dat daadwerkelijk is uitgegeven) en iedere 0,1% daarna moet bovendien melding worden gedaan aan het publiek.
Ten aanzien van netto short posities in staatsobligaties en credit default swaps geldt dat alleen melding wordt gedaan aan de toezichthoudende instantie en niet aan het publiek. De relevante drempels waarboven een melding is vereist worden nader vastgesteld.
(ii) Voorwaarden voor ongedekte short sales:
De voorwaarden voor ongedekte short sales komen erop neer dat een short sale alleen aangegaan mag worden als de verkoper van de aandelen zeker weet (en daar regelingen voor heeft getroffen) dat hij de stukken op de leveringsdatum in bezit kan hebben (de locate rule ). Daarnaast is voorzien in een buy-in procedure (de stukken moeten dan worden ingekocht door de trading venue –de gereglementeerde markt waar de positie wordt verhandeld- of de central counter party –het platform waar over the counter derivaten worden afgewikkeld-) voor het geval de short seller zijn positie niet op de leveringsdatum sluit en een boete in het geval een ingenomen positie niet tijdig gesloten wordt.
(iii) Bevoegdheden van toezichthoudende instanties en ESMA:
In zeer uitzonderlijke marktomstandigheden kunnen nationale toezichthoudende instanties (a) een meldingsplicht of openbaarmaking invoeren met andere drempels dan die in de Verordening (b) voorwaarden stellen aan het innemen van een short positie (c) het aangaan van een short positie verbieden (d) voorwaarden stellen aan het innemen van een positie in staatsobligaties door middel van credit default swaps of (e) bij een koersval van 10% of meer op één handelsdag voorwaarden stellen aan het innemen van short posities of dit geheel verbieden.
ESMA zal in het geheel een coördinerende rol krijgen. Naast deze coördinerende rol krijgt ESMA ook eigen bevoegdheden om rechtstreeks in te grijpen (ESMA kan zich daarbij richten tot short sellers in de lidstaten).
Impact assessment Commissie
De Commissie heeft binnen vier categorieën (bevoegdheden, transparantie, voorwaarden voor de afwikkeling, gecoördineerde aanpak) de meest gerichte vormgeving onderzocht. Als meest effectieve en efficiënte opties ziet de Commissie:
1. Bevoegdheden:
Duidelijke bevoegdheden voor de toezichthouders om short selling te beperken. Een combinatie van de bevoegdheid voor nationale toezichthouders om, bij een koersval van 10% of meer op een handelsdag, tijdelijk de mogelijkheden voor short selling te beperken en gecoördineerd door ESMA om in uitzonderlijke situaties 13 short selling van sommige of alle financiële instrumenten te beperken of verbieden
2. Transparantie:
De Commissie acht zowel transparantie richting toezichthouders (om te monitoring en in te kunnen grijpen) als naar het publiek (transparantie voor de markt, mogelijk betere prijsvorming) relevant. Om risico’s voor de liquiditeit te beperken geldt voor transparantie richting het publiek een hogere drempel en bestaat een uitzondering voor staatsobligaties en credit default swaps.
3. Voorwaarden voor de afwikkeling:
De locate en buy-in dragen bij aan vermindering van de risico’s voor zowel de partijen als de markt. De locate-rule stelt namelijk strikte voorwaarden aan short posities. De buy in-rule bevat regels voor de afwikkeling (verplicht inkopen van de effecten en anders cash afwikkeling en boete). Er zijn administratieve lasten, maar de Commissie stelt dat een deel daarvan nu al bestaat. Ook is een uitzondering vormgegeven voor market makers en primary market dealers 14 , een deel van de verplichtingen, zoals bovengenoemde buy-in procedure is op hen niet van toepassing.
4. Gecoördineerde aanpak.
De Commissie geeft de voorkeur aan EU-regelgeving, in de vorm van een verordening, omdat anders regelgevingsarbitrage tussen de lidstaten zou ontstaan en de administratieve lasten hoger zouden zijn. Een verordening heeft de voorkeur boven een richtlijn omdat een verordening meteen toepasbaar is en uniforme regels in de EU verzekert.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid: De Commissie baseert de bevoegdheid op artikel 114 VWEU. Nederland kan zich hierin vinden. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid.
-
Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing: De maatregelen in het voorstel zijn gericht op het adresseren van risico’s die
onder bijzondere omstandigheden gepaard kunnen gaanmet het innemen van een shortpositie. Innemen van een shortpositie heeft vaak een grensoverschrijdend karakter aangezien partijen handelen in financiële instrumenten die aan verschillende beurzen genoteerd kunnen zijn of posities innemen in staatsobligaties van verschillende lidstaten. Daardoor kunnen de risico’s neerslaan in verschillende landen. Maatregelen zijn daarom alleen effectief wanneer ze op een internationaal niveau worden genomen. De subsidiariteitstoets valt hiermee positief uit. De verschillende gebieden die de maatregelen beslaan zijn de juiste ter adressering van de risico’s die zich onder omstandigheden kunnen voordoen bij short selling. Transparantie helpt om risico’s in kaart te brengen, terwijl gecoördineerd optreden het meest effectief is. Hiermee valt de proportionaliteitstoets positief uit. Een aantal maatregelen kan niettemin nog nader worden verbeterd om de maatregelen zo efficiënt mogelijk te laten werken.
