Bijlage - Kamerbrief inzake feitelijke vragen begroting 2011

Antwoorden op feitelijke vragen BZ begroting 2011 (ref 32500)

Nr 1

Vraag

Hoeveel OS-geld geeft Nederland per land in Zuid-Amerika? Hoeveel hiervan is begrotingssteun, uitgesplitst naar algemeen en sectoraal, geoormerkt en ongeoormerkt?

Antwoord

In onderstaande tabel staan de geplande ODA-uitgaven voor de partnerlanden in Zuid-Amerika voor 2011. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat via centrale programma’s zoals het stabiliteitsfonds en wederopbouw met name in fragiele staten additionele uitgaven plaatsvinden.

Land

Budgetten 2011 (inclusief ABS en SBS)

waarvan ABS (1)

Geoor-merkt

Niet geoormerkt

waarvan SBS (2)

Bolivia

42.064.000

0

0

Colombia

18.200.000

0

4.000.000

Suriname

36.456.000

0

0

  1. ABS: Algemene begrotingssteun

  2. SBS: Sectorale begrotingssteun

Nr 2

Vraag

Hoeveel OS-geld geeft Nederland per land in Azië? Hoeveel hiervan is begrotingssteun, uitgesplitst naar algemeen en sectoraal, geoormerkt en ongeoormerkt?

Antwoord

In onderstaande tabel staan de geplande ODA-uitgaven in Azië voor 2011. Het betreft hier de gedelegeerde landenbudgetten. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat via centrale programma’s zoals het stabiliteitsfonds en wederopbouw met name in fragiele staten (ondermeer Burundi en Afghanistan) additionele uitgaven plaatsvinden.

Land

Budgetten 2011 (inclusief ABS en SBS)

ABS (1)

Geoor-merkt

Niet geoormerkt

SBS (2)

Afghanistan

16.950.000

0

0

Bangladesh

55.955.000

0

0

Bhutan

2.000.000

2.000.000

X

0

Indonesië

71.425.000

0

0

Mongolië

7.298.000

0

0

Pakistan

33.292.000

0

0

Vietnam

15.625.000

0

0

  1. ABS: Algemene begrotingssteun

  2. SBS: Sectorale begrotingssteun

Nr . 3

Vraag

Hoeveel OS-geld geeft Nederland per land in Afrika? Hoeveel hiervan is begrotingssteun, uitgesplitst naar algemeen en sectoraal, geoormerkt en ongeoormerkt?

Antwoord

In onderstaande tabel staan de geplande ODA-uitgaven voor de partnerlanden in Afrika in 2011. Het betreft hier de gedelegeerde landenbudgetten.

Land

Budgetten 2011 (inclusief ABS en SBS)

waarvan ABS (1)

Geoor-merkt

Niet geoormerkt

waarvan SBS (2)

Benin

29.059.000

8.500.000

x

0

Burkina Faso

43.300.000

23.000.000

x

0

Burundi

2.295.000

0

0

DRC

4.500.000

0

0

Egypte

8.046.000

0

0

Ethiopië

35.400.000

0

0

Ghana

58.061.000

20.000.000

x

25.000.000

Kaapverdië

1.100.000

0

x

1.000.000

Kenia

14.872.000

0

0

Mali

52.363.000

15.000.000

x

14.000.000

Mozambique

53.200.000

18.000.000

x

0

Oeganda

27.532.000

0

x

22.000.000

Rwanda

44.100.000

0

x

11.000.000

Senegal

30.756.000

9.500.000

x

11.000.000

Soedan

66.600.000

0

0

Tanzania

66.558.000

20.000.000

x

0

Zambia

43.000.000

10.000.000

x

0

Zuid Afrika

24.750.000

0

0

  1. ABS: Algemene begrotingssteun

  2. SBS: Sectorale begrotingssteun

Nr 4

Vraag

Wat is de status van het Europese diplomatieke postennetwerk en wat zijn de implicaties voor het Nederlandse diplomatieke postennetwerk?

Antwoord

Volgens het besluit van de Raad tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden is de EDEO een functioneel autonoom orgaan van de Unie dat onder het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands en veligheidsbeleid staat. De EDEO staat niet onder gezag van de regeringen van de lidstaten. Momenteel is de EDEO nog in oprichting. Op 15 september 2010 zijn de benoemingen van 29 Head of Delegations bekend gemaakt. De Nederlandse diplomaat Roeland van der Geer is benoemd tot hoofd van de EU-delegatie in Pretoria, Zuid-Afrika. Momenteel worden 80 diplomaten geworven voor onder meer de versterking van de politieke afdelingen van de EU-delegaties. De personele topstructuur van de EDEO wordt naar verwachting in november bekend. De hoge vertegenwoordiger streeft ernaar de EDEO per januari 2011 operationeel te laten zijn.

Met betrekking tot de implicaties voor het Nederlandse postennetwerk verwijs ik u naar de brief van 19 april over de EDEO ( Kamerstuk 21501 nr. 962). Daarin wordt onder meer gesteld dat de taken van de EDEO in eerste instantie met name zullen bestaan uit taken die nu ook al worden verricht door ofwel het raadssecretariaat ofwel de Commissie. De inschatting is daarom dat de onmiddellijke gevolgen van de EDEO voor het Nederlandse postennet gering zijn.

Nr 5

Vraag

Wat is naar uw oordeel het doel van de nucleaire ambities van Iran?

Antwoord

De Iraanse autoriteiten stellen steevast dat het nucleaire programma slechts vreedzame doeleinden dient. Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) is op basis van zijn inspecties niet in staat om vast te stellen dat het nucleaire programma van Iran daadwerkelijk alleen vreedzame doelen heeft. Iran leeft zijn internationale verplichtingen met betrekking tot zijn nucleaire programma’s niet na. Daarnaast geeft Iran geen gehoor aan de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die gebieden dat Iran zijn opwerkings- en aan verrijking gerelateerde activiteiten opschort. De regering roept Iran op te voldoen aan de internationale verplichtingen inzake het nucleaire programma en met de internationale gemeenschap in dialoog te treden over de nucleaire ambities.

Nr 6

Vraag

Wat gaat de Nederlandse regering het komende jaar doen om een duurzame oplossing van de problemen in Soedan te bevorderen?

Antwoord

Nederland zet zich in om een goede uitvoering van het Comprehensive Peace Agreement tussen Noord- en Zuid-Soedan te bevorderen. Nederland levert een financiële bijdrage aan de tijdige organisatie van de referenda voor Zuid-Soedan en Abyei en levert technische expertise bij post-referendum vraagstukken die tussen de partijen dienen te worden opgelost. Nederland zal in het komende jaar blijven bijdragen aan wederopbouwprogramma’s voor Zuid-Soedan en de drie transitiegebieden die momenteel nog instabiel zijn. Tevens dringt Nederland er bij de Soedanese regering op aan dat naast de aandacht voor het Comprehensive Peace Agreement, er een vredesakkoord getekend wordt voor Darfur. Nederland heeft tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een internationale bijeenkomst over Darfur georganiseerd waar werd aangedrongen op een verbetering in de humanitaire- en veiligheidssituatie en het bereiken van een duurzame politieke oplossing. Nederland blijft in het komende jaar een bijdrage leveren aan de VN-missies UNMIS en UNAMID.

Nr 7 en 116

Vraa g 7

Staan er onder de ministeriële en hoog- ambtelijke bezoeken die in 2011 zullen worden afgelegd, ook bezoeken van de mensenrechtenambassadeur gepland? Zo ja, aan welke landen zal de mensenrechtenambassadeur een bezoek afleggen? Liggen deze bezoeken al vast? Bent u bereid hem opdracht te geven een bezoek af te leggen aan islamitische landen die systematisch de mensenrechten schenden, in het bijzonder Iran, Pakistan, Saoedi-Arabië en Soedan?

Vraag 116

Welke landen zal de Mensenrechtenambassadeur in 2011 bezoeken?

Antwoord

September jl. trad de nieuwe mensenrechtenambassadeur aan. Hij werkt momenteel aan zijn reisagenda voor de komende maanden. Overwegingen daarbij zijn primair de mensenrechtensituatie in een land en de mogelijkheden met de autoriteiten en maatschappelijke organisaties in dialoog te treden. De vorige mensenrechtenambassadeur bracht de afgelopen jaren (herhaalde) bezoeken aan een groot aantal overwegend islamitische landen waaronder Iran, Pakistan, Saoedi-Arabië en Soedan, maar ook bijvoorbeeld Oman, Bangladesh, Pakistan, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten.

Nr 8

Vraag

Welke stappen zet Nederland op het gebied van de positie van etnische en religieuze minderheden in Iran en Pakistan? Op welke wijze wordt op Europees niveau samengewerkt op dit punt?

Antwoord

Voor de positie van etnische en religieuze minderheden in Iran en Pakistan heeft Nederland het afgelopen jaar doorlopend aandacht gehad, en zijn onze zorgen zowel bilateraal als multilateraal meermaals uitgesproken. In gesprekken met zowel de Iraanse ambassade in Nederland als met de Iraanse autoriteiten in Iran, zoals tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Iran in maart 2010, heeft Nederland de zorgwekkende situatie van etnische en religieuze minderheden in Iran aan de orde gesteld. Daarnaast heeft Nederland zich ook in specifieke gevallen laten horen. Na de veroordeling van zeven leiders van de Baha’i in Iran tot 20 jaar gevangenisstraf afgelopen zomer heeft Nederland direct gepleit voor hun vrijlating. Ook in Europees verband heeft Nederland regelmatig de positie van etnische en religieuze minderheden in Iran aan de orde gesteld. Mede op aandringen van Nederland heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton meermalen verklaringen afgegeven waarin ze haar zorgen uitspreekt over de positie van Baha’i in Iran. Daarnaast heeft Nederland bij de vaststelling van het EU-actieplan voor bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (zie ook vraag 56) aangedrongen op opname van Iran in de lijst van landen die daarbij prioriteit verdienen.

Ook voor de positie van religieuze en etnische minderheden in Pakistan heeft Nederland doorlopend aandacht. Tijdens zijn bezoek aan Pakistan begin dit jaar heeft de mensenrechtenambassadeur met de Pakistaanse ministers voor mensenrechten en minderheden gesproken over vrijheid van godsdienst en bescherming van religieuze minderheden. Ook heeft Nederland gezamenlijk met andere EU-landen zorgen overgebracht aan de Pakistaanse overheid over geweldsincidenten tegen christenen en andere religieuze minderheden, en opgeroepen de plegers van de incidenten te vervolgen. Ook tijdens bilaterale consultaties met Pakistan in 2010 heeft Nederland dit onderwerp ter sprake gebracht. Daarbij zijn in het bijzonder zorgen uitgesproken over de aanslagen op Ahmadi’s in twee moskeeën in Lahore op 28 mei jl., waarbij meer dan tachtig mensen omkwamen.

N r 9

Vraag

Wat worden de doelen van de Nederlandse inzet voor de Toetsingsconferentie van het NPV in 2011?

Antwoord

De toetsingsconferentie van het NPV vindt elke vijf jaar plaats. De volgende Toetsingsconferentie zal in 2015 plaatsvinden. De voorbereidende bijeenkomsten voor deze Toetsingsconferentie vinden plaats vanaf 2012.

Nr 10

Vraag

Kunt u aangeven hoe groot het bedrag is dat vanuit BuZa aan gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking wordt gegeven (dus incl. subsidies voor Logo South, millenniumgemeenten etc.)?

Antwoord
Voor het Logo South programma 2011-2015 van VNG International is een bedrag gereserveerd van € 27,5 mln. Dit betreft een reservering voor een nieuwe committering, waarover de nieuwe bewindspersoon voor Ontwikkelingssamenwerking een besluit zal moeten nemen.

Voor het Logo South programma 2007 – 2010 van VNG International is een subsidiebedrag van € 28.475.000 beschikbaar. Van dit bedrag is een bedrag van € 250.000 geoormerkt voor het Programma Millenium Gemeentes in Bedrijf, dat door VNG Internationaal worden uitgevoerd in samenwerking met CREM en het “Nicis Institute”.

Nr 11

Vraag

Wanneer kan de Kamer de notitie over bureaucratie in de Europese ontwikkelingssamenwerking verwachten?

Antwoord

H et nieuwe kabinet zal zich nog beraden hoe de toezegging inzake een notitie over bureaucratisering en OS vorm zal kunnen krijgen (AO 3 juli 2008 met de staatssecretaris voor Europese Zaken; AO 10 september 2008 met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking). Overigens betrof de toezegging van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet specifiek de bureaucratie in Europese ontwikkelingssamenwerking, maar bureaucratie binnen ontwikkelingssamenwerking in het algemeen.

Nr 12

Vraag

Wat bestempelt u als de tien grootste successen van de Nederlandse hulp van de afgelopen jaren?

Antwoord

In de resultatenrapportages 2007-2008 en in die van eerdere jaren wordt er een beeld gegeven van enkele van de successen van de Nederlandse hulp. (Zie http://www.minbuza.nl/nl/Onderwerpen/Ontwikkelingssamenwerking/Wat_zijn_de_resultaten/Resultatenrapportage )

Mede door de bijdrage van Nederland is de deelname aan het basisonderwijs in veel arme landen aanzienlijk verbeterd. Dat geldt met name voor de armere groepen uit rurale gebieden. Nederland heeft er samen met andere donoren ook aan bijgedragen dat landen meer zelf gingen besteden aan (basis-)onderwijs. Hetzelfde geldt voor water en sanitatie. In veel landen is mede dankzij Nederland de toegang tot schoon drinkwater verbeterd. De Nederlandse doelstelling om 50 miljoen mensen aan schoon drinkwater te helpen ligt op koers. De door Nederland ondersteunde handelassistentie heeft goed gewerkt in gevallen waarin maatgesneden opleidingsfaciliteiten werden aangeboden. Nederland heeft samen met andere donoren in een aantal landen ook bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteit van het beheer van de overheidsfinanciën. Deze verbetering is met name op gang gebracht via begrotingssteun.

In meer algemene zin kan er op worden gewezen dat in bijvoorbeeld Afrika onder de Sahara, waar een belangrijk deel van de Nederlandse hulp op is geconcentreerd, de kwaliteit van het leven de afgelopen vijftig jaar, mede dankzij de hulp, sterk is toegenomen. Cijfers van de Wereldbank laten zien dat de levensverwachting in die periode met een kwart is vermeerderd (van 41 jaar in 1960 naar 51 jaar in 2007) en dat het deel van de kinderen dat voor het vijfde levensjaar (MDG 4) sterft met bijna de helft is verminderd (van 266 per 1000 in 1960 naar 146 in 2007). Het geboortecijfer is met bijna een vijfde afgenomen. De afgelopen 20 jaar is de alfabetisering met een zesde toegenomen tot bijna tweederde van de volwassenen. Veel van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in Afrika wordt besteed aan onderwijs, drinkwater en gezondheidsprogramma’s.

Een illustratief voorbeeld van een succesvol Nederlands programma betreft de ondersteuning van de Organisation pour la Mise en Valeur du fleuve Sénégal (OMVS) sinds 2004. Het programma richt zich op geïntegreerd beheer van de Senegalrivier in West-Afrika. De rivier is van vitaal belang voor de landen van het stroomgebied in verband met drinkwatervoorziening, voor de opwekking van elektriciteit en voor de landbouw, maar ook steeds meer als waterweg. Concrete resultaten liggen op het gebied van milieu, armoedebestrijding, gezondheid, lokaal bestuur en (regionale) economische ontwikkeling. In 2009 en 2010 is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de bestrijding van wateronkruid (Typha) waardoor de toestroom naar irrigatiekanalen is verbeterd en malaria en bilharzia zijn afgenomen. Met Nederlandse steun is een bedrijf opgezet voor de productie van “groene houtskool” uit Typha. Het Nederlandse Waterschap Rivierenland en ook de haven van Rotterdam zijn belangrijke partners in dit programma. Ze zijn betrokken bij de verdere ontwikkeling van transport over de rivier, onder andere voor de mijnbouw, wat mogelijkheden biedt tot verdere regionale economische groei. Met behulp van Rijkswaterstaatboten is men nu bovendien in staat de hydrografische en waterkwaliteit te monitoren en helpen handhaven.

Een ander succesverhaal betreft het programma van het Office du Niger in Mali. Nederland heeft de afgelopen jaar veel in dit programma geïnvesteerd. Zo zijn mede dankzij Nederland 1100 hectare land voor de geïrrigeerde landbouw succesvol gerehabiliteerd, wordt het water nu efficiënter verdeeld en is de landbouwproductie aanzienlijk verhoogd. Er wordt nu voor maar liefst 30 miljoen Euro per jaar aan groente verbouwd en er zijn vele kleine bedrijfjes opgericht. Inkomens zijn verhoogd en de armoede is afgenomen (in Mali als geheel met 15% tussen 2001 en 2006).

Nr 13 en 295

Vraag 13

Kunt u aangeven via welke kanalen er in 2011 nog geld wordt uitgegeven aan draagvlakactiviteiten en welk bedrag hiermee is gemoeid? Is dit allemaal ODA?

Vraag 295

Bevat beleidsartikel 8.3 ook een OS component? Zo ja, hoe groot is deze?

Antwoord

De soorten activiteiten die vallen onder Artikel 8.3 ‘Draagvlak Nederlands buitenlands beleid’ bestrijken een breder terrein dan OS. Als het gaat om OS wordt in 2011 invulling gegeven aan beleidsvernieuwing onder de noemer ‘burgerschap & OS’. In dit kader

- worden subsidies voor maatschappelijke activiteiten gericht op de bevordering van burgerschap in relatie tot OS verstrekt onder ministeriële verantwoordelijkheid via de nieuwe faciliteit voor Burgerschap & OS (SBOS). Deze opereert op basis van een subs idiekader voor de periode 2011-2014. Voor de uitvoering is er een budgetplafond van €19 miljoen per jaar inclusief beheerkosten).

- wordt de NCDO omgevormd tot een kennis- en adviescentrum voor burgerschap & OS en verstrekt zij geen subsidies meer; voor de periode 2011-2014 is een bedrag van €11 miljoen per jaar geraamd.

Voor wat betreft non-ODA is:

  • € 2,5 miljoen (=plafond) geraamd voor subsidies verstrekt uit het Europafonds.

  • € 8 miljoen geraamd voor het ‘klein programmafonds non-oda’ waaruit het postennetwerk activiteiten financiert m.b.t. het internationaal cultuurbeleid, publieksdiplomatie en beeldvorming over Nederland

  • € 3,7 miljoen geraamd voor het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) dat zich richt op de financiering van activiteiten ter ondersteuning van de doelstellingen van het Nederlands buitenlands beleid. Hierbij kan het zowel gaan om lange termijn beleidsdoelstellingen als om activiteiten gerelateerd aan actuele ontwikkelingen, die invloed hebben op het Nederlands buitenlands beleid.

Voorts is € 5,3 miljoen (waarvan €3 miljoen non-oda, €1,8 miljoen non-oda) geraamd voor eigen communicatieactiviteiten met als doel het uitdragen van beleid, faciliteren van het debat en creëren van steun voor het beleid. Dit gebeurt onder meer door middel van communicatie gericht op specifieke doelgroepen (stakeholders). Middelen die we daarvoor inzetten zijn bijvoorbeeld eigen websites, sociale media en, in uitzonderlijke gevallen, evenementen (Europadag).

Nr 14

Vraag

Hoe groot is het ODA-budge t dat voor Hoger onderwijs in Nederland zelf wordt uitgegeven (bijv. middels beurzen voor buitenlandse studenten)? Over welke programma’s is dit verdeeld?

Antwoord

Het ODA-budget dat voor Hoger onderwijs in Nederland zelf wordt uitgegeven is voor 2011 naar schatting in totaal EUR 125 miljoen.

Hiervan wordt naar schatting EUR 67 miljoen uitgegeven aan een aantal programma’s van het ministerie van Buitenlandse Zaken:

Netherlands Fellowship Programmes(NFP), Netherlands Initiative for development Cooperation in Higher Education(NICHE),Middle Eastern and North African Scholarship Programme(MENA) en het Programma Uitzending Managers (PUM)Radio Nederland Training Center (RNTC).

De resterende EUR 58 miljoen wordt uitgegeven aan een aantal programma’s van het ministerie van OC&W:

Universiteit Leiden - Stichting Afrika Studiecentrum (ASC), Erasmus Universiteit - Institute of Social Studies (ISS), Erasmus Universiteit - Institute for Housing and Urban Development

Studies (IHS), Universiteit Delft - International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering (IHE), Universiteit Twente - Internationaal Instituut voor Lucht- en Ruimtekaartering en Aardkunde (ITC), Open Universiteit Nederland - Stichting Maastricht School of Management (MSM), Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC) en een bedrag voor kennisbeurzen universiteiten.

Nr 15

Vraag

Verspreidt het ministerie ook lespakketten voor onderwijsinstellingen aangaande bepaalde onderwerpen die op haar terrein liggen? Welke zijn dat en hoeveel geld is ermee gemoeid?

Antwoord

Nee, het ministerie verspreidt geen lespakketten voor onderwijsinstellingen. Het ministerie heeft tot 2010 onderwijspakketten gefinancierd over de Europese Unie. Vanaf 2011 zal het ministerie dit niet langer doen omdat commerciële uitgeverijen van lesmateriaal de EU als verplicht onderdeel in voldoende mate meenemen.

Nr 16

Vraag

Worden er in 2011 extra emissiereducties bijgekocht? Zo ja, kunt u aangeven waarom er wel of niet voor het CDM wordt gekozen?

Antwoord

Het bedrag voor het Clean Development Mechanism (CDM) voor het jaar 2011 (HGIS-Nota 2011, pagina 11) is bedoeld voor in 2011 te leveren emissierechten voortvloeiende uit in het verleden aangegane contractuele verplichtingen.

Over de noodzaak om in 2011 extra emissiereducties aan te kopen zal het volgende kabinet een besluit nemen, mede op basis van de meest actuele inzichten van het Planbureau voor de Leefomgeving over de verwachte emissies in de Kyoto- en de post-Kyoto periode, alsmede de uitkomsten van de in de begroting van VROM aangekondigde beleidsdoorlichting van het CDM en de in het Regeerakkoord aangekondigde doorlichting van de wereldwijde broeikasgasemissiehandel.

Nr 17

Vraag

Kunt u aangeven waarom de toerekeningen uit andere budgetten voor onderwijs rond de 25% zijn, de toerekeningen uit andere budgetten voor HIV/Aids, tuberculose en malaria rond de 40% zijn, en de toerekeningen uit andere budgetten voor een verbeterd milieu rond de 50% zijn? Kunt u aangeven hoe deze verschillen tot stand komen?

Antwoord

De toerekeningen voor milieu, onderwijs en HIV/Aids zijn enkele jaren geleden op basis van de onderliggende, meerjarige programmering vastgesteld. Zo wordt bijvoorbeeld het ORET, Miliev en ORIO programma aan de Milieustaat toegerekend op basis van de in het jaarverslag van de fondsen genoemde percentages. Met deze programma’s worden veel projecten gefinancierd in de milieu-infrastructurele sfeer. Uit deze programma’s worden geen bijdrages geleverd aan onderwijs of HIV/AIDS. Zo is voor alle programma’s binnen de begroting een inschatting gemaakt voor de procentuele relevantie voor de budgetten van onderwijs, HIV/AIDS en milieu. Deze worden sinds enige jaren gehanteerd bij het opstellen van bijlage 5, 6 en 7 van de HGIS-nota.