Nederlands oordeel: Short selling is een legitieme activiteit die in grote mate bijdraagt aan het adequaat functioneren van de financiële markten. Onder bijzondere marktomstandigheden kan short selling echter een (onbedoeld) negatief neveneffect hebben. Het is dan van belang dat toezichthouders inzicht hebben in de short posities die worden ingenomen en in uitzonderlijke omstandigheden kunnen ingrijpen. Nederland steunt daarom het initiatief van de Commissie om de transparantie van short posities te vergroten en gecoördineerd optreden mogelijk te maken. Wel kan het voorgestelde kader verder worden geoptimaliseerd. Zo is het van belang dat het innemen van een ongedekte short positie niet onmogelijk wordt gemaakt. Ook moet ervoor gewaakt worden dat de maatregelen geen verstoring van de liquiditeit en effectieve prijsmechanismes van financiële markten teweeg kan brengen. Ook bijvoorbeeld bij transparantie richting het publiek moet daarom de effectiviteit worden onderzocht. Zo effectief mogelijke maatregelen zijn nodig, waarbij bij voorkeur voorkomen wordt dat:
a) een mogelijk negatieve impact op de liquiditeit een averechts effect heeft en de rente doet stijgen;
b) bijvoorbeeld pensioenfondsen en ondernemingen hun risico’s minder goed kunnen afdekken;
c) ongewenste vormen van speculatie verschuiven naar andere markten; of
d) andere financiële markten worden verstoord.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting: Er zijn geen gevolgen voor de EU-begroting.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden: Het voorstel zal financiële consequenties hebben voor de rijksoverheid in de vorm van een te verwachten beperkte verhoging van de bijdrage aan de toezichtkosten van de AFM. Het voorstel leidt tot een verhoging van het aantal meldingen van marktpartijen waarop de AFM toezicht houdt en derhalve tot een beperkte toename van de toezichtkosten. Een deel van de toename in doorlopende toezichtkosten komt ten laste van het Rijk, specifiek van het budget van het ministerie van Financiën. De exacte bijdrage van het Rijk hangt niettemin af van het aantal additionele meldingen; hiervan is nog geen inschatting te maken. Het overige deel zal ten laste komen van het bedrijfsleven (zie 5c). Daarnaast kunnen de toezichtkosten mogelijk verder toenemen vanwege intensievere samenwerking op Europees niveau en toenemende grensoverschrijdende handel. Daartegenover staan echter mogelijke schaalvoordelen in het houden van toezicht door de toezichthouder, zoals bij meldingsplichten. Een specifieke inschatting hiervan is echter nog niet te maken.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: het voorstel zal financiële consequenties hebben voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven zal te maken krijgen met indirecte toezichtkosten. De bij onderdeel b geraamde toename van doorlopende toezichtkosten die niet voor rekening komen van het Rijk zullen worden doorberekend aan de sector. Tot slot zal het bedrijfsleven aanpassingskosten krijgen om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe regelgeving. Deze aanpassingskosten zijn nog niet te kwantificeren, omdat deze mede afhangen van de concrete uitwerking van het voorstel. Opgemerkt moet worden dat aan de hand van de uitkomsten van de onderhandelingen de kosten hoger of lager kunnen uitvallen. Op een aantal punten zal Nederland vragen om een aanvullende kosten/baten-analyse. Voor de burger zijn er geen directe financiële consequenties voorzien.
Regeldruk voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: Het voorstel leidt tot extra regeldruk voor het bedrijfsleven in de vorm van administratieve lasten, toezichtlasten en nalevingkosten die samenhangen met het naleven van verplichtingen en specifiek met transparantie- en afwikkelverplichtingen die het voorstel aan beleggers oplegt. Evenals de Commissie acht Nederland de verplichtingen die leiden tot toename van regeldruk grotendeels noodzakelijk om de geïdentificeerde risico’s te adresseren. De voorziene lasten zijn nog niet te kwantificeren, omdat deze mede afhangen van de concrete uitwerking van het voorstel die voorzien is in nadere uitvoeringsmaatregelen. Nederland zal zich in de onderhandelingen inzetten om onnodige toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven waar mogelijk te beperken. Voor de rijksoverheid, decentrale overheid en burgers zal naar verwachting geen extra regeldruk optreden.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: Geen. Geen gevolgen lex silencio positivo.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v.
haalbaarheid: De voorgestelde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2012. Nederland acht dit haalbaar.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: Het voorstel bepaalt dat de Commissie twee jaar na de datum van inwerkingtreding aan de Raad en het Europees Parlement rapport uitbrengt over (i) de geschiktheid van de drempels voor de meldingsplichten, (ii) de werking van de transparantievereisten voor netto short posities en (iii) de vraag of er andere beperkingen of voorwaarden nodig zijn ten aanzien van short selling en credit default swaps. Nederland steunt dit.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:De AFM is in hoofdzaak belast met het toezicht op de meldingsplichten onder de verordening. De bevoegdheden tot het treffen van maatregelen bij uitzonderlijke marktomstandigheden zal in de eerste plaats eveneens de AFM toekomen. Toezicht op meldingsplichten en het kunnen treffen van maatregelen bij uitzonderlijke marktomstandigheden zijn bevoegdheden die de AFM nu reeds kent. Tevens zal de AFM op sommige vlakken nader gaan samenwerken met andere Europese toezichthouders en ESMA.
b) Handhaafbaarheid:Er worden op voorhand geen problemen met handhaafbaarheid voorzien. Wel wordt een aantal technische normen nog nader ingevuld, dit kan effecten hebben voor de handhaafbaarheid.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
9. Nederlandse positie
Nederland is tevreden dat de Commissie met een voorstel voor een gecoördineerde aanpak is gekomen. De effectiviteit van maatregelen alleen op nationaal niveau zou per definitie lager zijn.
Nederland steunt het initiatief van de Commissie om de transparantie van short posities te vergroten. Het voorstel van de Commissie is een goede stap. Wel kan het voorgestelde kader verder worden geoptimaliseerd. Zo is het onder meer van belang dat het innemen van een ongedekte short positie niet onmogelijk wordt gemaakt. Bij bijvoorbeeld marking 15 en de buy-in procedure moet nadere aandacht worden besteed aan de kosten/baten analyse (in samenhang met de overige maatregelen in de verordening).