Nr 18 en 1 HGIS

Vraag

Hoeveel geld voor ontwikkelingssamenwerking gaat naar het multilaterale kanaal, het bilaterale kanaal, het maatschappelijke kanaal, het bedrijfsleven en EKI? Hoe verhouden deze zich tot elkaar?

Antwoord

Hieronder volgt de verdeling van het ODA-budget in 2010 en 2011 over de verschillende kanalen. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat het bedrijfsleven kanaal een aparte categorie vormt en dus niet onderdeel uitmaakt van het maatschappelijk kanaal.

2010 2011

Bilateraal 30% 31%

Multilateraal 24% 30%

Maatschappelijk 23% 21%

Bedrijfsleven 6% 6%

EKI 7% 2%

Overig 10% 10%

De voornaamste wijziging betreft het multilaterale kanaal. Dit hangt samen met het betalingsschema bij de middelenaanvulling IDA (zie ook het antwoord op vraag 18 bij de HGIS-nota).

Nr 19 en 20

Nr 19

Hoeveel geld is er in 2010 en 2011 gereserveerd voor sectorale begrotingssteun?

Nr 20

Hoeveel geld is er in 2010 en 2011 gereserveerd voor algemene begrotingssteun?

Antwoord

Bijgaand treft u het overzicht aan van de geraamde begrotingssteun aan de partnerlanden in 2010 en 2011. ABS staat voor algemene begrotingssteun en SBS voor sectorale begrotingsteun. Definitieve goedkeuring voor de toekenningen in 201 1 vindt plaats in het kader van de goedkeuring van de begroting van de posten.

Land

Bedrag 2010

Bedrag 2011

Benin

€ 8.275.000 ABS

€ 8.500.000 ABS

Bhutan

€ 2.000.000 ABS

€ 2.000.000 ABS

Burkina Faso

€18.000.000 ABS

€ 23.000.000 ABS

Burundi

€ 9.300.000 ABS

-

Colombia

€ 5.000.000 SBS Milieu

€ 4.000.000 SBS milieu

Georgië

€ 2.126.000 ABS

-

Ghana

€ 20.000.000 ABS

€ 7.000.000 SBS Milieu

€18.000.000 SBS Gezondheid

€ 20.000.000 ABS

€ 7.000.000 SBS milieu

€ 18.000.000 SBS gezondheidszorg

Kaapverdië

€1.000.000 SBS Onderwijs

Mali

€13.000.000 ABS

€ 4.000.000 SBS Gezondheid

€ 20.500.000 SBS Onderwijs

€ 15.000.000 ABS

€ 4.000.000 SBS Gezondheidszorg

€ 10.000.000 SBS Onderwijs

Moldavië

€ 2.775.000 ABS

€ 2.400.000 ABS

Mozambique

€18.000.000 ABS

€ 18.000.000 ABS

Rwanda

€ 3.800.000 SBS Justitie

€ 4.800.000 SBS Onderwijs

€ 4.800.000 SBS Justitie

€ 6.200.000 SBS Onderwijs

Senegal

€ 2.500.000 ABS

€12.000.000 SBS Milieu

€ 9.500.000 ABS

€ 11.000.000 SBS milieu

Tanzania

€ 20.000.000 ABS

Uganda

€14.000.000 SBS Onderwijs

€ 8.000.000 SBS Justitie

€ 14.000.000 SBS Onderwijs

€ 8.000.000 SBS Justitie

Zambia

€10.000.000 ABS

€10.000.000 ABS

Nr 21

Vraag

Hoe groot is het totaal aantal Nederlandse ambassadeurs? Hoeveel hiervan zijn vrouw? Hoeveel topambtenaren zi jn er binnen het gehele ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoeveel hiervan zijn vrouw? Hoe loopt de trend in man-vrouw verhoudingen van de afgelopen 4 jaar en wat is het streven voor 2011?

Antwoord

Het totaal aantal Nederlandse ambassadeurs in 2010 is 127, hiervan zijn 21 vrouw (17%). Het aantal topfuncties binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken (uitgaande van BBRA schaal 16 en hoger) is 149. Van deze topfuncties worden er 28 (19%) bekleed door vrouwelijke ambtenaren.

Het ministerie heeft sinds 2005 belangrijke vorderingen gemaakt. Het bevorderingsbeleid heeft geresulteerd in nagenoeg gelijke aantallen mannen en vrouwen in de functies van beleidsmedewerker en senior beleidsmedewerker. Op schaal 13 en 14 zal de doelstelling voor 2010 naar verwachting bereikt worden (schaal 13: 50% vrouw op het departement en 35% op de posten; schaal 14: 35% op het departement en 25% op de posten). Daarnaast is het aantal vrouwen op topfuncties vanaf schaal 16 in de afgelopen 5 jaar met ruim factor 2 vermenigvuldigd van 13 naar 28.

Bij vervulling van elke vacature wordt overwogen of een vrouw geschikt en beschikbaar is die de functie kan bezetten. De verwachting is dat de ingezette trend ook de komende jaren zal worden doorgezet. Ondanks de grote inspanningen zal het ministerie meer tijd nodig hebben dan tot 2010 om de doelstellingen op de verschillende niveaus te halen. Dit is te verklaren uit het feit dat het ministerie deze doelen niet door externe werving zal realiseren maar door interne doorstroom. Dit kost meer tijd gezien de hoge eisen die aan functievervulling worden gesteld.

Nr 22

Vraag

Hoe vaak spreekt Nederland de Palestijnse autoriteiten aan op schendingen van mensenrechten? Geven de Palestijnse autoriteiten gehoor aan oproepen voor respect voor mensenrechten?

Antwoord

Bij elk daartoe geëigend contact met de Palestijnse Autoriteit (PA) stelt Nederland mensenrechten aan de orde. Ook in EU-kader wordt de PA steeds aangesproken op mensenrechtenschendingen. Premier Fayyad heeft de noodzaak om mensenrechten te beschermen als sectordoorsnijdend thema opgenomen in zijn plan voor de opbouw van Palestijnse staatsinstellingen. De uitvoering van dit plan heeft er inmiddels toe geleid dat het toezicht op- en de beheersing van politie- en veiligheidsdiensten is verbeterd. Er blijven evenwel zorgen die voortdurende aandacht van de internationale gemeenschap behoeven. Nederland, als co-voorzitter van de Justice Sector Working Group in Ramallah, heeft hierover samen met andere donoren veelvuldig contact met de PA.

Nr 23

Vraag

Zijn leden van de Palestijnse Wetgevende Raad gevrijwaard van schendingen van mensenrechten? Zo nee, zijn het aantal schendingen van mensenrechten tegen leden van de Palestijnse Wetgevende Raad toe of afgenomen?

Antwoord

De burgerlijke en politieke rechten van de leden van de ‘Palestinian Legislative Council’ (PLC) zijn juridisch gezien gewaarborgd door de Palestijnse ‘Basic Law’ (grondwet) zoals die van elke Palestijnse burger. Leden van de PLC genieten een aantal specifieke functionele immuniteiten op basis van de 'Law of Obligations and Rights of Members of the Legislative Council, Law nr 10, 2004, Immunity of Members of the Legislative Council'. Het is moeilijk te zeggen of het aantal rechtsschendingen in de afgelopen periode toe- of afgenomen is. Wel staat vast dat Israël doende is PLC-leden uit hechtenis te ontslaan.

Nr 24

Vraag

Bent u tevreden over de manier waarop humanitaire coördinators van de VN invulling geven aan hun mandaat en leiding geven? Op welke wijze wordt de positie van de humanitaire coördinator versterkt?

Antwoord

De humanitaire coördinators (hc) van de VN zijn een onmisbare schakel in gecoördineerde humanitaire hulpverlening in het veld. Zij coördineren de humanitaire hulpinspanning en zijn verantwoordelijk voor pleitbezorging voor de humanitaire principes bij de autoriteiten van het getroffen land en bij eventueel aanwezige VN-vredesmachten. In de praktijk is er ruimte voor verbetering in krachtig en effectief opereren. NL benadrukt daarom bij VN/OCHA het belang van goede selectie van kandidaten die over voldoende noodhulpervaring beschikken en het belang van adequate ondersteuning vanuit VN/OCHA via het Humanitarian Coordinator Strengthening Project.

Nr 25

Vraag

Is de regering voornemens een beleidsnotitie te maken over humanitaire hulp?

Antwoord

Ja, de voorbereiding daarvan is ter hand genomen.

Nr 26 en 27

Vraag 26

In hoeverre versterken het EU-rampenfonds, het CERF en de Common Humanitarian Funds elkaar? Is er sprake van overlap, duplicatie van middelen en instrumenten?

Vraag 27

Wat is in de uitvoering en activiteiten het verschil tussen het EU-rampenfonds en het CERF? Hoe wordt het EU-rampenfonds gecoördineerd en in hoeverre verschilt dat ten opzichte van het CERF? Wat is het verschil in de effectiviteit van middelen door het EU-rampenfonds en de inzet van middelen door het CERF?

Antwoord

Het Central Emergency Response Fund (CERF ) is het noodhulpfonds van de VN. Het CERF wordt beheerd door het CERF-secretariaat bij de UN Organisation for the Coordination of Humanitarian Aid (OCHA), onder leiding van de Emergency Response Coordinator (ERC).

Het CERF is met name bedoeld voor snelle steun voor levensreddende activiteiten bij natuurrampen en conflicten ( rapid response ).

Het voornaamste doel van een Common Humanitarian Fund (CHF) is het verlenen van tijdige en voorspelbare humanitaire hulp in een complexe noodsituatie, via schenkingen ten behoeve van prioritaire projecten binnen het Consolidated Appeals Process (CAP). Een CHF wordt aangestuurd door de humanitaire coördinator en beheerd door UNDP. Centrale coördinatie van CHFs ligt bij OCHA.

Het European Commission Humanitarian Office (ECHO ) is direct onder de Europese Commissie opgehangen. ECHO financiert circa 30% van de verleende humanitaire hulp, rekening houdend met de VN-coördinatie.

Alledrie hebben zij hun eigen bestaanrecht en er is geen sprake van overlap of duplicatie.

Nr 28

Vraag

Op het gebied van gender is een achterstand geconstateerd bij het behalen van de MDG’s. Hoe verklaart u dat de bijdragen aan gender juist worden verlaagd i.p.v. verhoogd?

Antwoord

Het is juist dat internationaal overeenstemming bestaat dat de voortgang op MDG3 achterblijft. Ook op de recente MDG-top in New York werd deze conclusie getrokken. Voortgang op MDG3 is echter niet uitsluitend afhankelijk van de hoeveelheid specifieke middelen die hiervoor worden gereserveerd. De afname van het budget voor gender wordt veroorzaakt doordat in 2011 de bijdrage aan het ‘MDG3 Fonds: Investeren in gelijkheid’ afloopt.

Nr 29

Vraag

Wat ligt, rekening houdend met de omvang van land en problemen op het gebied van mensenrechten, ten grondslag aan het grote verschil tussen Pakistan, de Palestijnse Autoriteiten en Soedan in de Nederlandse bestedingen op het gebied van mensenrechten en goed bestuur?

Antwoord

De situatie in de genoemde landen en gebieden met betrekking tot de mensenrechten en de activiteiten van de diverse op dit terrein actieve actoren en andere internationale actoren, waaronder de Europese Unie, verschillen dermate van elkaar dat dit een differentiële aanpak vraagt, wat het verschil aan bestedingen verklaart.

Nr 30 BZ en 2 HGIS

Vraag 30 BZ-begroting

Kunt u aangeven binnen welke Nederlandse ambassadeposten in fragiele staten een gender specialist is gestationeerd?

Vraag 2 HGIS

Binnen welke Nederlandse ambassadeposten in fragiele staten is een gender specialist gestationeerd?

Antwoord

Gender is een prioriteit binnen het fragiele statenbeleid van de regering. Ambassademedewerkers incorporeren gender-activiteiten in hun reguliere werkzaamheden, zo ook in fragiele staten. Waar nodig kan tijdelijk specifieke expertise vanuit het departement geleverd worden. De regering draagt in fragiele staten wel capaciteit bij door detacheringen van genderspecialisten in organisaties zoals de VN. Een instrument daarvoor is de Korte Missie Pool. In het verleden zijn genderspecialisten via deze KM-pool uitgezonden naar missies in de DRC, de Palestijnse Gebieden en Afghanistan.

Nr 31

Vraag

Kan bij een gezamenlijke hulpinspanning, waarbij Nederland een van de hulpgevende landen is maar waarbij het moeilijk is het effect van de Nederlandse bijdrage te meten, toch een indicatie worden gegeven van het totale resultaat van die gezamenlijke inspanning? Kan een beeld worden gegeven van de resultaten van de multinationale ondersteuning in ontwikkelingslanden in de voorbije decennia (Tanzania, Zambia, Oeganda, Rwanda, Kenia, Bolivia enz.)

Antwoord

In de resultatenrapportage 2007-2008 wordt een beeld gegeven van de resultaten die in een aantal landen zijn bereikt. Een groot deel daarvan zijn het gevolg van gezamenlijke multi-donor inspanning. De volgende resultaten geven een beeld van wat daarmee is bereikt. In Tanzania zijn via gezamenlijke programma’s van donoren en de overheid successen geboekt op het gebied van de positie van vrouwen en meisjes. Positieve discriminatie heeft ervoor gezorgd dat in het middelbare en hoger onderwijs het percentage meisjes is gestegen van 27 naar 38 procent en in de technische wetenschappen van 28 naar 40 procent. Het aantal vrouwelijke ministers is met 40 % toegenomen. Ook is de wetgeving verbeterd: in de grondwet is een verbod op de discriminatie op het gebied van gender opgenomen. En er is een actieplan om geweld tegen vrouwen uit te bannen aangenomen. Tot slot is er een begin gemaakt om de heersende culturele en traditionele normen te verbeteren ten bate van vrouwen via bewustwordingsprogramma’s voor schoolcomités en leerlingen. In Zambia is het aantal leerlingen in het basisonderwijs gegroeid van 1,6 miljoen in 2000 naar 2,9 miljoen in 2008, zonder dat de kwaliteit achteruitging. Dat is 93% van alle kinderen. In Rwanda hebben programma´s gefinancierd door Nederland en andere donoren bijgedragen aan een verbetering van de rurale infrastructuur, economische groei en armoedevermindering. In zes districten zijn 383 kilometer plattelandswegen aangelegd en verbeterd, is 270 hectare moerasland ontwikkeld, is de terrasbouw met 375 hectare uitgebreid en zijn vier miljoen bomen gepland. Het werk wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door de locale bevolking. Verbetering van wegtransport op het platteland heeft geleid tot verbeterde gezondheid, onderwijs, banen en inkomen. In Kenia is recentelijk, mede door de inzet van Nederland, de donorgemeenschap actief in het bestrijden van de oorzaak van de recente conflicten. Mensenrechtenorganisaties zijn in staat straffeloosheid aan de kaak te stellen. Via NGO´s en media wordt de mening van mensen nu actief teruggekoppeld aan de regering. In Bolivia ondersteunt de Nederlandse ambassade de marktketen voor hout via een multilateraal programma. De boeren verkopen nu legaal gekapt hout en investeren in de bossen waarvoor ze nu eigendomsrechten hebben gekregen. Inkomens zijn gestegen.

Vraag 32

Is het juist te spreken over de zware gevolgen van de financieel-economische crisis voor ontwikkelingslanden, wanneer bijv. in grote delen van Afrika de economische groei groter is dan in Nederland?

Antwoord

De financiële crisis heeft op uiteenlopende manieren gevolgen voor ontwikkelingslanden. Exporten, toegang tot krediet, binnenlandse en directe buitenlandse investeringen, ‘remittances’, enz. , zijn bijna overal sterk teruggelopen, met onmiddellijke gevolgen voor economische groei en werkgelegenheid. Grondstoffenprijzen zijn wereldwijd (aanzienlijk) gedaald, met grote gevolgen voor de exporterende (ontwikkelings-)landen. Geschat wordt dat de financiële crisis voor geheel sub-Sahara Afrika heeft geleid tot een groeiverlies van 7 procentpunt (of USD 84 mld.). Naar verwachting van het IMF zal ook sub-Sahara Afrika de groei van voor de crisis weer kunnen oppakken, maar de huidige onzekere economische en financiële situatie in de eurozone en de VS zijn een bron van voortdurende zorg.

De mate waarin en de wijze waarop de crisis zijn doorwerking heeft (gehad) op de groei van individuele landen hangt nauw samen met de economische karakteristieken van landen en de mate waarin zij geïntegreerd zijn in de wereldeconomie en loopt daarom in hoge mate uiteen. Ook de mate en snelheid van herstel van de economische groei van landen, in Afrika en elders, verschilt sterk, al naar gelang van de relatieve omvang van de exportsector, de openheid van de economie, etc.

Achterblijvende groei heeft in ontwikkelingslanden, in Afrika en elders, anders dan in Nederland directe doorwerking op armoede(-projecties). Zo schat de Wereldbank dat er eind 2010 64 miljoen extra armen bijgekomen zijn als gevolg van de crisis. In sub-Sahara Afrika wordt het percentage van de bevolking onder de armoedegrens (MDG 1) in 2015 geschat op 38%, tegen 36% vóór de crisis.

De gevolgen van de crisis komen in een aantal landen niet alleen tot uiting in een lager dan verwachte groei of zelfs krimp van de economie en de werkgelegenheid, maar ook in een daling van de overheidsinkomsten en daarmee in de capaciteit van overheden om te voorzien in sociale basisvoorzieningen. Door een betere macro-economische uitgangssituatie hebben overheden in veel gevallen hun uitgavenniveaus in 2009 weten te behouden. Er bestaat echter zorg over de houdbaarheid van de begrotingen van deze landen in 2010 en 2011, gezien de mogelijkheid dat zowel de belastinginkomsten als de omvang van de hulp dreigen te dalen. In dat geval zal ook de realisatie van de overige MDG’s negatief worden beïnvloed door de crisis.

Nr 33

Vraag

Gesproken wordt over het feit dat Iran moedwillig een bedreiging blijft vormen voor de vrede en veiligheid in de wereld. Wat is het oordeel van de regering over het feit dat veel Amerikaanse politici en hoge militairen en ook verschillende Afghaanse parlementariërs de overtuiging hebben dat Iran zich bemoeit met de gang van zaken in Afghanistan en daarbij een dubbel spel speelt?

Antwoord

Iran neemt deel aan regionale initiatieven gericht op het bereiken van stabiliteit en samenwerking tussen Afghanistan en de buurlanden. Iran levert ook een bijdrage aan de wederopbouw van Afghanistan en drugsbestrijding. Iran lijkt evenwel huiverig voor een Afghaanse regering met een te sterk pro-Westers karakter en de Iraanse regering heeft zich meermalen negatief uitgelaten over een blijvend grote Westerse troepenmacht aan de oostgrens. De regering beschikt niet over bewijzen dat Iran Afghanistan zou willen destabiliseren. Iran heeft, net als andere buurlanden, belang bij een stabiel Afghanistan.

Nr 34

Vraag

Hoe geven we concreet vorm aan de relatie met de VS, in de begroting 'een belangrijke pijler van het buitenlands beleid' genoemd?

Antwoord

De Nederlandse relatie met de VS is breed en intensief en wordt zowel bilateraal als in NAVO- en EU/VS-verband vormgegeven. Blijvende aandacht gaat uit naar de belangrijke handels- en investeringsrelatie met de VS. De VS zijn voor Nederland de negende handelspartner. Nederland is de derde investeerder in de VS en de VS zijn de grootste investeerder in Nederland. Ook vindt samenwerking plaats bij veiligheidsvraagstukken, zoals terrorismebestrijding, de ontwikkeling van de NAVO en wapenbeheersing. Daarnaast wordt samengewerkt aan innovatieve en duurzame oplossingen voor mondiale uitdagingen, zoals op het gebied van water, landbouw en klimaat. Ook in 2011 zullen bilaterale bezoeken, handelsmissies en politieke consultaties nadere invulling geven aan onze relaties.

Nr 35

Vraag

Waarom is er in de beleidsagenda bij de begroting van 2010 wel, en in die voor 2011 geen beleidspunt opgenomen over het vinden van een oplossing voor de conflicten in het Midden-Oosten?

Antwoord

In de Memorie van Toelichting van 2010 rapporteerde het ministerie van Buitenlandse Zaken over de 10 kabinetsdoelstellingen voor het buitenlands beleid uit het regeerakkoord ‘Samen Werken, Samen Leven’. Het bevorderen van het MOVP is één van de doelstellingen. Deze opzet maakte deel uit van een breder rapportage-experiment van het ministerie van Financiën, waaraan ook enkele andere ministeries deelnamen. Dit jaar heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken, net als de andere ministeries, de Memorie van Toelichting weer volgens de reguliere opzet ingericht. Dit betekent geenszins dat het Midden-Oosten Vredesproces voor Nederland van minder belang is geworden.

Nederland zal, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, verder investeren in de band met de staat Israël en blijf daarbij voorstander van een alomvattend vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen.

Nr 36, 39 en 40

Vraag 36

Waar in de begroting is in cijfers de intensivering publiek-private partnerschappen zoals op pagina 10 geschreven, terug te vinden?

Vraag 39

Wordt er aanvullend beleid ingezet om publiek-private partnerschappen verder te stimuleren? Zo ja, wat houdt het beleid in, en hoeveel middelen worden hiervoor gereserveerd?

Vraag 40

Kunt u een overzicht geven van de publiek-private samenwerkingen? In het geval er winst wordt gemaakt door een publiek-private samenwerking, vloeit dit geld dan (deels) terug naar het ministerie of niet?

Antwoord

Publiek-private partnerschappen hebben plaats in verschillende sectoren en thema’s waaronder met name water, financiële dienstverlening, handel, landbouw, gezondheid en milieu. Publiek-private partnerschappen zijn een van de instrumenten om de doelen die centraal staan in deze beleidsterreinen te realiseren. Investeringen in publiek-private partnerschappen maken dan ook een geïntegreerd onderdeel uit van verschillende beleidsartikelen van de begroting.

In 2010 is een overzicht gemaakt van de publiek-private partnerschappen waar Nederland bij betrokken is. Het betref t 75 partnerschappen, met een totale bijdrage van het ministerie van EUR 750 miljoen voor de periode 2003-2013. Deze publiek-private partnerschapen bestrijken een breed scala van MDG’s en sectoren.

Tijdens het begrotingsjaar zal de aandacht uitgaan naar het verder uitbouwen en verdiepen van de bestaande publiek-private partnerschappen en naar het uitdragen van de Nederlandse inzet en successen op dit vlak. De regering is van mening dat publiek-private partnerschappen een toegevoegde waarde kunnen hebben vanwege de kennis en middelen van bedrijven en financiële instellingen en de vaak langjarige betrokkenheid die kan bijdragen aan meer duurzame interventies. Daarnaast zullen waar mogelijk nieuwe publiek-private partnerschappen gestimuleerd worden via het verlenen van strategische financiering aan bijvoorbeeld innovatiecentra.

Het belang van publiek-private partnerschappen voor het ministerie ligt vooral in het realiseren van ontwikkelingsdividend, t.w. bij te dragen aan ontwikkeling. In het geval er financiële winst wordt behaald door een publiek-private samenwerking vloeit dit veelal niet terug naar het ministerie, maar blijft behouden binnen het publiek-private partnerschap voor bijvoorbeeld herinvesteringen.

Nr 37 en 38

Vraag 37

Hoe wordt het kabinetsbeleid op het gebied van de mondiale publieke goederen getoetst op coherentie? Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Sluit dit aan op Europese coherentie-toetsen?

Vraag 38

Is de minister van Buitenlandse Zaken primair verantwoordelijk voor de coherentie van het kabinetsbeleid? Zo ja, welke instrumenten zijn daarvoor beschikbaar? Zo nee, wie is dan wel primair verantwoordelijk?

Antwoord

Voor mondiale publieke goederen, zoals klimaat en milieu, wordt het Nederlands nationaal beleid structureel getoetst op beleidscoherentie voor ontwikkeling , maar ook op de samenhang met andere dossiers. Dit gebeurt in nauwe samenwerking door de betrokken departementen. Wat betreft Europees beleid wordt door de betreffende departementen samengewerkt in de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) om tot een Nederlands standpunt te komen. Handelsmaatregelen die worden overwogen met het oog op mondiale publieke goederen, zoals de milieu-impact van producten uit landen buiten de EU, worden getoetst aan de hand van het afwegingskader zoals opgenomen in de ‘Kabinetsvisie Non Trade Concerns en Handelsbeleid’ van 7 mei 2009. Daarnaast heeft Nederland mede vorm gegeven aan het Europese werkprogramma 2010-2013 op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling waarin vijf priorita i re beleidsthema’s worden onderscheiden (handel en financiën, klimaat, voedselzekerheid, migratie en veiligheid). Dit programma kent geen expliciet toetsingskader.

De verantwoordelijkheid voor beleidscoherentie ligt bij het kabinet als geheel. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich specifiek in voor de beleidscoherentie voor ontwikkeling (policy coherence for development). Dit houdt in dat expertise wordt opgebouwd en uitgedragen over de mogelijke (negatieve en positieve) gevolgen voor ontwikkelingslanden van bestaand en nieuw nationaal of Europees beleid. Buitenlandse Zaken doet voorstellen om de mogelijke negatieve gevolgen zoveel mogelijk te mitigeren en de mogelijke positieve gevolgen zoveel mogelijk te optimaliseren door aanpassingen in het beleid. Eén van de instrumenten om coherentie te bevorderen is interdepartementale afstemming, bijvoorbeeld in de Coördinatie Commissie Europese Zaken (CoCo). Nederland draagt tevens bij aan de opbouw van expertise en invulling van beleidscoherentie voor ontwikkeling in Europees en OESO-verband.

N r 39

Vraag

Wordt er aanvullend beleid ingezet om publiek-private partnerschappen verder te stimuleren? Zo ja, wat houdt het beleid in, en hoeveel middelen worden hiervoor gereserveerd?

Antwoord

Zie vraag 36

Nr 40

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de publiek-private samenwerkingen? In het geval er winst wordt gemaakt door een publiek-private samenwerking, vloeit dit geld dan (deels) terug naar het ministerie of niet?

Antwoord

Zie vraag 36

N r 41

Vraag

Hoe zal de regering ervoor zorgen dat de EU binnenshuis mensenrechten serieus neemt? Hoe spreken EU-lidstaten elkaar aan op mensenrechtenschendingen?

Antwoord

Bevorderen van mensenrechten is niet alleen een morele opdracht, het is ook in ons eigen belang omdat het bijdraagt aan stabiliteit, vrede en veiligheid .

Nederland juicht toe dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op het terrein van mensenrechtenbescherming enkele belangrijke nieuwe mogelijkheden zijn gecreëerd. Zo is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie juridisch bindend geworden, waardoor het Hof van Justitie van de Europese Unie en nationale gerechten (voor zover die zich uitspreken over onderwerpen binnen de reikwijdte van het Unie-recht) rechtstreeks aan het Handvest kunnen toetsen. Voorts zal de EU toetreden tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Handelingen van de EU-instellingen en handelingen van de lidstaten ter uitvoering van Europese regelgeving worden daardoor in de toekomst behalve onder het Handvest, ook onder de werking van het EVRM gebracht. Op grond van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan een lidstaat, bij voortdurende schending van de waarden van de Unie, zelfs geschorst worden. De Europese Commissaris voor Justitie, Fundamentele rechten en Burgerschap (Vivian Reding) zal op korte termijn een mededeling presenteren met een strategie voor de bevordering van de eerbiediging van de grondrechten binnen de Unie.

De Commissie kan - bij inbreuk door een lidstaat op het acquis - een infractieprocedure starten, wat uiteindelijk kan leiden tot het aanhangig maken van een zaak bij het Hof van Justitie. Ook lidstaten kunnen elkaar voor het Hof dagen.

Het op Europees niveau bespreekbaar maken van het schenden van mensenrechten door een lidstaat van de Unie blijkt echter lastig. Lidstaten spreken elkaar – anders dan op het terrein van bijvoorbeeld overheidsfinanciën - hier nauwelijks op aan.

Mede op aandringen van Nederland is een evaluatiemechanisme voor justitiële samenwerking in strafzaken opgenomen in het Stockholm Programma. Een dergelijk mechanisme kan in de ogen van de regering op den duur bijdragen aan het op hoger peil brengen en houden van de kwaliteit van de nationale rechtsstaten. Een en ander zou eveneens kunnen bijdragen aan een constructieve dialoog tussen lidstaten, ook op het terrein van mensenrechten. Ook het werk van het EU-Grondrechtenagentschap draagt hieraan bij. De regering ondersteunt dan ook actief de werkzaamheden van dit agentschap, dat zich met betrekking tot de interne mensenrechtensituatie binnen de EU richt op het verzamelen van data en het publiceren van rapporten.

Nr 42

Vraag

Is te realiseren dat de Kopenhagen criteria die voor toetreding van belang zijn ook daarna nog gelding hebben?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de Europese Unie niet onbeperkt kan uitbreiden. Toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU vindt plaats wanneer zij voldoen aan de strikte criteria daarvoor, met name de Kopenhagen-criteria, waaronder het absorptievermogen van de EU, en de uitbreidingsstrategie van 2006.

Nr 43

Vraag

Op welke wijze wordt getoetst dat organisaties samenwerken en dit ook daadwerkelijk op uitvoerend niveau doen in het Zuiden? Zijn hier gegevens van? Werkt de samenwerking naar behoren en waaruit blijkt dit?

Antwoord

Samenwerking tussen organisaties wordt getoetst via de jaarverslagen van de betreffende organisaties. Deze jaarverslagen worden door het ministerie voor commentaar voorgelegd aan de ambassades. Hun reacties worden besproken tijdens het jaarlijkse beleidsoverleg met de betreffende organisaties. Daarnaast doen medewerkers van het ministerie tijdens dienstreizen indrukken op over de wijze en mate van onderlinge afstemming en samenwerking.

In het kader van het Medefinancieringsstelsel II (MFS II) wordt samenwerking gestimuleerd. Subsidie aanvragen zijn hoofdzakelijk ingediend door allianties van organisaties, die daartoe een samenwerkingsverband hebben ingericht.

Verslaglegging, dienstreizen en rapportages van ambassades verschaffen inzicht in de wijze en mate van onderlinge samenwerking.

Nr 44

Vraag

Kan worden aangegeven voor welke landen zowel in Afrika als daarbuiten binnenkort een verschuiving zal plaatsvinden van ontwikkelingssamenwerking naar een brede diplomatieke relatie? Is hier al een concreet beleid voor ontwikkeld?

Antwoord

Nederland heeft in de afgelopen jaren met enkele landen een succesvolle verschuiving van een ontwikkelingsrelatie naar een bredere bilaterale relatie ingezet. Het gaat hierbij om landen die al de status van middeninkomenland hebben bereikt, of deze status binnen afzienbare tijd zullen bereiken: Egypte, Georgië, Indonesië, Moldavië, Vietnam en Suriname. In Kaap-Verdië wordt de uitfasering van de OS-relatie in 2011 afgerond en is de verbreding inmiddels succesvol ingezet.

In Afrika is Zuid-Afrika een brede relatie land. In deze bredere relatie gaat meer aandacht uit naar thema’s die een wederzijds belang raken, zoals de economische betrekkingen, klimaat, energie en cultuur. Typerend in deze fase is dat, in aanvulling op ontwikkelingshulp, wordt samengewerkt met andere Nederlandse departementen, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen. Het brede relatie-beleid en het daarbij behorende instrumentarium zullen in de komende periode nader worden ingevuld.

Nr 45, 46, 49, 300 en 318

Vraag 45

Gesproken wordt over het zoveel mogelijk handhaven van het postennet terwijl de organisatie inkrimpt. Welke prioriteiten worden daarbij gesteld? Zal er sprake zijn van minder posten in EU-landen en in Afrika en van grotere resp. meer posten in landen als Rusland, China en Brazilië?

Vraag 46

Om hoeveel fte gaat het, als men spreekt over een inkrimpende organisatie? Op welke posten zal er sprake zijn van een inkrimping?

Vraag 49

Waarom heeft de regering geen bezuinigingstaakstelling opgenomen voor de hoeveelheid posten?

Vraag 300

Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de motie Nicolaï cs. (Kamerstuk 32123 nr 55)? [correcte nummer is 33]

Vraag 318

Wat is de stand van zaken van de behandeling van de motie Nicolaï (32 123 V nr. 33) over een selectiever en effectiever postennetwerk?

Antwoord

Voor een nadere uitwerking van de visie van de regering op de inrichting van het netwerk van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland verwijs ik naar de Kamerbrief dienaangaande van 4 november 2009.

Gelet op het feit dat Nederland een belangrijk deel van het nationaal inkomen in het buitenland verdient, gelet op de brede vertakking van de Nederlandse publieke en private belangen en activiteiten in het buitenland, en gelet op het grote beroep dat steeds vaker door publieke en private actoren op de Nederlandse vertegenwoordigingen in een hele brede groep landen wordt gedaan, is het streven het bereik van het postennet zoveel mogelijk te handhaven. Dit vergroot de mogelijkheden om personeel flexibel, op die plaatsen waar het (tijdelijk) het hardste nodig is, in te zetten. De handhaving van het netwerk betekent dat scherpere keuzes moeten worden gemaakt over de capaciteit die in het postennet wordt ingezet.

In het kader van de brede heroverwegingen zijn door werkgroep 13 (Internationale Samenwerking, thema diplomatie) voorstellen geï dentificeerd voor mogelijke (besparings)maatregelen voor het postennet. Bij elk van de voorstellen wordt aangegeven wat de te verwachten gevolgen zijn. Het rapport van deze werkgroep ging Uw Kamer op 1 april jl. toe.

Aan a fweging van de verschillende maatregelen en besluitvorming daarover, inclusief verdere bezuinigingen in aanvulling op het programma Vernieuwing Rijksdienst 2008/2011 en eventuele prioriteitstelling van belangen en landen, zal de komende periode vorm gegeven worden. Hiermee zal ook nadere invulling worden gegeven aan de motie Nicolaï (Kamerstuk 32123 nr 33) over een selectiever en effectiever postennet. Voor de implicaties van de EDEO voor het postennet, eveneens deel van de motie Nicolaï, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 4 en 48. De EDEO is een functioneel autonoom orgaan van de Unie dat onder gezag staat van de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands- en veiligheidsbeleid. De EDEO staat niet onder gezag van de regeringen van de lidstaten.

Nr 47

Vraag

Welke inspanning levert de regering om het draagvlak voor internationale thema’s en actieve betrokkenheid van burgers te bevorderen?

Antwoord

Voor wat betreft algemeen buitenlands beleid wordt ten eerste draagvlak bevorderd door specifieke informatie te geven over die onderwerpen waarbij er een concrete informatiebehoefte is. Een voorbeeld hiervan is actieve samenwerking met (non)profit organisaties uit de reisbranche met betrekking tot consulaire dienstverlening.

Voorts faciliteert het departement een bezoekersprogramma wa arbij geïnteresseerde Nederlanders, veelal studenten, op BZ worden ontvangen voor een inhoudelijk programma over prioritaire beleidsthema’s waar het ministerie voor verantwoordelijk voor is. Daarnaast heeft het ministerie een ‘rent-an-ambassador’- programma. Dit is bedoeld om ambassadeurs, als zij voor verlof toch al in NL zijn, in gesprek te laten gaan met groepen Nederlanders die interesse hebben in het land waar deze ambassadeur werkzaam is of met hem/haar van gedachten willen wisselen over buitenlands beleid. In de praktijk maken veel ondernemers van deze mogelijkheid gebruik.

Voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking ondersteunt de regering de activiteiten van de NCDO als kennis- en adviescentrum voor burgerschap & OS. Voorts is een nieuwe Subsidiefaciliteit voor Burgerschap & OS (SBOS) ingericht om meningsvorming en betrokkenheid van burgers te bevorderen. Voor het bijdragen aan kennis en debat over de Europese Unie bestaat het Europafonds, dat Nederlandse maatschappelijke organisaties wil faciliteren in dit streven.

Nr 48

Vraag

Op welke wijze denkt de regering met een inkrimpende organisatie het postennet zoveel mogelijk te kunnen handhaven? Is er al een reden om rekening te houden met een inkrimpend postennet omdat consulaire en vertegenwoordigende taken worden overgedragen aan de EDEO? Hoeveel fte hevelt Nederland over aan de EDEO?

Antwoord

Voor de beantwoording van het eerste deel van uw vraag verwijs ik eveneens naar het integrale antwoord op vragen 45, 46, 49, 300 en 318.

Nederland hevelt geen FTE’s over aan de EDEO. Voor de EDEO geldt dat de organisatie zal bestaan uit bestaande onderdelen van de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad, aangevuld met personeelsleden die afkomstig zijn uit de diplomatieke diensten van de lidstaten. Naar verwachting zal Nederland op termijn maximaal 15 diplomaten kunnen leveren aan de EDEO. De EDEO is een functioneel autonoom orgaan van de Unie dat onder gezag staat van de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands- en veiligheidsbeleid. De EDEO staat niet onder gezag van de regeringen van de lidstaten.

Over consulaire zaken is in het EDEO-besluit dat op 26 juli jl. door de Raad werd aanvaard, opgenomen dat de delegaties van de Unie (overeenkomstig artikel 35, derde alinea, VEU) de lidstaten op hun verzoek ondersteunen in hun diplomatieke betrekkingen en in hun taak burgers van de Unie in derde landen consulaire bescherming te bieden.

Nr 49

Vraag

Waarom heeft de regering geen bezuinigingstaakstelling opgenomen voor de hoeveelheid posten?

Antwoord

Zie vraag 45

Nr 50

Vraag

Kan een (eventueel ruwe) schatting worden gemaakt van de bedragen die Nederland in 2012 en 2013 gaat betalen aan de EU?

Antwoord

Een schatting van de Nederlandse afdrachten aan de EU in de periode 2010-2015 is opgenomen in de Staat van de Unie (tabel 5, pagina 114). De netto afdrachten (d.w.z. de bruto afdrachten verminderd met de perceptiekostenvergoedingen) in 2012 en 2013 zijn naar schatting ongeveer 6,7 miljard euro per jaar.

Mede met het oog op het voornemen van de regering om zich in te zetten voor een substantiële vermindering van de afdrachten (en in het licht van het streven naar meer evenwichtig en transparantie) zullen hierover nog concrete afspraken moeten worden gemaakt tijdens de komende onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting.

Nr 51, 52 en 54

Vraag 51

Heeft de eventuele afscheiding van Zuid Soedan, als gevolg van het referendum op negen januari, gevolgen voor de verhoogde uitgaven beoogd in beleidsartikel 1.2?

Vraag 52

Hoe groot is de extra bijdrage aan het mensenrechtenprogramma in Soedan? Wordt het programma uitgebreid, of is de extra bijdrage ter vervanging van andere middelen? In geval van uitbreiding, wat houdt de uitbreiding in? In geval van vervanging, welke donoren zijn afgehaakt? Is er gekozen voor een extra bijdrage vanwege behaalde successen in het programma, of juist vanwege achterblijvende successen? Wat zijn de belangrijkste resultaten van het programma?

Vraag 54

Waarom wordt ervoor gekozen om in 2011, het jaar van het referendum in Zuid-Sudan, geen extra geld te reserveren voor Sudan uit artikel 1.2 Mensenrechten, en wel in de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014?

Antwoord

Het budget voor mensenrechtenactiviteiten in Soedan blijft constant. In de huidige begroting is voor elk van de genoemde jaren, ook in 2011, een bedrag van EUR 1,2 miljoen voorzien. Voorheen vielen deze activiteiten onder het beleidsartikel gerelateerd aan goed bestuur. Deze projecten zijn nu overgeheveld naar beleidsartikel 1.2 Mensenrechten, wat de verhoging onder dat artikel verklaart.

Het accent van de activiteiten ligt op het terrein van het bestrijden van vrouwenbesnijdenis en (seksueel) geweld tegen vrouwen en de bescherming van de rechten van kinderen. De belangrijkste resultaten van deze activiteiten is een grotere bewustwording van de rechten van vrouwen en kinderen. Daarnaast ondersteunt de ambassade ook projecten die als doel de versterking van onafhankelijke media hebben. Deze focus op mensenrechten zal blijven, ongeacht een eventuele afscheiding van Zuid-Soedan.

Nr 53

Vraag

Kunt u aangeven welke budgettaire effecten tot stand komen door de afwijzing van de MFS-aanvragen van de samenwerkende HIV/Aids organisaties in Nederland? Hoe verhoudt dit zich tot de prioriteit die LHBT-rechten hebben binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid en binnen het regeringsbeleid in bredere zin?

Antwoord

Het is nog niet mogelijk om de budgettaire effecten van de afwijzing van de MFS-aanvragen van de samenwerkende HIV/Aids organisaties in Nederland te geven. Pas bij vaststelling van de beschikkingen op 1 november 2010 zal het budgettaire effect kunnen worden berekend.

De prioriteit voor LHBT-rechten blijft onverminderd van kracht, zoals vastgesteld in de mensenrechtenstrategie van de Minister van Buitenlandse Zaken. Recentelijk is ook ter informatie een handleiding “Mensenrechten en seksuele orientatie” naar de Staten-Generaal gezonden. Deze handleiding, bedoeld voor Nederlandse Ambassades, moet Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen ondersteuning bieden bij het bevorderen van acceptatie, emancipatie en wereldwijde bescherming van de mensenrechten van homoseksuelen, biseksuelen en transgender personen.

Nr 54

Vraag

Waarom wordt ervoor gekozen om in 2011, het jaar van het referendum in Zuid-Sudan, geen extra geld te reserveren voor Sudan uit artikel 1.2 Mensenrechten, en wel in de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014?

Antwoord

Zie vraag 51 en 52.

Nr 55

Vraag 55

Op artikel 6.1 vindt wederom een kasschuif plaats (na de kasschuif afgesproken in het aanvullend beleidsakkoord). Hoeveel van de eerdere kasschuif naar 2011 wordt nu doorgeschoven naar latere jaren? Blijft er nog steeds evenveel additioneel geld voor milieu en water over als in het regeerakkoord was afgesproken? Kunt u dit inzichtelijk maken?

Vraag 87

Naar welke internationale afspraken wordt verwezen bij de kasraming bij artikel 6.1 Milieu en Water? Hoe groot is de kasschuif van de middelen voor hernieuwbare energie naar respectievelijk 2012 en 2013?

Vraag 93

Kunt u toelichten hoe de programmering die in internationaal verband is afgesproken op het gebied van hernieuwbare energie luidt? Waaruit bestaat de verlaging op artikel 6.1 nog meer?

Vraag 95

Kunt u een overzicht geven van de additionele uitgaven –bovenop de ODA-uitgaven- ten aanzien van hernieuwbare energie in 2008, 2009, 2010 en 2011? Kunt u uiteenzetten wat de relatie van deze additionele uitgaven is met de verlaging in 2011 voor milieu en water?

Antwoord

Tijdens de Klimaattop in Kopenhagen, december vorig jaar, hebben de rijke landen internationale afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan de armere landen om de gevolgen van klimaatverandering op te kunnen vangen. Daar is een bijdrage van EUR 30 miljard aan korte termijn klimaatfinanciering toegezegd. Deze internationale financiering zou beschikbaar moeten komen in de periode 2010-2012 en is bestemd voor reductie van de uitstoot van broeikasgassen (mitigatie) en voor aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie) in ontwikkelingslanden. Er zijn derhalve geen specifieke internationale afspraken gemaakt rond om hernieuwbare energie.

De evenredige bijdrage van de EU aan deze korte termijn klimaatfinanciering 2010-2012 bedraagt € 7,2 miljard en Nederland neemt hiervan een percentage van 4% voor zijn rekening. De Nederlandse bijdrage (€ 300 mln) richt zich op de invoering en verbeterde toegang tot hernieuwbare energie. De activiteiten zijn in lijn met de beleidsnotitie “Milieu en Hernieuwbare Energie in Ontwikkelingssamenwerking” die door de Tweede Kamer in december 2008 is aangenomen.

In de begroting 2011 wordt uitgegaan van een meerjarig budget van totaal € 500 mln voor hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden (dit budget is een onderdeel van begrotingsartikel 6.1 Milieu en Water). Hiervan is € 375 mln additioneel aan de bestaande ODA-middelen. Dit komt overeen met afspraken bij het regeerakkoord 2007. De oorspronkelijke planning ging uit van uitgaven in de periode 2008-2011. Als gevolg van de voortgang van de programma’s, bovengenoemde nieuwe internationale afspraken zijn middelen doorgeschoven en is de tentatieve financiële planning als volgt: 2011 139 mln, 2012 121 mln en 2013 87 mln .

Gegeven de bovengenoemde afspraken voor korte termijn klimaatfinanciering zullen de additionele middelen met name worden ingezet in de periode 2010-2012.

Nr 56

Vraag

Welke voortgang wordt er geboekt in het bevorderen van geloofsvrijheid wereldwijd? Welke instrumenten worden hierbij door het ministerie ingezet? Welke instrumenten blijken het meest effectief te zijn? Wat zijn in die zin de meest opvallende resultaten op dit vlak?

Antwoord

Nederland zet zich zowel bilateraal als multilateraal onverminderd in voor wereldwijde bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Op bilateraal niveau heeft Nederland veelvuldig aandacht gevraagd voor de situatie van religieuze minderheden in diverse landen, waaronder Iran, Pakistan, Egypte, Marokko, Indonesië, Eritrea, India en Irak. De vrijheid van godsdienst is steevast onderwerp in bilaterale contacten, op ministerieel niveau maar ook tijdens reizen van de mensenrechtenambassadeur. Ten aanzien van de bilaterale inzet door middel van de pilot godsdienstvrijheid verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 114 en 115.

Ook in multilateraal kader loopt Nederland voorop als het gaat om het vragen van aandacht voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Zo heeft Nederland veel bijgedragen aan de inhoud van het onlangs vastgestelde EU-actieplan voor de bevordering van godsdienstvrijheid in derde landen. Met dit ambitieuze actieplan beoogt de EU het onderwerp godsdienstvrijheid stevig te verankeren in het mensenrechtenbeleid richting derde landen, o.a. door aanwending van het Europese Mensenrechtenfonds (EIDHR). Het plan voorziet in bijzondere aandacht voor een vastgestelde groep landen waar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in hoge mate onder druk staat, waarbij EU-demarches en het opbrengen van het onderwerp in het kader van de EU-mensenrechtendialogen tot de instrumenten behoren. Het actieplan voorziet eveneens in het trainen en ondersteunen van EU-diplomaten in derde landen om godsdienstvrijheid effectiever te kunnen beschermen.