Daarbij moet ervoor gewaakt worden dat de vergrote transparantie op zichzelf geen verstoring van de liquiditeit en effectieve prijsmechanismes van financiële markten teweeg kan brengen. Zo effectief mogelijke maatregelen zijn nodig, waarbij bij voorkeur voorkomen wordt dat:
a) een mogelijk negatieve impact op de liquiditeit een averechts effect heeft en de rente doet stijgen;
b) dat bijvoorbeeld pensioenfondsen en ondernemingen hun risico’s minder goed kunnen afdekken;
c) ongewenste vormen van speculatie verschuiven naar andere markten; of
d) andere financiële markten worden verstoord.
Fiche 5: mededeling Strategie voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen 2010-2015
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Strategie voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen 2010-2015
Datum Commissiedocument
21 september 2010
Nr. Commissiedocument
COM (2010) 491
Pre-lex
http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0491:FIN:EN:PDF
Behandelingstraject Raad
Bespreking in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 6-7 december 2010
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Essentie voorstel
De Strategie voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen 2010-2015 is het nieuwe werkprogramma van de Commissie op het terrein van gelijkheid tussen vrouwen en mannen (ook wel gendergelijkheid genoemd). De strategie bouwt voort op de Routekaart gendergelijkheid 2006-2010 en op het Europese Pact voor Gender gelijkheid.
De strategie benoemt acties op op vijf prioritaire thema’s (gelijke economische onafhankelijkheid, gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk, gelijkheid in besluitvorming,waardigheid, integriteit en bestrijding van gender-gerelateerd geweld en gendergelijkheid in externe relaties buiten de EU)en op een drietal horizontale thema’s (genderrollen, wetgeving en governance). Meer gedetailleerde voorstellen worden uiteengezet in het begeleidende werkdocument van de Commissie SEC(2010) 1079. Aanvullende achtergrondinformatie staat in het achtergrond document SEC(2010) 1080. De acties volgen de benadering van gender mainstreaming (het meenemen van gendergelijkheid in alle beleidsterreinen). De strategie heeft ook tot doel ontwikkelingen op nationaal niveau te ondersteunen en een basis te bieden voor samenwerking tussen EU-instellingen en belanghebbenden.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
Het voorstel kondigt concrete acties aan op een vijftal prioritaire terreinen zoals gedefinieerd in het VN Vrouwenverdrag, en gaat daarnaast in op een zesde prioriteit met een drietal horizontale thema’s. De vijf prioriteiten zijn:
Gelijke economische onafhankelijkheid van vrouwen en mannen
De Commissie wil het belang benadrukken van gendergelijkheid bij de implementatie van alle aspecten en in de flagships(kerninitiatieven) van de Europa 2020 Strategie door onder andere technische steun en via de Europese Structuur Fondsen (speciale aandachtsgroepen zijn arbeidsmigranten, gehandicapten en ouderen) en door werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid. Dit wil de Commissie doen door acties te formuleren gericht op armoede, sociale uitsluiting en pensioenen, jeugd en onderwijs, door het bevorderen van gender gelijkheid in Europese fondsen, door het bevorderen van vrouwelijk ondernemerschap en niet in loondienst verrichte werkzaamheden en door de aansluiting van werk en privéleven.
De Commissie wil het belang van gendergelijkheid benadrukken in het immigratiebeleid en bij de integratie van migranten.
2. Gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk
Met sociale partners, gegeven de autonomie van de sociale dialoog, wil de Commissie onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om meer transparantie in loonhoogten te krijgen en wat de impactis op gelijk loon van deeltijdwerk en specifieke arbeidscontracten. De Commissie denkt daarbij aan het steunen van gelijklooninitiatieven op de werkvloer en aan het organiseren van een Europese Gelijkloondag. De Commissie wil door bewustwordingscampagnes vrouwen en mannen aanmoedigen te werken buiten traditionele banen en richt zich daarbij onder meer op verhoogde participatie van vrouwen in de ICT. De Commissie streeft verder naar gendergelijkheid in onderzoek.
3. Gelijkheid in besluitvorming
De Commissie overweegt gerichte initiatieven om de genderbalans in besluitvorming te verbeteren. Zij heeft het voornemen de 25% doelstelling voor vrouwen in de top in de onderzoekswereld en de 40% doelstelling van iedere sekse in comités en expertgroepen van de Commissie te monitoren.
De Commissie wil initiatieven steunen voor een hogere participatie van vrouwen bij de verkiesbaarheid voor het Europees Parlement en wil de ontwikkeling monitoren van benoemingen van vrouwen in hogere functies bij de Commissie.
4. Waardigheid, integriteit en bestrijding van gendergerelateerd geweld
De Commissie overweegt de aanname van een EU-strategie voor geweld tegen vrouwen (o.a. huiselijk geweld, seksuele intimidatie, verkrachting, seksueel geweld gedurende gewapende conflicten, genitale verminking, gedwongen huwelijken en eerwraak). Deze EU-strategie zou dan vooral gericht moeten zijn op het uitbannen van genitale verminking, eventueel met gebruik van strafrecht, ondersteund door een Europese bewustwordingscampagne over de aanpak van geweld tegen vrouwen.
Bij asielbeleid wil de Commissie genderspecifieke training aanmoedigen en goede voorbeelden verspreiden met behulp van het European Asylum Support Office en met behulp van financiering uit het Europees Vluchtelingen Fonds.
De Commissie overweegt het inbrengen van genderkwesties in gezondheidsbeleid en heeft het voornemen te rapporteren over gezondheid onder mannen (in navolging op het Women’s Health Report 2010).