Daarnaast heeft Nederland een actieve bijdrage geleverd aan de indiening door de EU in de AVVN van een resolutie die landen oproept religieuze intolerantie uit te bannen. Over deze resolutie wordt dit najaar in New York verder onderhandeld. Nederland ziet erop toe dat de bescherming van religieuze minderheden centraal blijft staan, evenals het recht van een ieder om een geloof of levensovertuiging van eigen keuze aan te hangen, te veranderen van geloof of levensovertuiging, danwel iedere vorm van religie naast zich neer te leggen.

Nr 57

Vraag

In de begroting van 2010 kwam er vanaf 2011 geld bij voor artikel 4.3, dat gaat er in deze begroting weer af: hoe komt dat? Zijn er geen andere goede bestedingsdoelen dan ORET te vinden?

Antwoord

De verlaging van artikel 4.3 in 2010 en 2011 is hoofdzakelijk het gevolg van een neerwaartse bijstelling van de uitgavenramingen voor het ORET-programma. Oorzaak zijn vertragingen en uitval van projecten in de omvangrijke ORET-projectenportefeuille alsmede de benutting van resterende programmamiddelen uit 2009 waardoor er minder middelen in 2010 en 2011 dienen te worden overgemaakt aan de uitvoerder van het ORET programma.

ORET is sinds 2007 gesloten. Uitgaven voor dit programma betreffen de afronding van nog uitstaande verplichtingen. ORIO, de opvolger van ORET, is in 2009 van start gegaan. De terugval in ORET-uitgavenramingen is gedeeltelijk gecompenseerd door het verhogen van het toekenningsbudget voor ORIO. Gegeven de lange doorlooptijd van grootschalige publieke infrastructuurprojecten vergt echter de infasering van dit programma enige jaren. Naar verwachting zal ORIO vanaf 2012 tot substantiële uitgaven leiden.

Nr 58

Vraag

Hoeveel budget staat er voor 2011, 2012 en 2013 in gepland voor schuldkwijtschelding (artikel 4.2)? Hoeveel is dit per land?

Vraag 223

Op basis waarvan is het bedrag ten behoeve van schuldverlichting vastgesteld en om welk(e) land(en) zou het gaan?

Antwoord op vragen 58 en 223

Voor 2011 is € 95 miljoen gereserveerd voor EKI-kwijtschelding aan Ivoorkust, dat naar verwachting het HIPC-eindpunt zal bereiken. Voor 2012 is € 100 miljoen geraamd en voor 2013 is € 150 miljoen. Het gaat hierbij om voorlopige ramingen; de daadwerkelijke bedragen zijn nog uiterst onzeker en mede afhankelijk van de vooruitgang die de nog resterende HIPC-landen boeken met het oog op het bereiken van het HIPC-eindpunt.

Het voor 2011 vastgestelde bedrag van € 45 miljoen onder beleidsartikel 4.2 heeft betrekking op aangegane committeringen ter compensatie van schuldverlichting door internationale financiële instellingen (HIPC en MDRI) en het wegwerken van betalingsachterstanden van HIPC-landen bij deze instellingen. Zie onderstaande tabel, waarin de bedragen in miljoenen euro’s zijn opgenomen.

Kwijtschelding /bijdrage

2011

2012

2013

EKI-kwijtschelding

95

100

150

IDA-MDRI (Wereldbank)

17

19

19

AfDF-MDRI (Afrikaanse Ontwikkelingsbank)

5

6

6

HIPC additionele bijdrage

13

0

0

Arrears clearance bijdrage

9

0

0


Nr 59, 85, 86, 89, 92, 96

Vraag 59

Heeft er een beleidswijziging plaatsgevonden op artikel 5.5 Reproductieve gezondheid, waardoor het geld dat vorig jaar in de begroting 2010 erbij was gekomen, er nu weer af gaat? Zo ja, welke beleidswijziging en waarom?

Vraag 85

Kan er een inhoudelijke reden worden gegeven voor het dalen van de uitgaven voor reproductieve gezondheidzorg? Zo ja, welke?

Vraag 86

In welke landen is een neerwaartse mutatie op het gebied van gezondheid gepland? Hoe groot is die neerwaartse mutatie? Hoe groot is de neerwaartse mutatie voor specifieke bijdragen aan reproductieve gezondheidszorg?

Vraag 89

Waarom worden de uitgaven van landenprogramma’s op het gebied van reproductieve gezondheidszorg meerjarig verlaagd?

Vraag 91

Hoeveel worden de bijdragen aan landenprogramma’s op het gebied van (reproductieve) gezondheid verlaagd en waarom? Voor welke landen en programma’s geldt dit specifiek?

Vraag 92

Hoeveel worden de uitgaven voor de centrale, algemene gezondheidszorgprogramma’s verlaagd en waarom? Voor welke landen en programma’s geldt dit specifiek?

Vraag 96

Hoe komt het dat er een neerwaartse mutatie is in de uitgaven aan de landenprogramma’s bij artikel 5.5 Reproductieve gezondhied? Is dit een beleidswijziging? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er dan wel aan de hand?

Antwoord

Er is geen sprake van een beleidswijziging ten aanzien van reproductieve gezondheid.

Het klopt dat er in 2011 ten opzichte van 2010 sprake is van een verlaging van circa € 11 miljoen op het terrein van SRGR. Dit bedrag is een saldo van verhogingen (onder meer in Mali met € 1 miljoen en in Burkina Faso met € 0,75 miljoen) en verlagingen. Factoren die hierbij een rol spelen zijn het beschikbare ODA-budget, eigen planning en beleidskeuzes in de partnerlanden zelf en de uitvoering van het beleid. Zo wordt in Vietnam ruim € 1 miljoen en in Suriname ruim € 7 miljoen minder begroot wegens respectievelijk omschakeling van het landenprofiel en de besteding van de resterende Verdragsmiddelen. In Zambia vloeit de verlaging van € 5 miljoen voort uit onvoldoende voortgang in de uitvoering van het Governance Action Plan (zie ook vraag 70 bij HGIS-nota)

Nr 60

Vraag

Er zal een verlaging op de landenbudgetten voor het waterprogramma pl aatsvinden. Over welke landenbudgetten wordt hier gesproken en over welke waterprogramma’s? En geldt die verlaging ook voor sanitatie?

Antwoord

Verlaging van het budget vindt met name plaats in landen die vallen onder de categorie ‘brede relatie landen‘, zoals Indonesië, Vietnam en Egypte, die zich ontwikkelen richting midden-inkomenslanden. Dit betekent dat Nederland de ondersteuning vanuit ODA op termijn zal beeindigen. Programma’s met een belangrijke sanitatiecomponent worden, waar mogelijk, ontzien.

De daadwerkelijke toedeling van de landenbudgetten zal begin 2011 plaatsvinden na de beoordeling van de jaarplannen van de posten.

Nr 61

Vraag 61

Wat is de oorzaak van de inmiddels meerjarige onderuitputting van het programma voor ORET?

Vraag 66

Hoe groot is de verwachte onderuitputting op ORET? Wat is de reden van de onderuitputting? Heeft dit consequenties voor het bedrag dat voor ORIO wordt gereserveerd?

Antwoord

De onderuitputting in 2010 bedraagt circa € 45 mln en wordt deels veroorzaakt door vertragingen en uitval van ORET-projecten in de omvangrijke ORET-projectenportefeuille. Daarnaast kunnen resterende programmamiddelen uit 2009 nog worden ingezet waardoor er in 2010 en 2011 vanuit het ministerie minder dient te worden overgemaakt aan de uitvoerder van het ORET-programma.

De oorzaken van de vertragingen en uitval in de projectenportefeuille zijn verschillend. Een aantal ORET-aanvragen dat zich in de afsluitende fase van contractonderhandeling tussen de leverancier en afnemer bevond, en waarvoor uitgaven waren geraamd, kon niet worden afgerond. Onzekerheden als gevolg van de financiële en economische crisis lagen hier onder andere aan ten grondslag. Gevolg was dat deze projecten niet van start konden gaan. Ook traden vertragingen op als gevolg van politieke ontwikkelingen, waaronder de staatsgreep in Madagaskar of de afzetting van het staatshoofd van Niger, beide aanleiding de behandeling van de ORET-aanvragen voor deze landen tijdelijk op te schorten.

In het licht van de financiële en economische crisis en een mogelijke neerwaartse bijstelling op ORET, heeft de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking besloten een gedeelte van deze terugval bij ORET te compenseren door het toekenningsbudget voor ORIO te verhogen. Echter, gegeven het karakter van grootschalige publieke infrastructuurprojecten duurt het enige tijd voordat aangegane verplichtingen leiden tot daadwerkelijke uitgaven.

Nr 62

Vraag

Wat houdt de wijziging in het betalingsritme voor multilaterale schuldverlichting, zoals beschreven onder 4.2 Armoedevermindering, in en hoe is deze tot stand gekomen?

Antwoord

Onder artikel 4.2 van de begroting van Buitenlandse Zaken staan onder meer de uitgaven voor multilaterale schuldverlichtin gsinitiatieven. voor 2011 is een bedrag van € 45 miljoen gereserveerd ter compensatie van schuldverlichting door internationale financiële instellingen en het wegwerken van betalingsachterstanden van HIPC-landen bij deze instellingen. Een bedrag van € 12,5 miljoen was aanvankelijk gereserveerd voor 2010, maar wordt met een budgetneutrale kasschuif overgeheveld naar 2011.

Nr 63

Vraag 63

Houdt de technische overheveling van middelen van artikel 2.9 Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie naar 6.1 Milieu en water in dat de relatie tussen veiligheid en milieudegradatie niet langer in beleid is verankerd?

Vraag 186

Wat betekent het schrappen van Operationele Doelstelling 2.9? Worden na overheveling van de middelen naar OD 6.1 de beleidsdoelstellingen integraal overgenomen? Zo nee, welke veranderingen worden doorgevoerd?

Vraag 188

Kan een specificatie gegeven worden van beleidsartikel 2.9 waardoor het inzichtelijk gemaakt wordt dat de verlaging te maken heeft met een vertraging in het Wereldbankprogramma in het Congobekken en de regionale programma's in Centraal-Azie en het Grote Merengebied?

Antwoord

Mede op advies van de Algemene Rekenkamer is besloten begrotingsartikel 2.9 (grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie) onder te brengen in artikel 6 (beschermd en verbeterd milieu), om de samenhang tussen beide operationale doelen te versterken. De relatie tussen veiligheid en milieudegradatie blijft dus in beleid verankerd. Nederland blijft bijdragen aan oplossingen voor vraagstukken betreffende milieudegradatie, maar vanaf 2011 gebeurt dat onder begrotingsartikel 6. Ook de middelen voor het Wereldbankprogramma in het Congobekken en het regionale milieuprogramma in het Grote Merengebied worden vanaf 2011 verantwoord onder Operationele Doelstelling 6.1. De verlaging van middelen waarnaar wordt verwezen in vraag 188 is het gevolg van het onderbrengen van art. 2.9 onder art. 6.1. De vertraging van het WB programma in de Congo is dus niet de oorzaak van het feit dat het budget voor 2.9 op 0 staat.

Nr 64

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan het HIPC en wat houdt de wijziging in het betalingsritme in?

Vraag 73

Kunt u toelichten hoe het betalingsritme voor multilaterale schuldverlichtingsinitiatieven is veranderd?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft de Nederlandse bijdragen aan multilaterale schuldverlichting via HIPC weer t/m 2011 (bedragen afgerond in miljoenen euro’s).

Organisatie

Bedrag

IFAD

13

Afrikaanse Ontwikkelingsbank

19

Wereldbank/IDA

211

TOTAAL *

244


* Door afronding komt het totaalbedrag niet precies overeen met de opgetelde bedragen voor de afzonderlijke organisaties.

De wijziging in het betalingsritme heeft betrekking op Wereldbank/IDA. Een bedrag van € 12,5 miljoen, dat aanvankelijk was gereserveerd voor 2010, wordt met een budgetneutrale kasschuif overgeheveld naar 2011.

Nr 65

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan IDA en wat houdt de wijziging in het betalingsritme in?

Antwoord

De Nederlandse bijdrage aan de huidige, 15 e middelenaanvulling van IDA bedraagt ruim € 584 miljoen. Dit bedrag wordt uitgegeven tussen 2008 en 2014 en staat op de begroting van het ministerie van Financiën. Onder artikel 4.2 van de begroting van Buitenlandse Zaken staan de uitgaven voor multilaterale schuldverlichtingsinitiatieven. Het gaat dan om uitgaven aan internationale financiële instellingen, waaronder IDA, bestemd voor compensatie van kosten gemaakt in het kader van schuldverlichtingsinitiatieven. In 2011 ontvangt IDA compensatie voor een bedrag van ruim € 30 miljoen in het kader van de schuldverlichtingsinitiatieven HIPC en MDRI. De wijziging in het betalingsritme betekent een lager bedrag in 2010 en een hoger bedrag in 2011.

N r 66

Vraag

Hoe groot is de verwachte onderuitputting op ORET? Wat is de re den van de onderuitputting? Heeft dit consequenties voor het bedrag dat voor ORIO wordt gereserveerd?

Antwoord

Zie vraag 61

Nr 67 en 75

Vraag 67

Waarom wordt gekozen voor een kasschuif naar 2012 en 2013 van de bijdrage aan het IFC? Hoe groot is de kassschuif?

Vraag 75

Waarom vindt er een kasschuif plaats op de bijdrage aan het IFC?

Antwoord

Naar aanleiding van een vertraging bij een aantal activiteiten die worden gefinancierd door het Nederlandse partnerschapprogramma met IFC, onder meer als gev olg van de tijdelijk verlegde focus richting bestrijding van de effecten van de financiële crisis, is gekozen voor een kasschuif van € 9,6 miljoen naar 2012 (€ 4,8 miljoen) en 2013 (€ 4,8 miljoen).

N r 68, 78 en 239

Vraag 68

Hoe groot is de verhoging va n de bijdrage aan het Initiatief Duurzame Handel?

Vraag 78

Hoeveel wordt de bijdrage aan het Initiatief Duurzame Handel verhoogd en waarom? Voor welke projecten is dit bedoeld?

Vraag 239

Hoeveel is begroot voor het Initiatief Duurzame Handel (IDH)? Dragen andere departementen hier ook aan bij?

Antwoord

Het oorspronkelijke budget van IDH was € 62 miljoen voor de periode 2008-2013, waarvan € 33 miljoen subsidie was van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Op het IDH/AkzoNobel congres van 2 november 2009 heeft toenmalig minister voor Ontwikkelingssamenwerking Koenders de looptijd van het IDH verlengd tot en met 2015 en € 20 miljoen toegezegd voor het jaar 2011. Het besluit de bijdrage te verhogen was een reactie op het verzoek van het bedrijfsleven, dat al na een jaar na de lancering van het IDH haar enthousiasme en inzet betuigde in een brief aan het ministerie (d.d. 3 september 2009, ondertekend door 54 CEO’s). Deze toezegging was mede op basis van de positieve resultaten van een Quick Scan (uitgevoerd door Triple Value in oktober 2009) van drie van de sectorprogramma’s (cacao, soja en natuursteen). De toezegging werd overigens gedaan op voorwaarde dat de andere partners hun bijdragen zouden matchen , conform de standaard procedure binnen het IDH: verbeterprogramma’s worden standaard uitgevoerd met een eigen bijdrage van minimaal 50%, waarvan minimaal 25% bijdrage van het bedrijfsleven. Het IDH secretariaat en het IDH Programma Intersectoraal Leren worden volledig betaald uit de subsidie van Buitenlandse Zaken. Andere departementen dragen hier niet aan bij. De verhoging van de subsidie is bedoeld voor de opschaling van enkele lopende programma’s, waaronder cacao, tropisch hout en kweekvis/wilde visvangst en de ontwikkeling van nieuwe sectorale programma’s, waaronder kruiden en specerijen, cashew noten, elektronica en groente en fruit.

Nr 69 en 77

Vraag 69

Hoe groot is de verhoging van artikel 4.3 ten bate van lopende Schoklandprojecten? Ten bate van welke projecten komt deze verhoging? Kunt u een overzicht geven van de Schoklandprojecten, de voortgang en al beschikbare resultaten?

Vraag 77

Hoeveel wordt de bijdrage aan lopende Schokland-activiteiten verhoogd en waarom? Voor welke projecten is dit bedoeld? Kunt u een overzicht geven van alle lopende, toekomstige en afgeronde projecten, incl. de subsidies die hieraan zijn toegekend? Bent u bereid alle Schokland-activiteiten onafhankelijk te laten evalueren?

Antwoord

Uit de twee subsidierondes van het Schoklandfonds zijn 22 Schokland akkoorden voortgekomen, verdeeld over verschillende sectoren en verschillende MDG's. De totale financiële bijdrage van het ministerie van Buitenlandse Zaken bedraagt € 33 miljoen. De individuele akkoorden worden individueel geëvalueerd zo mogelijk ook via tussentijdse midterm reviews , afhankelijk van de looptijd van het akkoord en de behoefte van de akkoordhouders. Voor de meeste akkoorden is een evaluatie nog te vroeg, vanwege de recente startdatum van het akkoord.

De in de begroting genoemde verhoging van Schoklandactiviteiten betreft met name het Initiatief Duurzame Handel (IDH) (zie antwoord op vraag 68). Het IDH is gelanceerd tijdens de Schoklandbijeenkomst in 2007.

Overzicht Schoklandakkoorden

Akkoorden 1 e ronde 2009 Schoklandfonds

looptijd

subsidie

Internet voor water en sanitatie

01/08/2008-31/12/2011

1.225.000

Learn4Work: betere toegang beroepsonderwijs

01/09/2008-31/12/2012

2.000.000

Toegang tot internet en ICT

01/08/2008-31/12/2011

2.250.000

InReturn’s East Africa Fund

01/09/2008-31/12/2010

487.000

Fragile States and Education

01/09/2008-31/05/2010

288.309

Pilots Commodity Business Support Centres

01/01/2009-31/12/2012

4.800.000

Demystifying Groundwater Knowledge

01/08/2008-31/12/2010

153.534

Best of Both Worlds

01/01/2009-31/12/2011

2.057.000

Stichting 2015

01/12/2009-31/12/2015

595.000

Totalen 1 e ronde 2009 (9)

13.855.843

Akkoorden 2 e ronde 2009 Schoklandfonds

Food Early Solutions for Africa (FESA) – Micro Insurance

01/02/2009-31/12/2012

645.000

“Smarter Futures”- Improving the Quality of Wheat and Maize flour

01/02/2009-31/12/2011

319.050

Amsterdam Initiative against Malnutrition (AIM)

01/01/2010-31/12/2012

1.112.910

Toevoer grondstoffen aan lokale brouwerijen

01/02/2009-31/12/2012

1.837.809

SMS combats HIV/Aids

01/05/2009-31/12/2011

124.436

Helping farmers produce cassava for profit

01/11/2009-31/10/2012

6.000.000

MDG 5 –Meshwork for improving Maternal Health

01/02/2009-37/12/2012

4.406.854

Fighting violence to ensure education for all

01/01/2009-31/12/2011

540.966

Platform MDG Profs – Actieplan Kennis en Onderzoek voor ontwikkeling

01/02/2009-30/06/2011

435.000

Farming and Livelihood Improvement Programme (FLIP))

01/02/2009-31/12/2011

317.334

Ontwikkeling ergonomisch landbouwgereedschap

01/02/2009-31/12/2011

251.077

Financiering Sustainable Value Chains

01/02/2009-31/12/2011

3.070.000

Text to Change (TTC)

01/02/2009-31/12/2010

104.200

Totalen 2 e ronde 2009 (13)

19.164.636

Totaal voorstellen 2009 Schoklandfonds (22)

33.020.479

Nr 70

Vraag

Onder artikel 4.2. armoedevermindering wordt gesteld dat het gaat om een verhoging, maar uit de tabel op pag. 13 is een verlaging voor 2011 ten opzichte van 2010 te lezen. Klopt dit?

Antwoord

Neen. Bij de tabel op blz. 13 gaat om de mutaties bij artikel 4.2 ten opzichte van de begrotingsstand bij ontwerpbegroting 2010.

Nr 71

Vraag

Onder artikel 4.3 ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden wordt gesteld dat het gaat om een verlagi ng in 2010 en 2011, maar hoe verhoudt dit zich tot de verhoging die blijkt uit de tabel op pagina 62.

Antwoord

De verlagingen op artikel 4.3 ondernemingsklimaat in 2010 en 2011 (tabel p. 13) betreffen neerwaartse bijstellingen van resp. € 61 mln en € 64 mln ten opzichte van de ontwerpbegroting 2010 zoals weergegeven in de Memorie van Toelichting voor dat jaar. De tabel op pagina 62 geeft aan dat, ondanks deze verlagingen, er meerjarig nog altijd sprake is van een stijgend budget voor dit beleidsthema, van € 442 mln in 2010 naar € 455 mln in 2011 en € 484 mln in 2012.

Nr 72

Vraag

Kunt u toelichten waarom de planning van de uitgaven voor Haiti gewijzigd is? Is het bedrag niet eerder nodig?

Antwoord

De Samenwerkende Hulporganisaties (SHO, giro 555) hebben m et de succesvolle tv-actie ruim 111 miljoen euro binnengehaald voor Haïti. De Nederlandse betrokkenheid bij de humanitaire hulpverlening en wederopbouw van Haïti verloopt grotendeels via de SHO. In totaal heeft de Nederlandse centrale overheid 41,7 miljoen euro bijgedragen aan de SHO, waarbij met de SHO is overeengekomen dat 12 miljoen euro voor humanitaire hulpverlening is bestemd en 29,7 miljoen euro voor de wederopbouw. Begin mei 2010 heeft de minister reeds 12 miljoen euro voor humanitaire hulp overgemaakt aan de SHO. Het bedrag dat vanuit het ministerie is voorzien voor wederopbouw zal gefaseerd worden overgemaakt aan de SHO op basis van een wederopbouwplan in de jaren 2012 tot en met 2015. In de tussenliggende periode, zo is met de SHO overeengekomen, wordt de 70 miljoen euro aan eigen middelen ingezet.

N r 73

Vraag

Kunt u toelichten hoe het betalingsritme voor multilaterale schuldverlichtingsinitiatieven is veranderd?

Antwoord

Zie 64

Nr 74

Vraag

Kunt u aangeven met hoeveel de structurele bijdr age aan het IFAD is verhoogd?

Antwoord

In het kader van de achtste middelenaanvulling voor IFAD (IFAD VIII) voor de periode 2010-2012 heeft Nederland een toezegging gedaan van ongeveer € 53,6 miljoen. Nederland droeg aan IFAD’s zevende middelenaanvulling (IFAD VII) € 32 miljoen bij voor de periode 2007-2009. Het Nederlandse aandeel in het fonds is in percentage gelijk gebleven maar het totale budget voor IFAD VIII is sterk toegenomen.

Nr 75

Vraag

Waarom vindt er een kasschuif plaats op de bijdrage aan het IFC?

Antwoord

Zie vraag 67

N r 76

Vraag
Hoeveel wordt de bijdrage aan het FMO/Infrastructure Development Fund verhoogd en waarom? Voor welke projecten is dit bedoeld?

Antwoord

Ten opzichte van de ontwerpbegroting 2010 is de bijdrage aan het FMO/Infrastructuur Development Fund (IDF) voor dat jaar verhoogd van € 14,5 mln naar € 22 mln. Dit betreft een kasschuif binnen de gelijkblijvende IDF-beschikking, gebaseerd op de actuele liquiditeitsbehoefte. In 2011 bedraagt de bijdrage eveneens € 22 mln.

Het selectieproces voor projecten die aanmerking komen voor mogelijke IDF ondersteuning is momenteel gaande.

Nr 77

Vraag

Hoeveel wordt de bijdrage aan lopende Schokland-activiteiten verhoogd en waarom? Voor welke projecten is dit bedoeld? Kunt u een overzicht geven van alle lopende, toekomstige en afgeronde projecten, incl. de subsidies die hieraan zijn toegekend? Bent u bereid alle Schokland-activiteiten onafhankelijk te laten evalueren?

Antwoord

Zie vraag 69

Nr 78

Vraag 78

Hoeveel wordt de bijdrage aan het Initiatief Duurzame Handel verhoogd en waarom? Voor welke projecten is dit bedoeld?

Antwoord

Zie vraag 68

Nr 79

Vraag

Kunt u toelichten wat u bedoelt met "daarnaast is de fluctuatie in de diverse landenprogramma's op het gebied van onderwijs van invloed op 2010 en latere jaren"? Voor welke landen geldt dit en welke bedragen horen hier bij?

Antwoord

De fluctuatie over de jaren (2011 – € 9 mln; 2012 +€ 9 mln; 2013 -€ 13 mln) is een gevolg van de meerjarige budgettaire wijzigingen in de begroting 2011 op artikel 5.1 (onderwijs) ten opzichte van de begroting 2010. Deze wordt met name veroorzaakt door per saldo verlagingen bij de landenprogramma’s op het gebied van onderwijs. Zo is ondermeer sprake van uitfasering van de onderwijsprogramma’s in enkele partnerlanden, onder andere Ethiopië en Macedonië. De Nederlandse bijdrage aan onderwijs in deze landen wordt langzaam afgebouwd, waardoor de bedragen per land per jaar aanzienlijk kunnen verschillen. Verder is in Pakistan en Jemen sprake van een verschuiving in het landenprogramma richting thema’s als goed bestuur. Daarnaast is het door gebrek aan capaciteit van lokale counterparts in enkele partnerlanden niet gelukt de geplande bijdrage voor 2010 volledig uit te geven zoals in Burkina Faso, Mali en Zambia. In deze landen wordt gewerkt aan capaciteitsversterking met de verwachting dat het uitgavenritme in 2011 weer stijgt.

Nr 80

Vraag

Kan worden bevestigd dat de begroting voor de post onderwijs (5.1) voor 2011 van 500 miljoen enkele jaren geleden is gedaald naar 367 miljoen in de huidige begroting? Wat is de verklaring voor deze daling van 133 miljoen? Kan worden onderverdeeld waar deze 133 mi ljoen op is gekort?

Antwoord

In 2007 en 2008 was rond de € 500 miljoen begroot voor artikel 5.1 (onderwijs). Daarbij dient te worden opgemerkt dat de realisatie vanaf 2008 meer dan € 100 miljoen achter bleef ten opzichte van de begroting. Dat verschil is grotendeels veroorzaakt doordat de voorgenomen bijdrage aan het Education for All/Fast Track Initiative vanaf 2008 niet is doorgegaan vanwege het hoge kassaldo bij FTI. Vanaf 2009 is door het lagere beschikbare ODA budget een korting doorgevoerd op de bilaterale landenprogramma’s die ook neerslaat op de onderwijsprogramma’s op het gebied van onderwijs. Tevens wordt in een aantal partnerlanden onderwijs als sector uitgefaseerd, zoals in Benin, Ethiopië en Mozambique.

Nr 81

Vraag

Kan een integraal overzi cht gegeven worden van de uitvoering van het amendement Voordewind (ingediend 2009) ten bedrage van €7 miljoen voor Bangladesh (en niet voor Mozambique zoals de begroting abusievelijk meldt)? Hoe is het terugdraaien van de bezuiniging gecommuniceerd met de Bengaalse overheid en hoe worden de middelen gebruikt? Hoe kan het dat voor 2011 slechts €19 miljoen (zie HGIS 2011 p. 24) is opgenomen voor onderwijs in Bangladesh en niet €21,5 miljoen (bedrag HGIS 2010 van €14,5miljoen + amendement van €7 miljoen)? Waar is de resterende €2,5 miljoen gebleven?

Antwoord

Het amendement Voordewind ten bedrage van € 7 miljoen voor het onderwijsprogramma van Bangladesh voor 2010 is integraal uitgevoerd. Voor 2010 is het budget voor de onderwijssector opgehoogd van €14.5 miljoen naar € 21.5 miljoen waarvan per 1 oktober 2010 inmiddels € 20.5 is uitgegeven. Het terugdraaien van de bezuiniging heeft het mogelijk gemaakt om de steun aan niet-formeel (pre)primair onderwijs (via BRAC) voort te zetten (bijdrage van € 7.5 miljoen) en de voorgenomen beleidsombuiging naar technisch- en beroepsonderwijs per 1 juli 2010 te effectueren middels een eerste bijdrage van € 1 miljoen aan UCEP (Underprivileged Children Education Programme) dat technisch onderwijs verzorgt voor kinderen en jonge ren in de leeftijd van 10/11 – 16/17 jaar. Het terugdraaien van de bezuiniging is met de Bengaalse overheid gecommuniceerd tijdens bilateraal overleg tussen de Nederlandse Ambassade in Dhaka en de minister van Onderwijs van Bangladesh.

Voor 2011 is € 19 miljoen in de begroting opgenomen. Deze korting op het budget is het gevolg van bezuinigingen, maar is voldoende om aan de lopende contractuele verplichtingen te kunnen voldoen, de beleidsombuiging naar technisch/beroepsonderwijs verder te intensiveren en om de Nederlandse steun aan het nieuwe sectorale programma voor het (pre)primair onderwijs (2011/2016) te kunnen voortzetten.

Nr 82

Vraag

Ten aanzien van Mali en Mozambique meldde de Voorjaarsnota 2010 (p. 2) dat de toezeggingen ten bedrage van €6 miljoen resp. €7 miljoen zouden worden uitgevoerd. Waar is dit terug te zien in de begroting 2011?

Antwoord

Dit is niet terug te zien in de begroting 2011 omdat de toezeggingen voor onderwijs van € 6 miljoen voor Mali en € 7 miljoen voor Mozambique in 2010 zijn uitgevoerd.

Nr 83

Vraag

Wat Mali betreft stond in de begroting 2010 €14 miljoen voor onderwijs gereserveerd en voor 2011 €10,1 miljoen, terwijl €14 (voorgenomen bedrag na aftrek bezuiniging voor 2010) + €6 miljoen (toezegging Minister) = €22 miljoen verwacht zou mogen worden, in plaats van de nu genoemde €10,1 miljoen voor 2011. Graag opheldering.

Antwoord

De toezeggingen ten bedrage va n € 6 miljoen voor Mali ten behoeve van onderwijs betreft de begroting 2010. Het verzoek om de voorgenomen korting in 2010 terug te draaien is ingewilligd. Dit houdt in dat voor 2010 een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar is voor de onderwijssector in Mali. Helaas wordt momenteel vertraging opgelopen vanwege de huidige ‘aanloopproblemen’ met betrekking tot het opstarten van de derde fase van het onderwijssectorplan van Mali en zal waarschijnlijk niet het totale bedrag van € 20 miljoen in 2010 kunnen worden uitgeput.

Nr. 84

Vraag

Wat Mozambique betreft stond in de begroting 2010 €2,2 miljoen voor onderwijs gereserveerd en voor 2011 €0,5 miljoen, terwijl €2,2 miljoen (voorgenomen bedrag na aftrek bezuiniging 2010) + €7 miljoen (toezegging Minister) = €9,2 miljoen verwacht zou mogen worden, in plaats van de nu genoemde €0,5 miljoen voor 2011. Kan dit nader worden toegelicht? Vorig jaar meldde de regering dat uitvoering van de toezegging afhankelijk was van de uitkomsten van internationaal donoroverleg. Wat heeft dit opgeleverd?

Antwoord

De toezegging voor onderwijs ten behoeve van Mozambique ad € 7 miljoen betreft de begroting 2010. Het overleg met andere donoren heeft niet geleid tot overname van het Nederlandse aandeel in de hulp aan de onderwijssector. Nederland heeft de toegezegde € 7 miljoen voor de onderwijssector inmiddels in 2010 betaald.

N r 85 en 86

Vraag 85

Kan er een inhoudelijke reden worden gegeven voor het dalen van de uitgaven voor reproductieve gezondheidzorg? Zo ja, welke?

Vraag 86

In welke landen is een neerwaartse mutatie op het gebied van gezondheid gepland? Hoe groot is die neerwaartse mutatie? Hoe groot is de neerwaartse mutatie voor specifieke bijdragen aan reproductieve gezondheidszorg?

Antwoord

Zie vraag 59

N r 87

Vraag

Naar welke internationale afspraken wordt verwezen bij de kasraming bij artikel 6.1 Milieu en Water? Hoe groot is de kasschuif van de middelen voor hernieuwbare energie naar respectievelijk 2012 en 2013?

Antwoord

Zie vraag 55

Nr 88 en 98

Vraag 88

Onder artikel 5.4 HIV/Aids wordt verwezen naar amendement Voordewind met betrekking tot de bijdrage aan UNAIDS. Moet dit niet zijn het amendement Ferrier c.s. (32123 V, nr.24)?

Vraag 98

Vorig jaar is artikel 5.4 (HIV/Aids) met bezuinigingen geconfronteerd, dit jaar is de korting enigszins teruggedraaid. Kan dit nader worden toegelicht? Is de korting teruggedraaid? Kan de verhoging nader worden gespecificeerd, onder meer het bedrag dat samenhangt met de uitvoering van amendement Voordewind m.b.t. de bijdrage aan UNAIDS?

Antwoord

Het betreft inderdaad het amendement Ferrier c.s. (32123 V, nr.24). Dit amendement is uitgevoerd. De voorgestelde korting op de bijdrage aan UNAIDS is in 2010 gehalveerd en de bijdrage aan UNAIDS bedraagt daarmee € 31, 5 miljoen . Voor 2011 is een bedrag van € 32 miljoen begroot.

N r 89

Vraag

Waarom worden de uitgaven van landenprogramma’s op het gebied van reproductieve gezondheidszorg meerjarig verlaagd?

Antwoord

Zie vraag 59

Nr 90

Vraag

Kunt u toelichten waarom (h et doorschuiven van) de middelen voor het health Insurance Fund (HIF) gezien kunnen worden als uitgaven voor de bestrijding van Hiv/Aids? Het HIF is toch niet (specifiek) bedoeld als middel tegen HIV/aids maar als verzekering tegen ziektekosten in brede zin?

Antwoord

Het Health Insurance Fund (HIF) is bedoeld voor ondersteuning van lokale bedrijven en overheden bij de ontwikkeling van ziektekostenverzekeringen in brede zin, maar altijd ook inclusief verzekering voor de onkosten ten gevolge van HIV/Aids.

Tot de introductie van het HIF waren de ziektekostenverzekeringen in Afrika veelal bestemd voor de hoge inkomensgroepen. Bovendien waren de kosten ten gevolge van HIV/Aids besmetting vaak uitgezonderd. Het HIF concept is ontstaan in 2005 vanuit een publiek-private overleg groep. Hierin participeerden vertegenwoordigers van Heineken, Shell, Unilever, Celtel, Pharm Access en het departement. De doelstelling was om samen te werken aan programma’s en zo de gevolgen van HIV/Aids voor ondernemers en op de werkvloer te mitigeren. Om een duurzamer financieringssysteem te ontwikkelen en om de vaak onderbenutte private gezondheidsfaciliteiten optimaler te benutten is zo het idee ontstaan voor ontwikkeling van verzekeringssystemen voor de lage inkomensgroepen in de formele en informele sector. Vanwege de oorsprong van het initiatief is het in de begroting ondergebracht onder HIV/Aids.

In feite is het HIF een fonds waarbij thematische fondsen worden ondergebracht ten behoeve van de verbetering van een duurzaam financieringsmechanisme voor de gehele gezondheidszorg.

N r 91 en 92

Vraag 91

Hoeveel worden de bijdragen aan landenprogramma’s op het gebied van (reproductieve) gezondheid verlaagd en waarom? Voor welke landen en programma’s geldt dit specifiek?

Vraag 92

Hoeveel worden de uitgaven voor de centrale, algemene gezondheidszorgprogramma’s verlaagd en waarom? Voor welke landen en programma’s geldt dit specifiek?

Antwoord

Zie vraag 59

N r 93


Vraag

Kunt u toelichten hoe de programmering die in internationaal verband is afgesproken op het gebied van hernieuwbare energie luidt? Waaruit bestaat de verlaging op artikel 6.1 nog meer?

Antwoord

Zie vraag 55

Nr 94

Vraag

Waaruit bestaat de verlaging op artikel 6.2 in 2012 nog meer (dus los van het waterprogramma in Vietnam)? Waarom wordt als verklaring voor de verlaging in 2012 op art. 6.2 de afbouw van het waterprogramma in Vietnam genoemd terwijl in de periode 2009-2015 met o.a. Vietnam (als één van de vijf Delta-landen) juist een intensivering van de samenwerking plaatsvindt, p. 81)?

Antwoord

Naast de geleidelijke afbouw van waterprogramma’s in de zg. ‘brede relatie landen‘ (zie ook antwoord op vraag 60), is als gevolg van de bezuinigingen in 2009 en 2010 een aantal geplande drinkwater- en sanitatieprogramma’s geschrapt. Deze programma’s zouden worden uitgevoerd door Unicef in verschillende landen in Afrika.

In het kader van het interdepartementale programma Water Mondiaal zal met Vietnam, é én van de vijf deltalanden, worden samengewerkt. Deze samenwerking is gericht op het vinden van oplossingen voor problemen in de watersector waarvoor Vietnam zich ziet gesteld, problemen die mede het gevolg zijn van klimaatverandering. Water Mondiaal stimuleert overdracht van kennis en technologie en betrekt ook Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij deze samenwerking. De intensivering van de samenwerking in het kader van Water Mondiaal is niet afhankelijk van bilaterale OS-middelen voor Vietnam. De middelen die nodig zijn voor de ontwikkeling en initiële ondersteuning van het Water Mondiaal programma worden beschikbaar gesteld uit de begroting van Partners voor Water, in zeer beperkte mate uit het gedelegeerde OS-budget en uit een aantal financieringsinstrumenten van EZ en OS, zoals 2G@there, PSI en ORIO.

Nr 95

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de additionele uitgaven –bovenop de ODA-uitgaven- ten aanzien van hernieuwbare energie in 2008, 2009, 2010 en 2011? Kunt u uiteenzetten wat de relatie van deze additionele uitgaven is met de verlaging in 2011 voor milieu en water?

Antwoord

Zie vraag 55

N r 96

Vraag

Hoe komt het dat er een neerwaartse mutatie is in de uitgaven aan de landenprogramma’s bij ar tikel 5.5 Reproductieve gezondheid? Is dit een beleidswijziging? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er dan wel aan de hand?

Antwoord

Zie vraag 59

Nr 97

Vraag

Waarom is ervoor gekozen de eerstejaarsopvang van asielzoekers niet meer te verantwoorden op de begroting Buitenlandse Zaken? Gaat het geld nog steeds af van het besteedbaar bedrag voor ODA (0,8%)? Zo ja, waar is dit terug te vinden? Zo nee, van welk budget dan wel?

Antwoord

Met ingang van de Voorjaarsnota 2010 wordt de bijdrageconstructie vervangen door een toerekening. Het betreft hier een administratieve vereenvoudiging. De asieluitgaven worden verricht door het ministerie van Veiligheid en Justitie en zijn op haar begroting ondergebracht onder artikel 15, Vreemdelingen. Conform OESO-DAC richtlijnen wordt vanuit ODA een bijdrage aan eerstejaarsopvang geleverd. Het ODA-deel van de asieluitgaven wordt binnen de 0,8% toegerekend aan het ODA-budget en opgenomen in de HGIS-nota en verantwoord in het HGIS jaarverslag.

N r 98

Vraag

Vorig jaar is artikel 5.4 (HIV/Aids) met bezuinigingen geconfronteerd, dit jaar is de korting enigszins teruggedraaid. Kan dit nader worden toegelicht? Is de korting teruggedraaid? Kan de verhoging nader worden gespecificeerd, onder meer het bedrag dat samenhangt met de uitvoering van amendement Voordewind m.b.t. de bijdrage aan UNAIDS?

Antwoord

Zie vraag 88

Nr 99

Vraag

In 2011 wordt via b ilateraal kanaal € 20 126 000 aan HIV/AIDS uitgegeven in partnerlanden/veiligheidslanden en landen waar een brede relatie mee bestaat. Voor bilaterale kosten van de 3 infectieziektes staat in totaal € 145 000 000 bilateraal begroot in 2011. Kunt u laten weten hoe dat bedrag van € 145 miljoen bilaterale infectieziektebestrijding is opgebouwd? Kunt u aangeven in hoeverre en in welke landen dit Social Cash Transfers dan wel andere Social Protection maatregelen betreft ten bate van wezen en kwetsbare kinderen en in welke landen?

Antwoord

Het bedrag van € 145 mln bilaterale infectieziektenbestrijding is als volgt opgebouwd:

€ 40 mln is bestemd voor de bilaterale en regionale aidsprogramma’s (Zuidelijk Afrika en Azië) en € 39 miljoen wordt toegerekend vanuit de bilaterale gezondheidsbijdragen (50%). € 30 miljoen is het centrale budget voor HIV/aids, tuberculose en malaria (waaronder publiek private partnerschappen voor productontwikkeling), € 15 miljoen is een toerekening vanuit de centrale gezondheidsbijdragen (50%). De overige € 20 miljoen zijn toerekeningen op basis van de uitgaven aan macrosteun, noodhulp en wederopbouw.

Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 100 en 250 zijn v anaf 2009 de middelen voor Social protection jaarlijks structureel ingezet in Ethiopië (€ 2,6 miljoen), Mozambique (€ 1,4 miljoen) en Zimbabwe (€ 4 miljoen). Deze bedragen zijn opgenomen in het bedrag van € 40 mln voor bilaterale en regionale aidsprogramma’s.

N r 100 en 250

Vraag 100

Wat is de stand van zaken met betrekking tot d e uitvoering van het amendement Voordewind (social protection) uit 2007 (Voordewind c.s. - 31 200 V, nr. 54)? Hoe wordt het bedrag besteed? Wat zijn de vooruitzichten voor volgend jaar?

Vraag 250

Kan de regering aangeven hoe het amendement Voordewind over social protection structureel is doorvertaald, ook in de begroting 2011? Wat gebeurt er met de vrijvallende middelen voor social protection (een deel van de toegewezen €8 miljoen) als gevolg van het aflopen van de door Nederland ondersteunde UNICEF en DFID programma’s in Zimbabwe? Is er per 1 januari 2011 een nieuwe bestemming voor de hierdoor vrijkomende middelen?

Zijn er buiten de genoemde €8 miljoen nog andere uitgaven op de begroting voor social protection, zoals het Productive Safety Net Program in Ethiopië dat onder operationele doelstelling 4.3 genoemd wordt? Hoe wordt het begrip door de regering dan afgebakend?

Antwoord

Sinds 2006 heeft BZ substantieel geïnvesteerd in sociale bescherming. Vanaf 2009 zijn deze middelen jaarlijks structureel ingezet in Ethiopië ( € 2,6 miljoen), Mozambique (€ 1,4 miljoen) en Zimbabwe (€ 4 miljoen).

In Zimbabwe wordt de bijdrage via Unicef en een multidonorfonds onder leiding van DFID gekanaliseerd. Begin 2010 is opnieuw € 4 miljoen per jaar goedgekeurd voor vervolgfinanciering van deze programma's in Zimbabwe voor de jaren 2011 en 2012. De activiteiten in Ethiopië en Mozambique worden eveneens voortgezet.

BZ financiert naast de activiteiten in deze landen veel meer op het gebied van sociale bescherming. Ieder jaar worden middelen hieraan toegekend. Zo zijn het Global Fund, dat sociale bescherming biedt aan 2,8 miljoen kinderen en het schoolsvoedingsprogramma in Ghana vormen van sociale bescherming.

Onder de term sociale bescherming worden activiteiten gevat die ten doel hebben mensen te beschermen tegen risico’s en kwetsbaarheden, als gevolg van bijvoorbeeld oorlog en conflicten, of klimaatverandering, maar ook van ziektes zoals HIV en AIDS. Het is daarbij belangrijk dat er synergie is tussen met name economische groei en sociale bescherminsgprogramma’s om duurzaamheid van deze programma’s te kunnen garanderen.

Nr 101

Vraag

Is er zicht op welke activiteiten of programma’s van internationale organisaties mogelijk door de financiële crisis onder druk komen te staan?

Antwoord

De gevolgen van de financiële crisis worden wereldwijd, en dus ook door internationale organisaties, gevoeld. Bij de sterkst getroffen ontwikkelingslanden is een verhoogde behoefte aan technische assistentie en extra financi ële middelen. Ook v eel internationale organisaties werden onder invloed van de crisis met een toenemende vraag naar ondersteuning geconfronteerd. Ondanks de financiële crisis was er in 2009 sprake van een toename van wereldwijde ODA-bijdragen. Diverse internationale organisaties, met name de van vrijwillige bijdragen afhankelijke fondsen en programma’s, spreken echter zorg uit over toekomstige donorbijdragen. Multilaterale ontwikkelingsfondsen, zoals het zachte leningenloket van de Afrikaanse ontwikkelingsbank, hebben hun ambities inmiddels bijgesteld, nu sommige donoren hebben aangegeven slechts lage groeipercentages van deze fondsen te kunnen ondersteunen. Ook Nederland zal, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, haar beleid ten aanzien van vrijwillige bijdragen aan multilaterale ontwikkelingsfondsen tegen het licht houden.

Nr 102

Vraag

Hoeveel geld gaat er via Nederlandse ambassades en het Mensenrechtenfonds naar civil society in Birma? Hoe is het opgesplitst per thema? Wat voor soort activiteiten zijn dit?

Antwoord

Vanuit het Mensenrechtenfonds zijn in 2010 verschillende organisaties die actief zijn op verschillende mensenrechtenthema’s met ongeveer 650.000 € gefinancierd. De projecten betreffen onder andere capaciteitsopbouw van lokale ngo’s, het bevorderen van onafhankelijke media in het kader van de verkiezingen en het steunen van voormalige politieke gevangenen en hun families. Ook wordt een project ondersteund dat gericht is op het tegengaan van etnische conflicten.

N r 103

Vraag

Hoeveel geld gaat er via Nederlandse ambassades en het Mensenrechtenfonds naar civil society in Iran? Hoe is het opgesplitst per thema? Wat voor soort activiteiten zijn dit?