5. Gendergelijkheid in externe relaties buiten de EU
De Commissie wil de naleving van de Kopenhagencriteria over de gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de uitbreiding van de EU en bij extern relatie- en ontwikkelingsbeleid ondersteunen en monitoren. De Commissie wil het verder integreren van genderoverwegingen in EU-humanitaire hulpverlening en andere externe acties en samenwerking met internationale organisaties monitoren.
De drie horizontale thema’s die de Commissie in haar mededeling noemt zijn:
a) Gender rollen
De Commissie wil de rol van mannen bij gendergelijkheid agenderen en wil goede voorbeelden in jeugd, onderwijs, cultuur en sport verspreiden.
b) Wetgeving
De Commissie wil de implementatie van EU-wetgeving gelijke behandeling monitoren en wil de volledige implementatie van het in Peking in 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie geformuleerde actieprogramma aanmoedigen met de hulp van het Europees Instituut voor Gender Gelijkheid (EIGE).
c) Governance
De Commissie continueert het uitbrengen van het jaarlijkse rapport over gendergelijkheid en streeft naar het verbeteren van institutionele mechanismen van de Commissie.
De mededeling bevat dus concrete acties, maar geen concrete maatregelen in de zin van wetgevingsvoorstellen.
Bevoegdheid
De EU is bevoegd maatregelen te nemen met als doel gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen op grond van artikel 19 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) of op grond van artikel 157 VWEU.
Subsidiariteit
Het subsidiariteitoordeel luidt positief. Gelijkheid van mannen en vrouwen is een grondrecht, een gemeenschappelijke waarde van de EU, zoals geformuleerd in artikel 2 van het VEU. Een Europese aanpak biedt rechtszekerheid aan alle burgers binnen de EU. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is van vitaal belang voor de verwezenlijking van de EU-doelstellingen betreffende groei, werkgelegenheid en sociale samenhang.In het licht van deze doelstellingen, is een Europese aanpak van gelijkheid tussen mannen en vrouwen te verkiezen boven een aanpak uitsluitend op het niveau van de onderscheiden lidstaten.
Proportionaliteit
Omdat de strategie wel prioriteiten en concrete acties aankondigt, maar geen concrete wetgevingsvoorstellen, kan de proportionaliteit thans nog niet worden beoordeeld. De strategie als zodanig schetst enkel de prioriteiten van het beleid. Deze zullen door de Commissie nader moeten worden uitgewerkt en toegelicht, alvorens een proportionaliteitsoordeel kan worden gegeven.
Financiële consequenties
Hoewel consequenties voor de EU-begroting niet expliciet in de strategie worden genoemd, wil de Commissie de nodige middelen uittrekken (onder ander via de Europese Structuurfondsen) om de genoemde doelen te realiseren. De omvang van die middelen wordt niet genoemd.
Nederland is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.
Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland vindt het positief dat de Commissie een strategie heeft uitgebracht die expliciet is gericht op gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De Strategie geeft een aantal prioriteiten weer die de Europese Commissie zichzelf stelt. De uitvoering van dit beleid is daarbij een verantwoordelijkheid van de lidstaten. De lidstaten benoemen binnen de nationale kaders hun eigen beleidsaccenten. Nederland acht het van belang dat lidstaten hiertoe de ruimte krijgen.
Nederland zal zelf, afhankelijk van de prioriteiten die het nieuwe kabinet in het emancipatiebeleid uiteenzet, een aantal prioritaire thema’s benoemen en daarbij ook de aansluiting zoeken bij de strategie. Nederland ziet in de strategie een bevestiging van het belang van de door Nederland eerder gemaakte keuzes op het terrein van het emancipatiebeleid.
Nederland wijst verder op de verschillen in ongelijkheid tussen vrouwen en mannen binnen en buiten de EU. Dat vraagt om een gedifferentieerde aanpak die zich over vele beleidsvelden uitstrekt.
Nederland is van mening dat de strategie uitstraalt dat beleid gericht op gelijkheid tussen vrouwen en mannen geen geïsoleerd beleidsterrein betreft, maar benadrukt dat juist gender mainstreamingvan belang is in beleidsprogramma’s als Progress en in de implementatie van de Europa 2020 Strategie.
Fiche6: verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2011 in de Oostzee
Algemene gegevens
Titel Voorstel
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn.
Datum Commissiedocument
14 september 2010
N r. Commissiedocument
COM(2010) 470
P re-lex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198547
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Niet opgesteld
Behandelingstraject Raad
Behandeling in de Landbouw-en Visserij raad van 26 oktober 2010
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
R echtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement, delegatie en comitologie
a) Rechtsbasis
A rt. 43, lid 3 VWEU
b) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement
Gekwalificeerde meerderheid van de Raad , Europees Parlement is niet betrokken
c) Delegatie en/of c omitologie
Niet van toepassing
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Het voorstel behelst verhoging van de TAC 16 voor kabeljauw, een daling van de zalm-TAC en sterke dalingen van de TACs voor haring en sprot. De verhoging van de kabeljauw-TAC is mogelijk omdat het herstelplan reeds vruchten afwerpt. Voor haring en sprot constateert de Europese Commissie op basis van het biologisch advies van ICES 17 dat de toestand van de bestanden verder is verslechterd omdat in de afgelopen jaren de TACs te hoog zijn vastgesteld. De percentages voor reductie zijn conform de regels van de beleidsverklaring van de Commissie in COM(2010) 241. Nederland heeft geen visserijbelangen in de Oostzee.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
De subsidiariteit is niet van toepassing aangezien het visserijbeleid een exclusieve bevoegdheid is van de Unie. Het proportionaliteitsoordeel ispositief.
Risico’s/implicaties/kansen
Er zijn geen risico’s aan het voorstel verbonden voor Nederland.