Antwoord

In 2010 besteedt de Nederlandse ambassade in Tehe ran een bedrag van ongeveer 500.000 € aan projecten die worden uitgevoerd door civil society in Iran. Daarnaast worden vanuit het centrale deel van het Mensenrechtenfonds in 2010 voor een totaalbedrag van circa 3,5 miljoen euro projecten gefinancierd die op dit land gericht zijn. De activiteiten variëren van het bevorderen van mediadiversiteit, persvrijheid en vrouwenrechten tot ondersteuning van juristen en de emancipatie van achtergestelde kinderen. Voor een gedetailleerd overzicht van de op Iran gerichte projecten verwijs ik u naar het overzicht van het Mensenrechtenfonds opgenomen in de Mensenrechtenrapportage 2009.

Nr 103

Vraag

Hoeveel geld gaat er via Nederlandse ambassades en het Mensenrechtenfonds naar civil society in Iran? Hoe is het opgesplitst per thema? Wat voor soort activiteiten zijn dit?

Antwoord

In 2010 besteedt de Nederlandse ambassade in Teheran een bedrag van ongeveer 500.000 € aan projecten die worden uitgevoerd door de civil society in Iran. Daarnaast worden vanuit het centrale deel van het Mensenrechtenfonds in 2010 voor een totaalbedrag van circa 3,5 miljoen euro (waaronder 1 miljoen euro ter ondersteuning van projecten die specifiek gericht zijn op de veilige verspreiding van nieuws en informatie op internet– motie Van Dam c.s. – 31700-V, nr.113) projecten gefinancierd die op dit land gericht zijn. De activiteiten variëren van het bevorderen van mediadiversiteit, persvrijheid en vrouwenrechten tot ondersteuning van juristen en de emancipatie van achtergestelde kinderen. Voor een gedetailleerd overzicht van de op Iran gerichte projecten verwijs ik u naar het overzicht van het Mensenrechtenfonds opgenomen in de Mensenrechtenrapportage 2009.

N r 104

Vraag

Welke landen hebben in 2010 geld gekregen uit het Mensenrechtenfonds en hoeveel is dit per land? Wat staat er al gepland voor 2011?

Antwoord

In de mensenrechtenrapportage 2009 is een uitgebreid overzicht opgenomen met informatie over de inzet per land (bedrag plus omschrijving van de projecten). De verdeling van de financiële middelen over de posten zal in 2010 grosso modo overeenkomen met 2009. De Kamer zal over de exacte invulling, inclusief bedragen en omschrijving van de projecten, worden bericht in de mensenrechtenrapportage 2010 die de Kamer naar verwachting begin 2011 zal toegaan.

Nr 105

Vraag

Waarom is ervoor gekozen ons als Nederland in het bijzonder te richten op Indonesië en de Filippijnen als het gaat om landen ertoe te bewegen zich aan te sluiten bij relevante internationale hoven en tribunalen?

Antwoord

In Azië zijn relatief weinig landen partij bij het ICC. Er zijn evenwel positieve ontwikkelingen waarop Nederland wil voortbouwen. Afgelopen zomer werd Bangladesh ICC-Statenpartij en enkele landen, waaronder de Filippijnen en Indonesië, bewegen zich richting ratificatie. Daarom zal Nederland juist deze landen waar mogelijk en gewenst ondersteunen teneinde ratificatie van het ICC Statuut te bespoedigen. Naast deze landen zet Nederland zich ook in het algemeen in voor het bevorderen van toetreding van landen tot het Statuut.

Nr 106, 120 en 121

Vraag 106

Hoe staat het met het Rwanda Tribunaal waarvan het einde van het mandaat in zicht is? Kunt u aangeven waar de archieven van het tribunaal naar toe zullen gaan? Klopt het dat de archieven zullen worden overgebracht naar Den Haag? Hoe worden de openstaande rechtszaken afgehandeld?

Vraag 120

Wanneer zal in Den Haag een overgang van het huidige Joegoslavië-tribunaal naar een 'residual mechanism' voor het Joegoslavië-tribunaal aan de orde zijn?

Vraag 121

Wat gaan de residual mechanisms kosten? Wat wordt de looptijd?

Antwoord

Van de 91 aangeklaagde personen heeft het Rwandatribunaal (ICTR) 50 processen in de eerste aanleg afgerond en zijn twee zaken aan nationale jurisdictie overgedragen. Enkele processen worden tegen verschillende verdachten tegelijk gevoerd. 11 personen zijn nog voortvluchtig. Het Tribunaal stelt alles in het werk om de overeengekomen ‘completion strategy’ te realiseren en wil alle zaken, inclusief de zaken in hoger beroep, in 2013 hebben afgerond. Zoals bij elke organisatie die het einde van haar bestaan nadert, zal het voor het ICTR een uitdaging zijn om voldoende vakkundig personeel te behouden.

De Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de locatie van de archieven van het ICTR. Na afloop van het mandaat van het ICTR zal een restmechanisme de voortdurende internationale juridische taken van het huidige tribunaal overnemen (het residual mechanism ). Deze taken omvatten naast beheer van de archieven onder meer eventuele berechting van de vooralsnog voortvluchtigen, toezicht op ICTR-gedetineerden en toezicht op getuigen in het het getuigenbeschermingsprogramma.

De modaliteiten van het restmechanisme voor het Joegoslaviëtribunaal (ICTY) worden momenteel besproken in de VN Veiligheidsraad. De Veiligheidsraad dient nog een besluit te nemen over het moment van sluiting van het ICTY en de locatie van het restmechanisme.

Nederland overlegt met de verschillende partijen die betrokken zullen zijn bij het restmechanisme voor het ICTY, waaronder het VN-secretariaat en landen in de Veiligheidsraad, over Den Haag als locatie. In dit proces wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van co-locatie van delen van het ICTR restmechanisme.

Pas na het besluit van de VN-Veiligheidsraad over de restmechanismes, zal het VN-Secretariaat een begroting opstellen. Het is daarom op dit moment niet mogelijk om een overzicht van de kosten te geven voor de restmechanismes. De looptijd is evenmin vast te stellen. Uitgangspunt is dat de mechanismes geleidelijk zullen worden afgebouwd, naarmate het aantal juridische procedures, gedetineerden en beschermde getuigen afneemt.

Nr 107

Vraag

Wat zijn de praktische voorstellen ter operationalisering van het R2P-concept? Op wie zijn deze gericht?

Antwoord

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) heeft in januari 2009 een aantal voorstellen gedaan om R2P te operationaliseren (document A/63/677). Het rapport gaat uit van drie zuilen. De eerste zuil staat voor de primaire verantwoordelijkheid van de staat om de eigen burgerbevolking te beschermen. De tweede zuil behelst de toezegging van de internationale gemeenschap om staten te ondersteunen om aan deze verantwoordelijkheid van bescherming te kunnen voldoen, onder meer door capaciteitsopbouw. De derde zuil behelst de verantwoordelijkheid van staten om collectief, op tijd en vastberaden in te grijpen wanneer een staat de eigen bevolking niet kan of wil beschermen tegen de internationale misdrijven waarop R2P van toepassing is. Voorstellen voor de operationalisering van R2P, die op deze drie zuilen betrekking hebben, variëren sterk en zijn gericht op verschillende instanties.

Voorstellen om staten beter toe te rusten om de eigen bevolking te beschermen behelzen wetenschappelijk onderzoek, landen aanmoedigen partij te worden bij internationale verdragen en implementeren van wetgeving om straffeloosheid te beëindigen. Veel van de voorstellen om de tweede zuil van R2P in de praktijk te brengen maken al onderdeel uit van het ontwikkelingsbeleid van internationale organisaties en landen, zoals programma’s ter bevordering van de opbouw van de rechtsstaat of gericht op economische ontwikkeling. Ook bevordering van mensenrechten zou volgens de SGVN onderdeel van de programma’s moeten uitmaken. Daarnaast zouden zowel de VN als regionale organisaties hun early warning capaciteit moeten verbeteren. Daartoe heeft de SGVN in juli 2010 een aantal voorstellen gedaan.

Wat betreft de derde zuil roept de SGVN landen op om ernstige schendingen van mensenrechten in derde landen publiekelijk te veroordelen en hen op hun beschermingsverantwoordelijkheid te wijzen. Gerichte sancties tegen en beperken van uitvoer van wapens of politie-uitrusting naar landen waar R2P situaties zich voordoen, zijn volgende stappen. Ook vraagt de SGVN de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad om terughoudend te zijn in het gebruik van hun veto in R2P situaties. Tot slot is intensievere samenwerking tussen de VN en (sub)regionale organisaties noodzakelijk.

De Adviesraad Internationale Vraagstukken heeft eind juli een advies uitgebracht over R2P. De regeringsreactie is in voorbereiding.

Nr 108

Is de regering van mening, dat het opkomen voor de vrijheid van meningsuiting thans minder nodig is dan het opkomen voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging? Kan de regering deze prioriteitstelling kwantitatief onderbouwen (bijv. door aan te geven in hoeveel landen de vrijheid van meningsuiting wordt nageleefd en in hoeveel landen de vrijheid van godsdienst wordt nageleefd)?

Antwoord

De regering is van mening dat beide vrijheden in een groot aantal landen sterk onder druk staan en voert daarom een actief multilateraal en bilateraal beleid om dit tegen te gaan. Ook vanuit het mensenrechtenfonds worden verschillende projecten gesteund ten einde beide vrijheden te versterken. Voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting steunt Nederland bijvoorbeeld verschillende organisaties die in landen als Birma, Soedan, Zimbabwe, Wit-Rusland en niet in de laatste plaats Iran beogen de mediadiversiteit te vergroten. Journalisten en bloggers die vastzitten alleen omdat zij gebruik hebben gemaakt van hun vrije meningsuiting worden actief gesteund. De regering is daarbij de overtuiging toegedaan dat er geen rangorde bestaat tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast is de regering van mening dat het niet zinvol is om een vergelijkende telling te maken van het aantal landen waar beide vrijheden al dan niet worden nageleefd. Bovendien zijn de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in onderling zó sterk met elkaar verbonden, dat zelden in een land de ene vrijheid volledig is gewaarborgd en de andere vrijheid met voeten wordt getreden. Dat komt niet in de laatste plaats door het feit dat beide vrijheden veel raakvlakken hebben: de vrijheid om een geloof of levensovertuiging vrij te belijden en uit te dragen wordt zowel beschermd door de vrijheid van godsdienst als door de vrijheid van meningsuiting. Het beleid van de regering is daarom gericht op de bevordering van de vrijheid van meningsuiting én de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, als zelfstandige rechten en in hun onderlinge samenhang.

Nr 109

Vraag

Op welke wijze wilt u de VN-mensenrechtenraad versterken als het belangrijkste internationale mensenrechtenforum?

Antwoord

In 2011 zal de Mensenrechtenraad het eigen functioneren over de afgelopen vijf jaar evalueren. Nederland zal zich constructief opstellen en waar mogelijk aansturen op een grotere efficiëntie en effectiviteit van het werk van de MRR door bijvoorbeeld een rationalisering van het werkproces, het vergroten van de capaciteit en onafhankelijkheid van de speciale procedures en het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, verbetering van de kwaliteit en een betere follow-up van de landenexamens, verminderen van de vergaderdruk en een flexibelere inzet van bestaande instrumenten als panels en briefings op verzoek van de voorzitter. Voor de initiële Nederlandse inzet terzake verwijs ik u graag naar mijn brief van 15 september jl over de vijftiende zitting van de Mensenrechtenraad (ref. kamerstuk nr. 26 150 nr. 92).

Nr 110

Vraag

Waarom voert u alleen campagne in internationale fora om uitvoering van de doodstraf tegen te gaan? Deelt u de mening dat zeker met landen waarmee Nederland intensief samenwerkt, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, de VS en Indonesië, getracht moet worden op bilaterale wijze afschaffing van de doodstraf in die landen te bereiken? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

Nederland is naast de multilaterale inzet ook bilateraal actief in de strijd voor afschaffing van de doodstraf. Landen die de doodstraf nog toepassen – waaronder landen waarmee Nederland een actieve samenwerkingsrelatie heeft – worden hierop aangesproken. Dat gebeurt zowel via eigen bilaterale contacten met deze landen als via de contacten die de EU met deze landen onderhoudt. Via ambassades, reizen van de mensenrechtenambassadeur en andere bilaterale bezoeken van wordt wereldwijd aandacht gevraagd voor het onderwerp.

Daarnaast financiert Nederland vanuit het Mensenrechtenfonds in verschillende landen projecten van maatschappelijke organisaties die strijden voor afschaffing van de doodstraf. Zo steunt Nederland in de VS een project van de National Coalition against the Death Penalty (NCADP), dat gericht is op het informeren, trainen en adviseren van advocaten die doodstrafzaken behandelen en waarbij hun cliënt mogelijk aan een psychische stoornis lijdt.

Nr 111

Vraag

Bent u in het kader het Mensenrechtenbeleid bereid er bij de Chileense regering op aan te dringen de wetgeving zodanig te moderniseren dat het antiterrorismebeleid niet langer van toepassing kan worden verklaard op geweldloze acties van leden van het inheemse Mapuche-volk? Bent u tevens in het kader van uw beleid ten bate van inheemse volkeren bereid er bij de Chileense regering op aan te dringen de politiek-culturele en sociaal-economische situatie van het Mapuche volk te bepleiten? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

De Chileense regering is bezig de antiterrorismewetgeving aan te passen. Het merendeel van de 34 Mapuches, die sinds begin juli 2010 in hongerstaking waren, heeft na uitgebreide onderhandelingen op 2 oktober 2010 de hongerstaking beëindigd. De Chileense regering heeft hen toegezegd dat een aantal strafzaken tegen de Mapuches, die nu onder de antiterrorismewet vallen, wordt overgeheveld naar het reguliere strafrecht. Ook is in het Chileense parlement overeenstemming bereikt over een aantal beperkingen in de toepassing van de antiterrorismewet.

Vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Chili, waaronder Nederland, volgen de situatie nauwgezet. De ontwikkelingen rond de hongerstaking en de antiterrorismewetgeving zijn begin september jl. aan de orde gekomen in overleg tussen de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten en het Chileense Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn opnieuw opgebracht in een gesprek met de Chileense Minister van Buitenlandse Zaken op 7 oktober j.l. Nederland acht het belangrijk dat in contacten met de Chileense regering ook wordt verwezen naar de ILO-Conventie 169, die door Chili is geratificeerd en die garanties verstrekt met betrekking tot politiek-culturele en sociaal-economische rechten van inheemse volkeren.

Nr 112

Vraag

Bij hoeveel processen is Nederland als eiser of als gedaagde betrokken?

Antwoord

Op dit moment (begin oktober 2010) is Nederland als gedaagde partij betrokken bij vierhonderd procedures voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Voorts zijn acht individuele klachten tegen Nederland aanhangig bij het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties op grond van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Onder de andere internationale klachtprocedures lopen thans geen zaken tegen Nederland. Onder geen enkele procedure is Nederland betrokken als eisende partij. Over de procedures voor het Europees Hof wordt jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd, meest recent in Kamerstukken II, 2009-2010, 30481, nr. 5.

Nr 113

Vraag

Bij welke landen wordt prioriteit gelegd door de regering als het gaat om overtuigen tot overgaan tot ratificatie van belangrijke mensenrechtenverdragen en protocollen?

Antwoord

Nederland brengt geen prioriteitsstelling aan wanneer het landen aanspreekt op hun verzuim om de belangrijke mensenrechtenverdragen te ratificeren. In beginsel wordt ieder land dat nalaat een of meerdere kernverdragen of –protocollen te ratificeren hierop aangesproken. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de Universal Periodic Review van de VN-mensenrechtenraad, de verschillende EU-mensenrechtendialogen waaraan Nederland een bijdrage levert en bilaterale gesprekken die de bewindslieden en bijvoorbeeld de mensenrechtenambassadeur voeren.

Nr 114 en 115

Vraag 114

Wanneer wordt de evaluatie van de Pilot Godsdienstvrijheid naar de Tweede Kamer gestuurd?

Vraag 115

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de pilot waarin vijf ambassades zich extra hebben ingezet op het thema godsdienstvrijheid en levensovertuiging? Naar welke ambassades zal de pilot mogelijk worden uitgebreid? Welke criteria worden daarbij gehanteerd?

Antwoord

De pilot godsdienstvrijheid is nog steeds in volle gang. Inmiddels hebben de ambassades in India, Eritrea, Egypte en Kazachstan een uitgebreide analyse van de lokale situatie rond de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging gemaakt en op basis daarvan specifieke interventiestrategieën uitgewerkt. Hiervoor zijn extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar gesteld. Deze strategieën zijn prioritair bij de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van deze ambassades. De Nederlandse ambassade in Peking is momenteel bezig aan de afronding van een omvangrijke analyse rond de situatie van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China. Op basis daarvan zal ook deze ambassade een concrete interventiestrategie formuleren en uitvoeren. Het is de verwachting dat een overzicht van zowel de analyses als de uitvoering van de interventiestrategieën van alle posten van de pilot vóór eind 2010 met uw Kamer gedeeld kan worden. Mede op basis daarvan zal de mogelijkheid tot uitbreiding van de pilot worden overwogen, en kunnen de daarvoor gehanteerde criteria worden geformuleerd.

Nr 116

Vraag

Welke landen zal de Mensenrechtenambassadeur in 2011 bezoeken?

Antwoord

Zie vraag 7

Nr 117

Vraag

Hoe staat het met de opbouw van het mensenrechten-protectiesysteem voor/van ambassades? Zijn er al resultaten?

Antwoord

Het handboek Nationale Mensenrechten Protectie Mechanismen, waarvan naast een Engelse inmiddels ook een Franse vertaling is voltooid, is breed verspreid onder EU-ambassades in derde landen. Om extra aandacht te vragen voor het handboek hebben Nederlandse ambassades het aan hun Europese collega’s gepresenteerd. In de EU-mensenrechtenwerkgroep in Brussel heeft Nederland het handboek gepresenteerd, waarbij het nut van het handboek voor de uitvoering van het mensenrechtenbeleid in derde landen werd benadrukt. Daarnaast is het ook onder NGO’s breed verspreid, en verwijzen inmiddels diverse NGO’s door middel van links op hun website naar beide vertalingen van het handboek. De feedback op het handboek is zeer positief. Op termijn zal een evaluatie worden uitgevoerd op basis van ervaringen met het werken met het handboek in de praktijk.

Nr 118

Vraag

Kunt u een detailoverzicht geven van alle betrekkingen met Saoedi-Arabië?

Antwoord

Nederland onderhoudt goede en constructieve betrekkingen met het Koninkrijk Saudi-Arabi ë (het KSA). Het KSA is één van de prioriteitslanden van het Nederlandse energievoorzienings-zekerheidsbeleid. Onlangs is door de brancheorganisaties het ‘Dutch Energy Solutions’-programma met het KSA gestart. Op het gebied van Carbon Capture & Storage wordt samengewerkt met Noorwegen en het VK. Wederzijdse missies vinden plaats op terreinen als IT, vliegvelden, water en gezondheidszorg. Het KSA heeft in Nederland mondiale vestigingen van oliemaatschappij Aramco Overseas Company en van petrochemische bedrijf Saudi Basic Industries Corporation. Nederland heeft in het KSA vestigingen van onder meer Shell, Philips, VOPAK, Fugro. Met het KSA heeft Nederland een MoU ter versterking van de onderwijssamenwerking. De samenwerking laat de laatste jaren een b elangrijke toename zien, gericht op medische opleidingen, beroepsonderwijs en research. Binnen de bilaterale relatie is er ruimte voor Nederland om de bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in het KSA over te brengen en te bespreken. Nederland ontplooit in het KSA diverse activiteiten op mensenrechtengebied, gericht op hervormingsgezinden en mensenrechtenverdedigers.

Nr 120 en 121

Vraag 120

Wanneer zal in Den Haag een overgang van het huidige Joegoslavië-tribunaal naar een 'residual mechanism' voor het Joegoslavië-tribunaal aan de orde zijn?

Vraag 121

Wat gaan de residual mechanisms kosten? Wat wordt de looptijd?

Antwoord

Zie vraag 106

Nr 1 22

Vraag

Wat hebben groepen die destabiliseren, zoals Al Qaida en de Somalische piraten laten zien?

Antwoord

Groepen als Al Qaida en de Somalische piraten hebben laten zien dat destabiliserende acties die zich ver buiten onze landsgrenzen voordoen rechtstreeks relevant zijn voor de veiligheid van burgers, bedrijven en ondernemers.

Nr 1 23

Vraag

Wat wordt precies bedoeld met 'verdere afspraken ten aanzien van solidariteit’ in het kader van het nieuwe Strategische Concept van de NAVO'?

Antwoord

De regering meent dat solidariteit in NAVO-kader verder gaat dan artikel 5 (een aanval op één, is een aanval op allen). Solidariteit betekent evenzeer dat de NAVO-leden samen werken aan de uitdagingen waar de NAVO voor staat. Het nieuwe Strategisch Concept, dat momenteel in NAVO-verband besproken wordt, zal mogelijk vastleggen dat de NAVO meer gezamenlijke capaciteiten zal ontwikkelen en bestaande collectieve oplossingen zal versterken. Dit bevordert niet alleen de onderlinge solidariteit maar draagt ook bij aan efficiënte besteding van schaarse middelen.

Nr 124

Vraag

Is Nederland voornemens in het kader van de verdere hervormingen en transformatie van de NAVO, waarbij Nederland inzet op een geïntegreerde aanpak van crisisbeheersing, in te zetten op Protection of Civilians (POC)? Zo ja, hoe? Heeft de NAVO POC opgenomen in haar Strategisch Concept? Heeft de NAVO POC opgenomen in haar doctrine?

Antwoord

In de besprekingen in de NAVO over transformatie maakt Nederland zich sterk voor een verbeterde bijdrage van de NAVO aan een geïntegreerde benadering van crisisbeheersingsoperaties. De NAVO committeert zich aan de VN-kaders voor crisisbeheersingsoperaties en heeft derhalve een rol te spelen op het gebied van Protection of Civilians . De NAVO richt zich daarbij met name op de fysieke veiligheid. Het Strategisch Concept zal ingaan op de rol van de NAVO ten aanzien van civiele crisisbeheersing.

Nr 125 en 127

Vraag 125

Wat is de actuele stand van zaken bij de besluitvorming betreffende raketverdediging ter bescherming van het NAVO-grondgebied?

Vraag 127

Wat zijn de plannen met betrekking tot een mogelijk besluit betreffende raketverdediging ter bescherming van de bevolking en het NAVO-grondgebied?

Antwoord

Besluitvorming over raketverdediging en de rol van de NAVO hierin staat op de agenda van de NAVO-top in Lissabon op 19 en 20 november. De Secretaris-Generaal van de NAVO zal deze besluitvorming tijdens de ministeriële NAR op 14 oktober willen voorbereiden.

Zoals op 9 september jl. aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 28676, nr 114), verdient het de voorkeur dat het nieuwe kabinet zijn visie op een mogelijk besluit over raketverdediging met de Tweede Kamer deelt in voorbereiding op de NAVO-top.

De geannoteerde agenda voor de ministeriële NAR van 14 oktober is de Tweede Kamer op 5 oktober jl. toegegaan (kenmerk DVB/VD-196/2010).

Nr 126 en 129

Vraag 126

Welke concrete bijdragen zult u doen om het nieuwe NAVO-kernwapenbeleid ‘in de relevante fora’ inhoud te geven?

Vraag 129

Welke stappen worden er concreet gezet op het gebied van conventionele wapenbeheersing en mondiale nucleaire ontwapening?