Nederlandse positie
Nederland staat positief tegenover het voorstel aangezien het op de middellange termijn moet leiden tot duurzame visbestanden.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
De Europese Commissie heeft op 2 september 2010 een voorstel voor een verordening aangenomen voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden van de belangrijkste visbestanden in de Baltische Zee (Oostzee) voor 2011. Het voorstel behelst:
- 15% verhoging van de TAC voor kabeljauw in de oostelijke Oostzee;
- 6% verhoging van de TAC voor kabeljauw in de westelijke Oostzee;
- 30% reductie van de TAC voor haring in de westelijke Oostzee;
- 28% reductie van de TAC voor de haring in de centrale Oostzee;
- 30% reductie van de TAC voor sprot; en
- 15% reductie van de TAC voor zalm.
De visserijinspanning (gebaseerd op het kabeljauwherstelplan) blijft onveranderd in het oosten, maar wordt in het westen met 10% verminderd.
De percentages voor reductie zijn conform de regels van de beleidsverklaring van de Commissie in COM(2010) 241. De verhoging van de TAC voor kabeljauw is mogelijk omdat het herstelplan vruchten afwerpt. Voor haring en sprot constateert de Europese Commissie op basis van het biologisch advies van ICES dat de toestand van de bestanden verder is verslechterd omdat in de afgelopen jaren de TACs te hoog zijn vastgesteld. Om het bestand van de westelijke Oostzeeharing te laten herstellen, is niet aleen een daling van 30% nodig. Ook zal de TAC voor het bestand in het Skagerrak, die samen met Noorwegen wordt afgesproken, moeten bijdragen aan het herstel. Het Skagerrakbestand staat er overigens goed voor.
Impact-assessment Commissie
Geen.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid:Het Gemeenschappelijke Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Unie.
b) Functionele toets:
- Subsidiariteit: Niet van toepassing. Het Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Unie.
- Proportionaliteit: Positief.
- Onderbouwing:Met deze maatregelen kan worden voldaan aan het doel van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) om te zorgen voor een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van de visbestanden. Daarmee wordt tevens de doelstelling van het herstel van de visbestanden gediend.
c) Nederlands oordeel:Nederland vindt het positief dat de Commissie dit (jaarlijkse) voorstel heeft uitgebracht. Jaarlijks dienen de bestaande afspraken over de vangstmogelijkheden en eventuele bepalingen ten aanzien van inspanning en technische maatregelen op hun effectiviteit te worden beoordeeld en eventueel bijgesteld naar aanleiding van wetenschappelijke advies.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting: geen.
Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/of decentrale overheden: geen.
Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: geen.
Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: geen.
Voorgestelde datum inwerkingtreding: 1 januari 2011.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:niet van toepassing, Nederland heeft namelijk geen visserijbelangen in de Oostzee.
b) Handhaafbaarheid: niet van toepassing, zie bovenstaand.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel voor vangstmogelijkheden in de Oostzee heeft geen rechtstreekse implicaties voor ontwikkelingslanden.
9. Nederlandse positie
Nederland heeft geen visserijbelangen in de Oostzee, maar het kabinet hecht er wel aan dat duurzaamheid in het beheer van visserijbestanden in alle Europese wateren op gelijke wijze wordt gerealiseerd. Het Kabinet staat dan ook positief tegenover dit voorstel, aangezien het op de middellangetermijn moet leiden tot duurzame visbestanden. In het voorstel van de Commissie is rekening gehouden met de wetenschappelijke adviezen en met de stakeholders. Het Kabinet is verheugd dat het in 2007 aangenomen beheerplan voor kabeljauw zijn vruchten heeft afgeworpen. Het voorstel van Denemarken om te gaan experimenteren met vangstquota in de Oostzee is sympathiek. Nederland wacht nog de resultaten van de vangstquotaexperimenten in de Noordzee af. Het deelt de zorg van de Commissie over de toestand van de haring in de Oostzee en kan instemmen met een aanzienlijke reductie. Wel is het zaak dat er zo snel mogelijk een herstelplan voor haring in de Oostzee komt. Problemen met het westelijke haringbestand dienen ter plekke te worden opgelost en niet te worden doorgeschoven naar aanpalende gebieden.
Fiche 7: verordeningen betreffende de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Unie
1. Algemene gegevens
Titel Voorstel
Wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Unie betreft.
Datum Commissiedocument
17 september 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 486 definitief, 2008/0183 (COD)
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=197410
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Impact assessment: SEC(2008) 2436 en SEC(2008) 2437
Behandelingstraject Raad
Presentatie heeft plaatsgevonden in de Landbouwraad van 27 september 2010. Het voorstel is besproken op 6 oktober in de Raadswerkgroep Horizontale vraagstukken. Afronding van het dossier is waarschijnlijk onder Hongaars voorzitterschap (medio 2011).
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement, delegatie en comitologie
Rechtsbasis
Art. 42 en art. 43 VWEU.
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Gewone wetgevingsprocedure (besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissing Europees Parlement).
c) Delegatie en/of comitologie
De Commissie stelt voor dat gedelegeerde handelingen aan de Commissie worden verleend op onderwerpen als de berekeningsmethode voor de toewijzing van middelen, verdeling van interventievoorraden en financiële middelen, eventuele herverdeling van middelen, uitvoering van inschrijvingsprocedures en aanvragen etc. De Commissie krijgt voorts bij de uitvoering van de verordening bijstand van een comité. Dit gaat zich, op het terrein van voedselhulp aan de meest behoeftigen, onder meer bezighouden met onderwerpen als regels ter vaststelling en eventuele herziening van de driejarenplannen, bepaalde nader te bepalen procedures en termijnen, formatsvan verslagen, voorschriften voor de vergoeding van kosten (inclusief termijnen en financiële plafonds), controleprogramma's en betalingsprocedures.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Het voorstel voorziet in een aanpassing van de “meest behoeftigen regeling”. Doel is het gratis of tegen beperkte prijs beschikbaar stellen van voedsel aan de allerarmsten binnen de EU. Het voorstel is reeds in 2008 en 2009 voorgelegd aan de Landbouwraad, het stuitte echter tot twee keer toe op een blokkerende minderheid. Het voorstel uit 2008 is nu herzien.
In het oorspronkelijke voorstel van 2008 en in het huidige voorstel is opgenomen dat voedsel niet enkel beschikbaar wordt gesteld vanuit interventievoorraden, maar ook kan worden aangekocht op de markt en dat cofinanciering door de lidstaten verplicht wordt. De cofinancieringspercentages zijn, naar aanleiding van amendementen van het Europees Parlement op het voorstel uit 2008, in dit voorstel bijgesteld van 25% naar 10% bijdrage voor Cohesielidstaten, van 50% naar 25% bijdrage overige lidstaten. Daarnaast is in het huidige voorstel de EU bijdrage gemaximeerd tot in totaal € 500 miljoen. Het voorstel is eveneens aangepast naar aanleiding van het Verdrag van Lissabon.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitstoets
Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 42 en 43 VWEU (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid). Echter, de rechtsgrondslag valt, gezien de inhoud van het voorstel, te betwisten. Het gaat hier eerder om sociaal beleid dan om het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Daarenboven dient er naar de subsidiariteit van het voorstel te worden gekeken. Op dit punt is het oordeel negatief. Eventuele voedselhulp aan minderbedeelden is geen zaak voor de EU, maar van de lidstaten.
De toetsing van de proportionaliteit van het voorstel is niet meer van toepassing bij een negatieve beoordeling van de subsidiariteit.
Nederlandse positie
Nederland was in 2008 reeds tegen het voorstel en ziet in het huidige voorstel geen aanleiding zijn positie te herzien. Nederland neemt net als afgelopen jaren geen deel aan dit programma. Gratis verstrekking van voedsel aan de meest behoeftigen hoort thuis in een sociaal kader en niet in een landbouwkader.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
De minstbedeeldenregeling dateert uit 1987 en maakt het mogelijk levensmiddelen, zoals boter, granen, suiker en magere melkpoederuit de publieke interventievoorraden onder de minst bedeelden in de EU te verdelen. Enkele jaren geleden heeft de Raad ook ingestemd met de (beperkte) aankoop van producten op de markt wanneer de interventievoorraden onvoldoende waren.
Vanwege de gestegen voedselprijzen en vermindering van de interventievoorraden stelt de Commissie voor de regeling aan te passen aan de veranderde omstandigheden. Belangrijkste wijziging is dat de Commissie voorstelt om geld ter beschikking te stellen aan voedselbanken en andere charitatieve instellingen om naar eigen keus voedsel aan te kopen op de vrije markt. Daarmee krijgt het programma nog meer een binnenlands karakter. Aankoop wordt ook mogelijk voor producten waarvoor geen interventiemechanismen bestaan. De producten worden gratis of tegen een beperkte prijs beschikbaar gesteld. Lidstaten die wensen deel te nemen, dienen hiertoe een verzoek in. De lidstaten die deelnemen, moeten een jaarverslag indienen over de uitvoering en de Commissie tijdig op de hoogte brengen van de ontwikkelingen die van invloed zijn op de uitvoering van de programma’s.
Het budget voor het programma is de afgelopen jaren gestegen van circa € 200 mln. in 2005 tot ruim € 300 mln. in 2008 naar circa € 480 miljoen in 2010. De kosten van de huidige regeling vallen geheel onder de communautaire landbouwbegroting (dus geen cofinanciering).
Het voorstel uit 2008 stelde voor het eerst nationale cofinanciering voor. Lidstaten die van het nieuwe programma gebruik maken, worden verplicht hun nationale voedselhulpprogramma te cofinancieren met nationale middelen. De cofinancieringspercentages zijn, naar aanleiding van amendementen van het Europees Parlement op het voorstel uit 2008, in dit voorstel bijgesteld van 25% naar 10% bijdrage voor Cohesielidstaten en van 50% naar 25% bijdrage voor de overige lidstaten. Daarnaast is deEU-bijdrage gemaximeerd tot in totaal € 500 miljoen.
Het voorstel is eveneens aangepast naar aanleiding van het Verdrag van Lissabon. Het voorstel bevat de procedure voor gedelegeerde handelingen in Verordening EG 1234/2007 (Single CMO) en reserveert een artikel voor uitvoeringshandelingen in afwachting van het thans in het Europees Parlement en Raad voorliggend voorstel inzake controlemechanismen (nieuw comitologiebesluit).
Impact assessment Commissie
De Inter Service Groep van de Commissie heeft vier opties geïdentificeerd: status quo; beschikbaar stellen voedsel uit interventievoorraden aangevuld door aankopen op de markt; alleen aankopen op de markt; beëindiging van het programma. Na studie en overleg (met de
lidstaten en publieke consultatie via internet) is besloten een combinatie van twee opties voor te stellen: beschikbaar stellen van producten uit interventie en/of aankopen op de markt.
De Impact Assessment Boardheeft geconstateerd dat met de aanbevelingen rekening is gehouden. In het bijzonder ging het daarbij om een duidelijker rechtvaardiging van een nieuw programma voor verdeling van voedsel, een duidelijker beschrijving van de ervaringen met het huidige programma en de consequenties bij ongewijzigd beleid. Ook moest duidelijker aangetoond waarom nog steeds EU-bemoeienis nodig is op dit gebied en wat de toegevoegde waarde is in vergelijking met nationaal beleid. Verder moest beter gekeken worden naar vereenvoudiging en administratieve lasten.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid
Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 42 en 43 VWEU (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid). Het betreft hier een wijziging van de Gemeenschappelijke Marktordening en de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
De rechtsgrondslag is echter te betwisten. Het voorstel is niet geheel in overeenstemming met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zoals vermeld in artikel 39 VWEU. Het aanwenden van producten uit interventievoorraden zou nog kunnen bijdragen aan stabilisatie van de markt en het verzekeren van redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers. Dit kan echter zeker niet gezegd worden van het aankopen van producten op de markt. Dit is niet verenigbaar met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en vormt eerder sociaal beleid. Ook de Juridische Dienst van de Raad heeft vraagtekens geplaatst bij de rechtsgrondslag van het voorstel.