Antwoord

Mede op Nederlandse initiatief is tijdens de NAVO ministeriële in Tallinn (22-23 april jl.) uitgebreid gesproken over de NAVO kernwapentaak in het kader van de herziening van het NAVO Strategisch Concept. In Tallinn heeft het Bondgenootschap nog eens bevestigd dat dit een zaak en beslissing van het hele Bondgenootschap is.

Van belang is in NAVO-verband over de toekomstige rol van kernwapens te blijven spreken. Nederland zal derhalve in alle relevante werkgroepen, comités en de Noord-Atlantische Raad het onderwerp aan de orde stellen. Daarbij gaat het om het vinden van een goede balans tussen een geloofwaardige afschrikking en non-proliferatie. De regering vindt dat non-proliferatie, ontwapening en wapenbeheersing een prominente plaats moeten hebben in het Strategisch Concept. De formulering van de kernwapenparagraaf dient voldoende flexibel te zijn om verdere onderhandelingen over ontwapening te faciliteren.

Nr 127

Vraag

Wat zijn de plannen met betrekking tot een mogelijk besluit betreffende raketverdediging ter bescherming van de bevolking en het NAVO-grondgebied?

Antwoord

Zie vraag 125

Nr 128

Vraag

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de NAVO-testfaciliteit (NATO Consultation, Command and Control Agency NC3A) in Den Haag ten behoeve van raketschilden, sinds deze afgelopen zomer is uitgebreid? Wat is de exacte Nederlandse bijdrage daaraan en wat is de toekomstige rol van dit centrum? (http://www.nato.int/cps/en/SID-4ECBD954-BFF3AC67/natolive/news_63963.htm?selectedLocale=en.) Op welke manier wordt er geoefend en waarom zet Nederland de werkzaamheden aan het centrum voort, terwijl een principe besluit over raketverdediging niet is genomen?

Antwoord

De NAVO ontwikkelt onder de naam ‘Active Layered Theatre Ballistic Missile Defence’ (ALTBMD) een commandovoeringssysteem voor expeditionaire raketverdediging. Het politiek besluit over de ontwikkeling hiervan is in 2005 genomen. Het ALTBMD Programme Office heeft als taak de koppelingen tussen de commandovoering- en wapensystemen tbv de raketverdediging te beschrijven, te testen en te valideren.

Het uitvoeren van testen wordt gedaan in het zogeheten ‘Integration Test Bed’ (ITB). Dit ITB wordt gebruikt om prototypes van commandovoeringssystemen te testen. Tevens fungeert het als laboratorium voor het ontwikkelen van de koppelingen tussen het genoemde commandovoeringsystemen en wapensystemen die geschikt zijn als verdediging tegen ballistische raketten zoals bv het Patriot wapensysteem. Het ITB is ondergebracht bij het NATO Consultation, Command and Control Agency NC3A in Den Haag. Nederland levert op basis van 'vrijwillige bijdrage' (Voluntary National Contribution) één stafofficier van het Ministerie van Defensie. Hij is onder meer belast met het afstemmen van het testprogramma tussen de NAVO en de deelnemende landen. Nederland draagt in het testprogramma bij met Patriot systemen.

De NAVO ontwikkelt op dit moment nog geen territoriaal raketverdedigingssysteem. Het ITB voert dan ook geen werkzaamheden uit waarover nog geen politiek besluit is genomen.

De uitbreiding die afgelopen zomer is doorgevoerd aan het ITB was een noodzakelijke fysieke uitbreiding van de testfaciliteit voor de testen van het commandovoeringssysteem voor expeditionaire raketverdediging. De fysieke uitbreiding heeft niets te maken met het mogelijke besluit over een territoriale raketverdedigingscapaciteit.

Nr 129

Vraag

Welke stappen worden er concreet gezet op het gebied van conventionele wapenbeheersing en mondiale nucleaire ontwapening?

Antwoord

Zie vraag 126

Nr 130

Vraag

Nederland gaat werken aan een verbeterde inzet van civiele experts ten behoeve van de versterking van het GBVB. Wat schortte aan de Nederlandse inzet, en op welke wijze wilt u de Nederlandse inzet concreet verbeteren?

Antwoord

Nederland levert met de inzet van civiele experts (politieagenten, marechaussee en Rule of Law -experts) een belangrijke bijdrage aan vrijwel alle civiele GVDB-missies. Door de groei van het GVDB sinds de eerste missie in 2003 loopt de EU momenteel aan tegen capaciteitstekorten. In tijden van financiële krapte is het belangrijk dat de EU-lidstaten de schaarse capaciteiten die beschikbaar zijn voor het GVDB effectief en efficiënt inzetten. Daartoe moeten internationaal, maar ook nationaal de inspanningen bij de voorbereiding en uitzending van civiele experts verder worden geharmoniseerd. Nationaal gaat Nederland verder met het professionaliseren van de werving en selectie van missiepersoneel en zal de training van uit te zenden experts verbeterd worden. Ook zal Nederland een kader opstellen waarbinnen de Nederlandse inspanningen efficiënter vorm krijgen.

Nr 131

Vraag

Zijn er inmiddels ook van Russische zijde al constructieve voorstellen gedaan over Europese veiligheid? Of behelzen deze voorstellen nog steeds o.m. de ontbinding van de NAVO?

Antwoord

Nederland hecht aan een goede veiligheidsrelatie met Rusland en wil op constructieve en pragmatische wijze met Rusland samenwerken. In het kader van het Korfoe-proces heeft Rusland dit voorjaar enkele op de OVSE toegespitste voorstellen gedaan. Het gaat onder meer om ideeën over het voorkomen van conflicten en vertrouwenwekkende maatregelen op militair gebied ( confidence and security building measures ). Nederland beoordeelt deze Russische ideeën welwillend. Ook verwijs ik u graag naar mijn brief inzake de Nederlandse inzet voor de ministeriele OVSE-bijeenkomst te Athene (1-2 december 2009; Kamerstuk 32123V, 62).

Nr 132

Vraag

Is voor een succesvolle aanpak van terrorisme resp. van de radicale islam in Pakistan niet eerst ook een andere opstelling van bijv. de ISI (Inter-Services Intelligence) noodzakelijk? Wat kan daarover thans worden gemeld?

Antwoord

Nederland waardeert de voortdurende inspanningen van Pakistan tegen gewelddadig extremisme. Dat Pakistan de problematiek serieus neemt blijkt onder meer uit verzoeken van Pakistaanse autoriteiten aan de internationale gemeenschap om het land te ondersteunen bij de bestrijding van terrorisme en extremisme. Dit neemt niet weg dat vanuit de Pakistaanse Tribale Gebieden (FATA) gewelddadige activiteiten worden uitgevoerd in buurland Afghanistan, zoals door het Haqqani netwerk, zodat verdere intensivering van de Pakistaanse inspanningen tegen dergelijke groeperingen wenselijk is.

Nr 133

Vraag

Kan meer informatie worden gegeven over het streven om projecten en programma's te realiseren die zijn gericht op de versterking van de capaciteit in een aantal (voor Nederland prioritaire) landen om terrorisme te voorkomen en te bestrijden en radicalisering tegen te gaan? Om welke landen gaat het dan in het bijzonder? Kan men hopen op een daadwerkelijke omslag wanneer Nederland niet prominent in het betreffende land of de betreffende regio aanwezig is (zoals Nederland prominent aanwezig was in Uruzgan)?

Antwoord

Nederland wil een bijdrage leveren aan de versterking van de terrorismebestrijdingcapaciteit in voor Nederland prioritaire regio’s en landen, zoals Indonesië, Pakistan, Jemen, de Westelijke Sahel en Marokko en Algerije. Nederland financiert daartoe internationale organisaties, zoals UNODC, en NGO's, zoals het Zuid-Afrikaanse ISS. Projecten zijn onder andere gericht op het tegengaan van financiering van terrorisme en witwassen en op training van politie en magistraten. Ook levert Nederland technische assistentie. Voorbeelden zijn de Kmar, die het tegengaan van documentfraude ondersteunen, en de KLPD met betrekking tot opsporingstechnieken.

Om radicalisering tegen te gaan is het van belang om de onderliggende oorzaken van uitsluiting, conflicten en instabiliteit in ogenschouw te nemen. Door te werken aan vredesopbouw, conflictpreventie en staatsopbouw wil de regering bijdragen aan het verminderen van tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. Nederland wil helpen voorkomen dat het ontbreken van staatsgezag door terreurgroepen kan worden uitgebuit.

Opdat de Nederlandse bijdragen zoveel mogelijk blijvend effect sorteren, streeft Nederland onder meer naar verdere intensivering van de samenwerking en afstemming tussen de landen die bijdragen leveren aan de capaciteitsopbouw van derde landen en het tegengaan van radicalisering.

Nr 134

Vraag

Hoe wordt daarbij omgegaan met het gegeven dat veel radicale moslims van mening zijn dat onderwijs vooral moet zijn gericht op het uit het hoofd leren van de koran en dat verder onderwijs niet of nauwelijks noodzakelijk is?

Antwoord

Onderwijs kan een bijdrage leveren aan het tegengaan van radicalisering. Daarbij zijn de kwaliteit van het onderwijs, inclusief de breedte van het curriculum, en de toegang voor zowel jongens als meisjes van groot belang. Nederland ondersteunt in verschillende landen overheden, internationale organisaties (zoals UNICEF, UNDP) en NGO's bij het verwezenlijken van de internationaal vastgelegde doelstellingen m.b.t. kwalitatief goed, op een breed curriculum gebaseerd en voor iedereen toegankelijk onderwijs.

Nr 135

Vraag

Welke acties onderneemt u om terrorismebestrijdingscapaciteit in de Westelijke Sahel en andere regio’s van Afrika, Jemen en Pakistan te versterken?

Antwoord

In de Westelijke Sahel concentreert Nederland zich op het versterken van de capaciteit van Mali om terrorisme en extremisme te bestrijden. Momenteel wordt beoordeeld op welke wijze Nederland ondersteuning kan geven aan de uitvoering van de door Mali opgestelde veiligheidsstrategie. Ook wil Nederland bijdragen aan de versterking van regionale samenwerking op dit terrein. Nederland maakt zich ook sterk voor betrokkenheid van de EU.

Ook ten aanzien van Jemen wordt ingezet op capacititeitsversterking ter bestrijding en preventie van terrorisme in en vanuit Jemen, alsmede op het tegengaan van radicalisering. Tegengaan van documentfraude en bestrijding van terrorismefinanciering zijn daarbij prioriteiten.

Nederland streeft ernaar om in Pakistan activiteiten te ontwikkelen gericht op ondersteuning van civiele wetshandhaving en het tegengaan van radicalisering. Nederland financiert op dit moment de training van journalisten in vaardigheden voor evenwichtige verslaggeving. Daarnaast onderzoekt Nederland hoe het kan bijdragen aan politietraining. Tevens steunt Nederland de inspanningen die in EU-verband in Pakistan worden ontplooid.

Nr 136

Vraag

Wat is de te realiseren prestatie met betrekking tot terrorismebestrijding in Afrika precies?

Antwoord

Nederland wil in bepaalde, prioritaire landen in Afrika (o.a. Mali, Marokko en Algerije) projecten en programma’s realiseren die zijn gericht op de versterking van de capaciteit om terrorisme te voorkomen en te bestrijden en om radicalisering tegen te gaan, in overeenstemming met het internationaal recht en met respect voor de mensenrechten. Nederland zal projecten financieren van internationale organisaties en NGO's en, waar aangewezen en mogelijk, technische assistentie aanbieden.

Nr 137

Vraag

Hoe vullen de huidige inlichtingendiensten (AIVD, MIVD) en het antiterrorisme instituut elkaar aan en waar zal mogelijk overlap plaatsvinden? Hoe kan overlap zoveel mogelijk worden vermeden?

Antwoord

Het International Centre for Counter-Terrorism (ICCT) is een onafhankelijk centrum voor academisch onderzoek dat beoogt het beleid op het gebied van de bestrijding van terrorisme verder te verdiepen door publicatie van rapporten, het geven van trainingen en het organiseren van conferenties. Het werk van de AIVD en de MIVD is van geheel andere aard.

Het ICCT zal in deze samenwerking zijn meerwaarde moeten bewijzen.

138

Vraag

Wat zijn de totale kosten van het NAVO hoofdkwartier? Hoeveel daarvan wordt door Nederland betaald?

Antwoord

De totaalkosten voor de nieuwbouw van het NAVO hoofdkwartier worden geraamd op ca. 1,2 miljard euro. Onder de bondgenoten zijn afspraken gemaakt over een verdeelsleutel, volgens welke Nederland ca. 3,8% bijdraagt. Op basis daarvan houdt Nederland rekening met een totale bijdrage aan de kosten van 45 miljoen euro. Nederland volgt de ontwikkeling van dit project op de voet in het toezichthoudende NAVO-comité. Daarnaast zal Nederland een vertegenwoordiger hebben in het team dat de technische aspecten van de bouw bewaakt.

Nr 139

Vraag

Wat wordt er uit het veiligheidsfonds en uit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid gefinancierd? Wat gaan deze beide programma’s doen in 2011?

Antwoord

Het veiligheidsfonds en het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) worden beide ingezet ter ondersteuning van veiligheidspolitieke prioriteiten van Nederland. Het POBB beperkt zicht tot kleinschalige, eenmalige, kortdurende activiteiten. Uit het veiligheidsfonds kunnen meerjarige, terugkerende activiteiten worden gefinancierd. In 2010 is onder meer bijgedragen aan het IAEA Nuclear Security Fund, een E-learningproject van UNODC ter preventie en bestrijding van terrorisme en zullen universitaire AIO’s op het gebied van non-proliferatie worden gesteund. Gegeven het flexibele karakter van beide fondsen ligt de planning voor 2011 nog niet vast.

Nr 140

Vraag

Hoe zal Nederland concreet bijdragen aan de verdere verbetering van de transparantie en rechtsbescherming met betrekking tot de terrorismelijsten van de EU en de VN?

Antwoord

Op VN-niveau heeft Nederland een voortrekkersrol gespeeld bij de instelling van de Ombudspersoon van de VN. In 2011 zal Nederland in samenspraak met een aantal gelijkgezinde landen inzetten op een uitbreiding van de bevoegdheden van deze Ombudspersoon. Ook zal Nederland blijven benadrukken dat regelmatige herziening van de VN-lijsten van belang is.

Nederland zal ook in EU-verband blijven benadrukken en blijven opletten dat bij ‘listing’ en ‘de-listing’ zorgvuldigheid de grootste prioriteit heeft. Ten aanzien van de autonome EU-sanctielijst is de procedure inmiddels zodanig aangepast dat deze de toets van de EU-rechter doorstaat. Tegen ‘listing’ op EU-niveau staat een bezwaar- en beroepprocedure open en de betrokken persoon of organisatie kan de Raad verzoeken om de plaatsing op de lijst te heroverwegen.

Nr 141 en 144

Vraag 141

Wat kan thans reeds worden gezegd over de impact van OS-inspanningen op het tegengaan van radicalisering?

Vraag 144

Hoe ziet de regering voor zich dat OS-inspanningen impact hebben op het tegengaan van radicalisering?

Antwoord

De regering meent dat ontwikkeling in belangrijke mate radicalisering tegengaat. Bij inzet van OS-middelen gaat het onder andere om opbouw van de rechtstaat en van een veiligheidsapparaat dat internationaalrechtelijke en mensenrechtennormen in acht neemt. Ook kwalitatief goed, divers en toegankelijk onderwijs is een belangrijke factor bij het tegengaan van radicalisering. Het is verder van belang om de onderliggende oorzaken van uitsluiting, conflicten en instabiliteit in ogenschouw te nemen. Door te werken aan vredesopbouw, conflictpreventie en staatsopbouw streeft de regering ernaar bij te dragen aan het verminderen van tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. Nederland wil helpen voorkomen dat ontbrekend staatsgezag door terreurgroeperingen kan worden uitgebuit. De inzet van de Nederlandse regering is er de komende periode verder op gericht om de onderlinge coördinatie te versterken onder landen met dezelfde visie op capaciteitsopbouw van terrorismebestrijding in derde landen.

Nr 142

Vraag

Op welke wijze draagt Nederland bij aan de realisering van projecten en programma's voor de bestrijding van internationale drugshandel in West-Afrika? Is het juist dat deze problematiek zich met name afspeelt in Guinee-Bissau en Guinee-Conakry (als belangrijkste doorvoerhavens)? Welke projecten en programma's steunt Nederland in deze landen?

Antwoord

De internationale drugshandel in West-Afrika is een groot probleem dat zich niet beperkt tot Guinee-Bissau en Guinee-Conakry. Het is een regionaal probleem dat regionaal aangepakt dient te worden. De Nederlandse inzet is gericht op kennisuitwisseling, het voeren van een dialoog met de betrokken regeringen, capaciteitsopbouw en versterking van het handhavingssysteem. Nederland heeft een projectvoorstel drugsbestrijding Nigeria ingediend bij de Europese Commissie voor de training van douane. Eind 2010 zal duidelijk zijn of dit projectvoorstel gefinancierd zal worden uit het Europees Stabiliteitsinstrument. Daarnaast doet Nederland mee aan een regionaal platform voor West-Afrika, de Fontanot-groep, waarin verschillende politiediensten met elkaar samenwerken. In totaal doen hier acht landen aan mee (Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Portugal en Nederland).

Daarnaast is Nederland actief deelnemer in het 'Maritime Analysis and Operation Centre-Narcotics' (MAOC-N) in Lissabon, dat ten doel heeft de drugsstromen uit Latijns-Amerika naar Afrika en Europa in kaart te brengen en te bestrijden. Zes andere EU lidstaten zijn eveneens partij (Spanje, Italië, Portugal, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk). MAOC-N is enkele jaren actief en zeer succesvol.

Nr 143

Vraag

Welke landen zijn 'gelijkgezinde landen' als het gaat om bestrijding en terugdringing van internationaal terrorisme en criminaliteit? Aan welke critieria moeten dit soort landen voldoen?

Antwoord

Voor Nederland staan bij het terugdringen van internationaal georganiseerde criminaliteit en internationaal terrorisme dialoog met derde landen, capaciteitsopbouw en versterking van het handhavingssysteem centraal. Nederland zoekt samenwerking met landen die hierin actief zijn en dezelfde uitgangspunten hanteren. Het gaat onder andere om Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje en de Verenigde Staten en Canada.

Nr 144

Vraag

Hoe ziet de regering voor zich dat OS-inspanningen impact hebben op het tegengaan van radicalisering?

Antwoord

Zie vraag 141.

Nr 1 45

Vraag

Welke doelstellingen heeft Nederland, mogelijk in de hoedanigheid als voorzitter, in de onderhandelingen over het Biologische en Toxische Wapensverdrag?

Antwoord

Nederland heeft zich kandidaat gesteld voor het voorzitterschap van de 7e toetsingsconferentie van het Biologische en Toxine Wapensverdrag (BTWC) in 2011. De Nederlandse kandidatuur wordt gesteund door de EU en de groep van westerse landen (WEOG). In december 2010 zullen de verdragspartijen besluiten hierover.

Nederland ziet het BTWC als één van de pilaren van het multilaterale ontwapenings- en non-proliferatieregime. Door middel van de kandidatuur onderstreept ons land zijn bereidheid tot actieve inzet en het nemen van verantwoordelijkheid bij de terugdringing van massavernietigingswapens. Als voorzitter zal het vooral de taak zijn om met de 163 Statenpartijen zaken als naleving, transparantie, samenwerking en assistentieverlening rondom het BTWC-verdrag verder te versterken.

Nr 1 46

Vraag

Op welke wijze wilt u bevorderen dat India, Pakistan en Israël in het mondiale non-proliferatiestelsel worden ingebed? Hebt u daarbij één aanpak voor alle drie deze landen of een verschillende aanpak? Wat is in dat geval het verschil?

Antwoord

Nederland acht het van belang dat India, Pakistan en Israël zich aansluiten bij het Non-Proliferatie Verdrag en draagt dit ook uit in de bilaterale en multilaterale contacten met deze landen. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van een dialoog met India, Pakistan en Israël over non-proliferatie. De deelname van India, Pakistan en Israël aan de door de Verenigde Staten georganiseerde Nuclear Security Summit in april 2010 is daar een goed voorbeeld van.

Nr 147

Vraag

Op welke wijze wilt u de IAEA versterken?

Antwoord

De centrale rol van het IAEA als ‘uitvoerend orgaan’ van het Non-Proliferatie Verdrag blijft crucia al. Nederland acht het daarom van belang dat het Atoomagentschap nu en in de toekomst over voldoende middelen (financieel en personeel) beschikt om zich van deze taak te kunnen kwijten. Nederland is sinds september 2009 lid van de Bestuursraad van het IAEA en zet zich hier nadrukkelijk voor in. Ik verwijs u graag naar de brief over de Nederlandse prioriteiten tijdens het lidmaatschap van de IAEA Bestuursraad (TK, vergaderjaar 2009-2010, 21501-02, nr. 931).

Nr 1 48

Vraag

Wat is het programma om tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Nuclear Suppliers Group stappen te zetten in het aanscherpen van exportrichtlijnen voor proliferatiegevoelige goederen en technologieën?

Antwoord

Tijdens de laatste plenaire vergadering van de Nuclear Suppliers Group (NSG) is het agendapunt omtrent het aanscherpen van exportrichtlijnen voor proliferatiegevoelige goederen en technologieën van de agenda afgehaald. De leden van de NSG hebben besloten informeel verder te onderhandelen en het agendapunt opnieuw ter besluitvorming in de agenda op te nemen wanneer duidelijk zal zijn dat een overeenkomst over de tekst is zeker gesteld.

De afgelopen jaren heeft Nederland zich actief ingezet voor aanscherping van de exportrichtlijnen voor proliferatiegevoelige goederen en technologieën. Ook nu is Nederland actief betrokken bij de informele onderhandelingen. De regering zal dit tijdens het Nederlands voorzitterschap blijven doen.

Nr 149

Vraag

Om welke landen gaat het en welke sancties worden bedoeld bij een eventueel pleidooi voor sanctiemaatregelen en gebruik maken van sanctie-instrumenten om landen te bewegen zich te conformeren aan verdragsverplichtingen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij het nucleaire programma van Iran?

Antwoord

Sancties zijn een belangrijk instrument waarmee landen kunnen worden aangespoord zich te houden aan hun non-proliferatie verplichtingen, indien diplomatieke en andere vormen van druk (nog) geen effect sorteren. Dat is momenteel het geval voor Iran en Noord-Korea, waartegen door de VNVR en de EU sancties zijn ingesteld wegens schending van non-proliferatie verplichtingen. Naast economische en financiële sancties gaat het hier onder meer om verscherpte goederencontroles en reisbeperkingen tegen personen.

Nr 150

Vraag

Wat is de huidige stand van zaken bij het streven van de Nederlandse regering om Iraanse studenten niet in de gelegenheid te stellen om door middel van een studie hier kennis te vergaren over nucleaire technologie?

Antwoord

De regering heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag waarin het verbod op kennisvergaring in de sanctieregeling Iran onverbindend is verklaard. Dit beroep is momenteel hangende. Intussen is de relevante bepaling in de sanctieregeling Iran naar aanleiding van de uitspraak op enkele punten gewijzigd (Staatscourant 13 juli 2010, nr 10982) om studenten die geen proliferatierisico vormen te ontzien. Daarbij heeft de regering erop toegezien dat de risico’s niet groter worden. Visumaanvragen van Iraniërs die in Nederland een nucleair-gevoelige studie willen volgen, worden zorgvuldig en streng beoordeeld.