Het toevoegen van artikel 42 VWEU is nieuw ten opzichte van het voorstel in 2008. Het lost echter hetprobleem van de rechtsgrondslag niet op. Nog daargelaten dat artikel 42 VWEU in het geheel geen eigenstandige rechtsgrondslag creëert, gaat het nog steeds om een artikel dat betrekking heeft op het GLB. Essentie van de kritiek op de rechtsgrondslag is nu juist steeds dat het voorstel in het geheel niet in het kader van het GLB kan worden geplaatst.
b) Functionele toets
Subsidiariteit: negatief
Proportionaliteit: niet van toepassing
Onderbouwing:
Aangezien de bevoegdheid van de Unie op het terrein van landbouw ingevolge artikel 4, tweede lid, onder d, VWEU een gedeelde bevoegdheid is, dient het voorstel op subsidiariteit te worden beoordeeld.
Zoals gezegd valt de gekozen rechtsgrondslag te betwisten. Naar mening van Nederland gaat het hier eerder om sociaal beleid. De subsidiariteit dient naar mening van Nederland dan ook in dit licht te worden beoordeeld. Eventuele voedselhulp in deze EU-context aan minderbedeelden is volgens Nederland geen zaak voor de EU, maar van de lidstaten. Immers, voedselhulp heeft een sterk sociaal karakter en de inrichting van het sociale beleid is een nationale aangelegenheid. Grensoverschrijdende aspecten doen zich niet of in beperkte mate voor. Het dienen derhalve uitsluitend de lidstaten te zijn die bepalen hoe in het levensonderhoud van de meest behoeftigen zou moeten worden voorzien. Ook beantwoording van de vraag of specifieke maatregelen als voedselvoorziening wenselijk zijn en hoe eventuele maatregelen moeten worden gefinancierd (nationale financiering of particulier initiatief) dient uitsluitend ter beoordeling van de lidstaten te staan.
Het feit dat het merendeel van het budget wordt besteed in landen die zelf zorg zouden kunnen dragen voor voedselvoorzieningen aan de meest behoeftigen, versterkt deze argumentatie. Met name relatief welvarende lidstaten maken gebruik van de regeling. Spanje, Frankrijk en Italië zijn gedrieën alleen al goed voor 47,91% van het budget. Een Europees voedselbankprogramma, met een duidelijk binnenlands karakter, wordt vanuit subsidiariteit negatief beoordeeld.
Aan de beoordeling van de proportionaliteit wordt niet meer toegekomen nu de subsidiariteit als negatief wordt beoordeeld.
c) Nederlands oordeel
Nederland heeft zich in het verleden altijd gekant tegen deze regeling omdat voedselhulp in deze EU-context voor meest behoeftigen een zaak is van de lidstaten en niet van de Europese Unie. Nederland ziet het verstrekken van voedselhulp niet als een doelstelling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Als hier al een gemeenschappelijke doelstelling ligt dan moet die via sociaal beleid worden gevonden, waarbij moet worden opgemerkt dat het verstrekken van voedselhulp geen duurzame oplossing biedt voor het behalen van sociale doelstellingen. Het aankopen van producten op de markt is goedkoper dan aanbesteding voor de verwerking van overschotproducten in eindproducten.
Positief is dat nu cofinanciering van de lidstaten wordt ingesteld, waardoor een grotere betrokkenheid van de lidstaten kan ontstaan. Het cofinancieringspercentage zou echter wel significant hoger moeten zijn dan de relatief lage percentages die de Commissie nu voorstelt. Het is te betreuren dat de cofinancieringpercentages ten opzichte van het voorstel uit 2008 substantieel verlaagd zijn. Nationale cofinanciering heeft hier voor Nederland alleen meerwaarde als daardoor duidelijk minder beslag wordt gelegd op Europese middelen.
Overigens zal het verplicht stellen van cofinanciering het Nederlandse bezwaar niet wegnemen. Het zal immers geen afbreuk doen aan het feit dat € 500 miljoen besteed zal worden aan beleid dat in hoofdzaak is gericht op sociale doelstellingen.
5. Implicaties financieel
Consequenties EG-begroting
De voortzetting van de meestbehoeftigenregeling heeft aanzienlijke budgettaire consequenties voor de EU. De begroting is opgelopen van € 307 miljoen in 2008 tot ca. € 480 miljoen in 2010. In het voorliggende voorstel wordt de EU bijdrage gemaximeerd tot in totaal 500 miljoen Euro vanaf 2010, wat overeen komt met een bijdrage uit de Nederlandse afdrachten van 25 miljoen Euro. Nederland van mening is dat – bij voortzetting van Europese financiering- de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Aangezien Nederland niet van plan is deel te nemen aan dit programma vloeien er geen directe financiële consequenties uit voort voor Nederland (financiering gebeurt bij deelname namelijk via nationale cofinanciering).
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Zie onder b.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Zie onder b.
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Zie onder b.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Geen. Nederland zal niet deelnemen aan dit programma.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde
datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v.
Haalbaarheid
De verordening isvan toepassing op het driejarenplan dat ingaat op of na 1 januari 2012.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is voorzien in verslaglegging door de Europese Commissie uiterlijk 31 december 2014.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:
Geen implicaties. Nederland neemt niet deel.
b) Handhaafbaarheid
Zie onder a.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Aangezien vanuit het programma producten uit alle landen en windstreken aangekocht kunnen worden (dus niet alleen binnen de EU), kan dit een mogelijk positief effect hebben op OS-landen. Wel dient men ook vanuit WTO-oogpunt de conformiteit te bewaken en dient men marktverstoring te voorkomen. Bij de verdere onderhandelingen dienen de belangen van OS landen niet geschaad te worden.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland is tegen de voortzetting van voedselhulp aan minderbedeelden en zal daarom ook tegen dit voorstel stemmen. Naar mening van Nederland gaat het hier meer om sociaal beleid dan om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Het programma past dan ook niet in het gemoderniseerde GLB. Volgens Nederland is voedselhulp aan de minstbedeelden geen zaak voor de EU, maar moeten lidstaten zelf beslissen of en hoe zij hieraan invulling geven. Het feit dat er nationale verschillen zijn op het gebied van voedseldistributie, keuze van voedselproducten per land erg kan verschillen en het merendeel van het budget besteed wordt in landen die zelf zorg zouden kunnen dragen voor voedselvoorzieningen aan de meest behoeftigen, versterkt deze argumentatie. De Europese Rekenkamer constateerde aanzienlijke verschillen tussen lidstaten en binnen lidstaten in de toepassing van de Europese en nationale aanbestedingsregels met betrekking tot dit programma. Een programma dat aanleiding geeft tot zulke ruimte is volgens het kabinet onwenselijk, aangezien dat het bedrijfsleven schaadt. Op basis van subsidiariteit is een Europees voedselbankprogramma, met een duidelijk binnenlands karakter, naar Nederlands oordeel dus niet gewenst. Nederland staat niet geheel negatief tegenover de introductie van nationale cofinanciering. Echter, cofinancieringspercentages zouden dan substantieel hoger mogen zijn dan de relatief lage cofinancieringspercentages die de Commissie nu voorstelt. Nationale cofinanciering heeft hier voor Nederland alleen meerwaarde als daardoor duidelijk minder beslag wordt gelegd op Europese middelen. Overigens zal het verplicht stellen van cofinanciering het Nederlandse bezwaar niet wegnemen. Het zal immers geen afbreuk doen aan het feit dat € 500 miljoen besteed zal worden aan beleid dat in hoofdzaak is gericht op sociale doelstellingen. Nederland heeft de afgelopen jaren niet deelgenomen aan dit programma en zal ook nu niet deelnemen aan deze regeling.
Een dergelijk programma past eveneens niet in het gemoderniseerde, marktgeoriënteerde GLB zoals dat in het kader van de Health Check en daaropvolgende aanpassingen van het Europese landbouwbeleid gestalte zou moeten krijgen.
1 Clearen is het afhandelen van financiële transacties, nadat de transactie gesloten is. Dit gebeurt o.a. bij derivatencontracten. Dit kan bilateraal, wanneer twee partijen onderling de transactie aangaan. Het kan ook centraal, het proces loopt dan via een centrale tegenpartij, die de posities van alle partijen die gedurende een handelsdag via de centrale tegenpartij handelen tegen elkaar weg net en de netto posities van alle partijen afhandelt.
2 Een central counterparty of wel een centrale tegenpartij is een instantie die tussen financiële instellingen in een systeem staat en dat optreedt als de exclusieve tegenpartij van deze instellingen met betrekking tot hun overboekingopdrachten.
3 ESMA is de Europese toezicht autoriteit die toezicht houdt op financiële markten en effecten verkeer
4 Financiële transacties die niet via een beurs verlopen.
5 Een trade repository is een instelling die data opslaat over financiële transacties die veelal niet via een markt plaatsvinden.
6 Dit is het risico dat het gebruik van een CCP het tegenpartij risico niet uit de markt haalt maar concentreert in een CCP
7 Een clearing member is een deelnemer van een CCP. Deze deelnemers hebben toegang tot de clearing diensten van een CCP. Een niet lid heeft alleen toegang tot een CCP via een clearing member
8 Onvoorziene stijgingen van de administratieve lasten dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, waarbij compensaties zoveel mogelijk dienen te geschieden binnen het domein waarin de tegenvaller plaatsvindt.
9 European Securities and Market Authority. De nieuwe Europese toezichthouder op de financiële markten.
10 Credit default swaps zijn contracten waarbij partij A haar kredietrisico op partij X (bijvoorbeeld vanwege door X aan A uitgegeven obligaties), tegen de betaling van een premie, overdraagt aan partij B.
11 Bij netto short posities wordt het geheel aan posities van desbetreffende partij bezien. De posities zijn alleen netto short als het geheel per saldo in een short positie resulteert. Wanneer een partij combinaties van long (speculeert op koersstijging) en short (speculeert op koersdaling) posities aangaat, moet naar het geheel worden gekeken om te bezien of het een netto short of long positie betreft.
12 Bij ongedekte (of naakte) short sales beschikt de partij op het moment van aangaan van de positie niet over de mogelijkheid om de effecten te lenen.
13 Zoals ontwikkelingen die een serieuze bedreiging van de financiële stabiliteit betekenen.
14 Market makers zijn handelaars die de handel in bepaalde effecten onderhouden. Primary market operations betreft de handel gericht op het onderhouden van de staatsobligatiemarkt.
15 De verplichting dat per transactie bijgehouden moet worden of het een short sell betreft en hierover dagelijks gerapporteerd moet worden.
16 Total Allowable Catches: de hoeveelheid vis (per bestand) die in een jaar in de EU mag worden gevangen
17 International Council for the Exploration of the Sea
28
Bijlage fichedocument, pagina