Nr 1 51

Vraag

Hoe lang duurt het programma nog om chemische wapens in Rusland te vernietigen? Welke bedragen maakt u er voor vrij?

Antwoord

Rusland heeft de lidstaten bij het Chemische Wapens Verdrag (CWV) op de 61ste Uitvoerende Raad van de OPCW (juli jl.) laten weten dat het op basis van de huidige projecties nog 2,5 tot 3 jaar langer dan de in het CWV vastgelegde deadline van 29 april 2012 nodig heeft voor de vernietiging van zijn voorraden. Nederland heeft- met andere landen - reeds een financiële bijdrage geleverd aan het Russische vernietigingsprogramma. Een nieuwe bijdrage wordt niet voorzien.

Nr 152

Vraag

Waarop wordt concreet gedoeld als u schrijft dat Nederland leemtes van non-proliferatiestelsels verdragmatig wil dichten?

Antwoord

De normen en afspraken van het non-proliferatie- en ontwapeningsstelsel dienen versterkt te worden. Nederland zet zich er voor in dat concrete afspraken worden gemaakt die de doelstellingen van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) dichterbij brengen en de naleving van het verdrag en de controle daarop verstevigen. Ratificatie en inwerkingtreding van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) en de totstandkoming van een splijtstofstopverdrag (FMCT) dragen bij aan de versteviging van de juridische basis van het non-proliferatieregime. Concreet voorbeeld van de Nederlandse inzet is onder andere het lidmaatschap van de CTBT “Group of Friends”, dat het belang van ratificatie van het CTBT voor non-proliferatie en ontwapening benadrukt in alle daarvoor relevante fora. Daarnaast zet Nederland zich in de Ontwapeningsconferentie in Genève actief in voor de totstandkoming van een FMCT. Ook tijdens de Toetsingsconferentie van het NPV in mei 2010 heeft Nederland hier aandacht voor gevraagd.

Nr 1 53

Vraag

Is Nederland als voorzitter van de NSG voornemens om de verkoop van kernreactoren van China en Pakistan te agenderen? ( zie http://www.csmonitor.com/USA/Foreign-Policy/2010/0616/US-objects-to-China-Pakistan-nuclear-deal.-Hypocritical) Kunt u dat toelichten?

Antwoord

China heeft tijdens de NSG plenaire bijeenkomst in juni jl. de NSG leden geïnformeerd over het Chinese voornemen om een nucleaire reactor naar Pakistan uit te voeren. Deze reactor zou, volgens China, passen in het kader van een bredere en lang bestaande civiel nucleaire samenwerking tussen China en Pakistan die al bestond voordat China lid werd van de NSG.

Nederland is bezorgd over deze mogelijke nieuwe Chinese transactie en heeft dit, samen met een aantal andere NSG leden, tijdens de laatste NSG plenaire vergadering in juni jl. aangegeven. Omdat op dit moment nog weinig informatie beschikbaar is over het Chinese voornemen hebben Nederland en andere NSG leden China gevraagd om zo spoedig mogelijk nadere informatie te verschaffen.

Nr 1 54

Vraag

Bent u in het licht van de aangenomen motie Van Bommel (december 2009) over een pleidooi voor een moratorium op het gebruik van verarmd uranium voornemens dit onderwerp actief in te brengen als te realiseren prestatie onder punt 2.4, bijvoorbeeld om wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van VU te laten doen?

Antwoord

Er is binnen de VN veelvuldig gesproken over de effecten van verarmd uranium in munitie. De regering onderkent het belang van dit onderwerp en spant zich in ervoor te zorgen dat de discussie over de gevolgen van verarmd uranium recht doet aan de feiten. De regering is van mening dat op basis van onderzoek dat tot dusver is uitgevoerd door een groot aantal relevante instanties het mogelijke schadelijke effect op de gezondheid van het gebruik van verarmd uranium in munitie en wapensystemen niet kan worden vastgesteld.

De regering is voorstander van verder onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van verarmd uranium in wapensystemen en waardeert de inspanningen die op dit gebied door onderzoeksinstellingen en overheden worden verricht. In een brief van 10 juni 2009 (32 123 V nr 52 2009/2010) heeft de staatssecretaris van Defensie toegezegd dat de regering de Kamer zal inlichten als er rapporten verschijnen die aanleiding geven het beleid op het gebied van verarmd uranium te wijzigen.

Nr 155

Vraag

Vindt u "een afname van conflict en fragiliteit door positieve ontwikkelingen op het gebied van duurzame veiligheid en ontwikkeling in voor Nederland prioritaire fragiele staten en regio's, waarbij zowel de kwetsbare positie in conflictsituaties van vrouwen als hun rol in de politieke besluitvorming rond vredes- en wederopbouwprocessen meer in het bijzonder aandacht krijgt" een heldere en concreet (meetbare) operationele doelstelling? Zo ja, kunt u dit toelichten?

Antwoord

Ja. Betrokkenheid van vrouwen in vredes- en wederopbouwprocessen is onmisbaar voor het kunnen bereiken en bestendigen van duurzame vrede. Nederland bevordert de positie van vrouwen in conflictgebieden onder andere in Burundi, door het integreren van gendertraining in Security Sector Development -programma’s. In de Democratische Republiek Congo is het tegengaan van seksueel geweld onderdeel van trainingen van de Congolese veiligheidssector. In Soedan wordt politieke participatie van vrouwen bevorderd. Conform de geldende regels voor projectfinanciering zijn voor alle projecten doelen gesteld, die zowel tussentijds als na de uitvoering geëvalueerd worden.

Nr 1 56

Vraag

Wat zijn de criteria om verdere harmonisering van het wapenexportbeleid van de EU lidstaten te bereiken?

Antwoord

Alle EU lidstaten toetsen vergunningaanvragen voor de export van strategische goederen op basis van de acht criteria van het juridisch bindende EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/994/GBVB). Deze criteria gaan in op de vraag of een land zich houdt aan zijn internationale verplichtingen; de mensenrechtensituatie en de vraag of het land zich houdt aan het humanitair oorlogsrecht; de binnenlandse en regionale stabiliteit; de eventuele gevolgen van de beoogde export voor de veiligheid van bondgenoten; de houding van het land ten opzichte van de internationale gemeenschap; het omleidingsrisico van de goederen; en de gevolgen van de uitvoer voor de duurzame ontwikkeling van het land van bestemming.

Door het instellen van deze criteria, alsmede doordat de EU-lidstaten geregeld overleggen over het wapenexportbeleid en alle vergunningafwijzingen (‘denials’) met elkaar delen, is het wapenexportbeleid binnen de EU vergaand geharmoniseerd. Niettemin blijft Nederland in EU verband en op bilateraal niveau aandringen op nog betere afstemming en harmonisatie in de toepassing van de criteria. Zo zal Nederland een EU-seminar organiseren over de wijze waarop EU-lidstaten invulling geven aan criterium acht (het OS-criterium). Doel is om tot een meer uniforme toepassing van het criterium te komen.

Nr 1 57

Vraag

Wat is het concrete doel bij de uitbreiding en versterking van het VN-wapenregister en wat is de stand van zaken?

Antwoord

Het doel van de uitbreiding en versterking van het VN-Wapenregister is het creëren van meer vertrouwen tussen de verschillende lidstaten. Nederland blijft zich hiervoor inzetten, evenals voor universele deelname aan het VN-Wapenregister. Mede op initiatief van Nederland benadrukt de EU in de relevante fora het belang van openheid in bewapening en deelname aan het VN-Wapenregister.

Sinds de instelling hebben 175 landen op enig moment aan het VN-Wapenregister gerapporteerd, waaronder alle belangrijke wapenproducerende, -importerende en -exporterende landen. Naar schatting omvat het VN-Wapenregister inmiddels meer dan 95% van de wereldwijde handel in de zeven categorieën conventionele wapens die het Register omvat. Sinds 2006 kan op vrijwillige basis gerapporteerd worden over de in- en uitvoer van kleine en lichte wapens. In 2007 hebben bijna 40 landen, waaronder Nederland, deze informatie toegevoegd aan de nationale rapportages van het Wapenregister. De doelstelling van Nederland blijft de toevoeging van “kleine en lichte wapens” als volwaardige achtste categorie aan het Wapenregister.

Nr 1 58

Vraag

Welke middelen heeft de regering gereserveerd voor de implementatie van de Conventie over Cluster Munitie, met betrekking tot: 1. het vernietigen van eigen voorraden; 2. het leveren van assistentie bij het opruimen van onontplofte submunities, en 3. het leveren van assistentie voor slachtofferhulp zoals bepaald in de Conventie? Hoe verhoudt dit budget zich tot het budget dat reeds is gereserveerd voor ruiming van onontplofte oorlogsresten in het algemeen en de verplichtingen die Nederland onder het Verdrag tegen Landmijnen heeft?

Antwoord

Het Verdrag inzake Clustermunitie kent alleen de verplichting tot het ruimen en vernietigen van resten van clustermunitie op het eigen grondgebied. Het leveren van assistentie bij het opruimen van onontplofte submunities en het leveren van assistentie voor slachtofferhulp is geen verplichting onder het Verdrag. Nederland vindt deze vormen van assistentie echter zeer belangrijk en levert hier middels verschillende projecten al sinds langere tijd een bijdrage aan. Zo draagt Nederland over de periode 2008-2011 ruim 1,9 miljoen euro bij aan de NGO Handicap International Belgium (HIB) en steunt hiermee hulp aan slachtoffers van mijnen en ‘ explosive remnants of war ’ (ERW) in Irak, Angola en de Democratische Republiek Congo. Tevens levert Nederland een bijdrage aan een programma van HIB, specifiek gericht op de slachtoffers van clustermunitie. Ook steunt Nederland via het Stabiliteitsfonds het tegengaan van de proliferatie van kleine wapens en munitievernietiging, waaronder ook clustermunitie kan vallen. In 2009 is hier 700.000 € aan uitgegeven. Dit bedrag staat los van het bedrag dat jaarlijks voor de implementatie van het Verdrag op het verbod van Landmijnen is gereserveerd.

Nr 159

Vraag

Is het hervormen van de Congolese veiligheidssector ook onderdeel van de Nederlandse samenhangende inzet van politieke, ontwikkelings- en veiligheidsinstrumenten in DR Congo?

Antwoord

Ja.

Tussen 2002 en 2010 zette Nederland 40 miljoen euro in ter bevordering van vrede en veiligheid in de DRC. Nederland is een zeer grote donor binnen de VN Stabilisatiestrategie in Oost-Congo (ISSSS), waaronder SSR-gerelateerde activiteiten ter bescherming van de burgerbevolking vallen, zoals de bouw van kazernes voor het Congolese leger en de versterking van militaire rechtspraak. Verder is een Nederlandse civiele expert ter plaatse ingezet om de samenwerking tussen de civiele en militaire VN-onderdelen te bevorderen.

Nederland zet ook civiele en militaire capaciteit in via multilaterale organisaties. Zo steunt Nederland een EU-missie in het kader van het Gemeenschappelijk Veiligheid en Defensie Beleid, de "EU advisory and assistance mission for security sector reform in the Democratic Republic of Congo" (EUSEC DRC) met drie militairen en zette het in 2010 twee civiele experts in bij de SSR-eenheid van MONUSCO. Nederland streeft naar voortzetting van deze inzet.

Nr 1 60

Vraag

Wordt er (mede door de Nederlandse regering) naar gestreefd dat bij alle anti-piraterij operaties (inclusief operaties in NAVO-verband) waaraan Nederland deelneemt, aangehouden piraten kunnen worden gedetineerd en kunnen worden overgedragen aan een gerechtelijke instantie in de regio?

Antwoord

Ja. De regering hecht veel belang aan adequate overdrachtsovereenkomsten met landen in de regio voor opgepakte piraterijverdachten. De EU heeft in verband met operatie Atalanta meerdere van dergelijke overdrachtsovereenkomsten gesloten. De NAVO, die met Operation Ocean Shield eveneens actief is voor de kust van Somalië, heeft dergelijke overeenkomsten nog niet kunnen sluiten. Nederland dringt er in NAVO-verband op aan dat een effectief juridisch kader wordt bewerkstelligd, zodat verdachte piraten kunnen worden overgedragen aan landen in de regio.

Nr 161

Vraag

Kan de regering een overzicht geven van de huidige krachtsverhouding in Soedan incl. de presentie van internationale troepen in het Zuiden? Hoe beoordeelt de regering deze krachtsverhouding en hoe groot acht zij de kans dat, met steun vanuit Khartoem, binnenkort ook in het Zuiden omvangrijke gevechten zullen plaatsvinden zoals eerder in o.m. Darfoer conflicten zijn uitgevochten met groot verlies van mensenlevens?

Antwoord

In het Zuiden is de VN-missie UNMIS aanwezig, met plm 10.000 militairen. De precieze krachtsverhoudingen in het Zuiden zijn diffuus, mede door aanwezigheid de zgn. ‘Other Armed Groups’ (milities die nog niet in het reguliere leger zijn opgenomen) en de aanwezigheid van de Lord Resistance Army . De internationale gemeenschap maakt zich sterk voor het voorkomen van een hernieuwd conflict tussen Noord en Zuid, onder andere door de naleving van het Comprehensive Peace Agreement te ondersteunen en te pleiten voor goede voorbereidingen op het zelfbeschikkingsreferendum en de periode daarna. Voor stabiliteit is het daarnaast van belang dat het leger van Zuid-Soedan, de SPLA, hervormd wordt, en er een goede politiemacht opgebouwd wordt.

Nr 162

Vraag

Op welke wijze wordt navolging gegeven aan VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 door Nederlandse NGO’s die lokale vrouwenorganisaties ondersteunen? Omvat dit ook begeleiding en bescherming aan (een aantal) vrouwen die politiek actief willen worden?

Antwoord

Nederland is tot dusverre het enige land waar het Nationaal Actieplan (NAP) voor de uitvoering van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 door zowel de overheid als organisaties uit het maatschappelijk middenveld is ondertekend. Er is dus sprake van gedeelde verantwoordelijkheid om de doelstellingen van het NAP te behalen. In de hoedanigheid van coördinator van het NAP, is het ministerie van buitenlandse zaken op de hoogte van de activiteiten van betrokken NGO’s in het ondersteunen van vrouwenorganisaties in (post-)conflictlanden. Uit de rapportage over 2009 is gebleken dat de meeste maatschappelijke ondertekenaars hun activiteiten richten op aandachtsgebied 2 van het NAP, te weten “Preventie, bemiddeling en wederopbouw”. Veel Nederlandse NGO’s geven trainingen en zijn actief op lobbygebied. Het (uiteindelijke) doel van deze activiteiten is om de organisaties te versterken die de belangen van vrouwen behartigen en ondersteunen.

In de rapportage over 2009 is geconstateerd dat weinig activiteiten zijn gericht op opbouw of verandering van instituties, zoals wijzigingen in rechtssystemen, in het politieapparaat of in politieke structuren. Mede als respons op deze constatering is tijdens de mid term review van het NAP (april 2010) besloten dat de focus van het NAP onder andere zal komen te liggen op het bevorderen van vrouwelijk leiderschap en politieke participatie in maximaal vier fragiele staten. Begeleiding en bescherming van vrouwen die politiek actief willen worden, valt hier ook onder.

Nr 163

Vraag

Bij artikel 2.5 Regionale stabiliteit en crisisbeheersing wordt Burundi genoemd, terwijl uit de HGIS begroting blijkt dat geld uit dit artikel voor Burundi verdwijnt (HGIS, pag. 26): wordt er vanaf 2011 nog uit artikel 2.5 geïnvesteerd in Burundi of niet? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Er wordt nog steeds geïnvesteerd in veiligheid en ontwikkeling in Burundi; vooral via het bilaterale SSD programma. Dergelijke uitgaven onder artikel 2.5 komen uit het centraal beheerde Stabiliteitsfonds. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vragen 79 en 84 mbt de HGIS-nota.

Nr 165

Vraag

Op welke wijze draagt Nederland bij aan een goede implementatie van het referendum in Soedan en met welke bedragen? Is daarbij ook monitoring van de fase voorafgaand aan het referendum aan de orde? Welke monitorings- en waarnemersmissies van het referendum zijn voorzien?

Antwoord

N ederland blijft via diplomatieke kanalen aandringen op tijdige voorbereidingen van de referenda in Zuid-Soedan en Abyei. Nederland draagt via de VN met € 5 miljoen bij aan de voorbereidingen. Via de EU draagt Nederland bij aan een EU-waarnemingsmissie, die zowel de registratiefase als de referenda zelf zal waarnemen. Er zullen ook andere internationale waarnemingsmissies aanwezig zijn, o.a. van het Carter Institute (reeds aanwezig) en uit de regio (Afrikaanse Unie en Afrikaanse landen). Er zullen ook lokale waarnemingsmissies aanwezig zijn.

Nr 166

Vraag

Geeft Nederland een bijdrage aan DDR programma’s van de UNDP in Soedan? Zo ja, hoe hoog is deze bijdrage en welke andere donoren dragen hoeveel bij? Welke afspraken zijn gemaakt over rapportage en verantwoording door de UNDP over bestede gelden? Komt de UNDP deze afspraken na?

Antwoord

Ja. Nederland droeg in 2009 USD 1,5 miljoen bij aan het UNDP DDR programma in de drie transitiegebieden Blue Nile State, South Kordofan en Abyei, en is van plan zowel in 2010 als in 2011 USD 1,25 miljoen bij te dragen. Andere donoren die tot op heden hebben bijgedragen aan het DDR-programma zijn het Verenigd Koninkrijk (USD 10 miljoen), Japan (USD 16,1 miljoen), Zweden (USD 4,6 miljoen), Italië (USD 4,1 miljoen), Noorwegen (USD 8,6 miljoen), Canada (USD 10 miljoen), Duitsland (USD 2,4 miljoen), MDTF/Wereldbank (USD 40 miljoen, waarvan 26% door NL) en het Peace Building Fund (USD 6,7 miljoen). De afspraak is gemaakt dat UNDP jaarlijks rapporteert over het programma en de besteding van de (Nederlandse) gelden. UNDP komt deze afspraken na.

Nr 167

Vraag
Draagt Nederland, naast deelname aan maritieme missies ter bestrijding van de piraterij voor de kust van Somalië, ook bij aan armoedebestrijding, crisisbeheersing en/of preventie in Somalië zelf?

Antwoord
De NL inzet op Somalië is primair een multilaterale inzet, via de VN en de EU. Somalië is geen OS-partnerland en Nederland draagt dan ook niet bilateraal bij aan duurzame armoedebestrijding. Nederland draagt hieraan bij via de algemene bijdragen aan multilaterale organisaties en middels humanitaire hulp (€ 6,5 miljoen). Nederland is naast piraterijbestrijding bilateraal actief met steun aan activiteiten op gebied van goed bestuur (€ 715.000) en vrede en veiligheid (totaal € 3,6 miljoen). Dit met name door middel van steun aan het ACOTA programma van de VS, dat voorziet in extra training en uitrusting voor vredestroepen van o.a. de African Union Mission in Somalia (AMISOM).

Nr 168

Vraag

Houdt het zekerstellen van de uitkomst van het referendum in Zuid-Sudan in 2011 in dat Nederland ook post-CPA actief in Soedan blijft?

Antwoord

De stabiliteit van Soedan is belangrijk voor de veiligheid en stabiliteit van de regio. Het ligt daarom in de verwachting dat Nederland betrokken zal blijven bij Soedan als onderdeel van het beleid voor internationale vrede- en veiligheid.

Nr 169

Vraag

Wordt ook specifiek het Nederlandse 3D beleid in Uruzgan geëvalueerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de evaluatie verwachten?

Antwoord

Op basis van het Toetsingskader 2009 wordt de Nederlandse bijdrage aan ISAF van 2006 tot 2010, inclusief de redeployment , geëvalueerd. Momenteel wordt bezien op welke wijze de evaluatie het best vorm kan worden gegeven om voldoende recht te doen aan het 3D karakter van de missie. De evaluatie zal in de zomer van 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden, zoals gemeld in de stand van zaken brief Afghanistan van 28 september jl. (TK, Kamerstuk 27925 nr 405).

Nr 170

Vraag

Wanneer is de nationale strategie voor civiele crisisbeheersing afgerond evenals de opzet van de expertpool, in aanvulling op de bestaande korte missiepool? Waar liggen de knelpunten?

Antwoord

Naast de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken leveren verschillende andere ministeries capaciteiten voor crisisbeheersingsmissies en -operaties. De nationale strategie zal een kader gaan bieden voor goede onderlinge samenhang en afstemming. Aan de totstandkoming van de nationale strategie en de interdepartementale expertpool wordt nog gewerkt.

Nr 171

Vraag

Op welke wijze gaat NL bijdragen aan het door de VN ingezette veranderingsproces met Charting a new Horizon for UN peacekeeping?

Antwoord

Nederland zet in op de volgende prioriteiten:

- Heldere mandaten voor VN vredesmissies: Nederland ondersteunt de verdere uitwerking van operationele richtlijnen ter bescherming van burgers (waaronder geweld tegen vrouwen). Ook zet Nederland in op een samenhangende inzet van militaire, politieke en ontwikkelingsactiviteiten op basis van geïntegreerde planning .

- Verbetering van bevelsstructuren binnen VN-vredesmissies. Nederland ondersteunt de aanbeveling dat via informele consultatiemechanismen de troepenleverende landen meer strategische invloed krijgen op de uitvoering van het mandaat.

- Meer en betere samenwerking van de VN met regionale organisaties zoals de EU, NAVO, de AU en regionale ontwikkelingsbanken. Deze kan bestaan uit opeenvolging van missies of complementaire samenwerking.

- Verhoging van capaciteit en kwaliteit: Nederland zal blijven bezien wanneer het kan bijdragen aan de VN-vredeshandhaving. Strategische inzet van Nederlands personeel kan daar onderdeel van uitmaken. Daarnaast zet Nederland zich in voor verbetering van de kwaliteit van VN vredestroepen door financiering van training van VN Peacekeepers. In de ontwikkeling en uitvoering van die training legt Nederland onder meer nadruk op een geïntegreerde benadering van (post-)conflictsituaties en seksueel geweld tegen vrouwen.

Voorts onderkent het New Horizon-rapport dat VN-vredesmissies flexibeler ondersteunt moeten worden. Daartoe is een nieuw logistiek concept geïntroduceerd: de global field support strategy . Nederland heeft met twee seminars voor lidstaten in New York bijgedragen aan de introductie van dit concept.

Nr 172

Vraag

Als het gaat over de implementatie van VN resolutie 1325 en het beleid van de NAVO, op welke wijze wordt VN resolutie 1325 beter verankerd in de NAVO? Wat wordt de Nederlandse inzet als het gaat om implementatie en uitvoering van VN resolutie 1325 in Afghanistan zowel binnen als buiten ISAF-verband als in het algemeen?

Antwoord

Op de NAVO Top in Lissabon wordt een voortgangsrapport behandeld over de verankering van resolutie 1325 in de NAVO. Nederland steunt de agendering van het rapport en zal met name pleiten voor concrete follow up . In Afghanistan wil Nederland onder meer de capaciteit van vrouwenorganisaties vergroten om hen in staat te stellen de uitvoer van het National Action Plan for the Women of Afghanistan (NAPWA) zelf te bevorderen. Het NAPWA omvat een zeer complete lijst van benchmarks, waaronder VNVR resolutie 1325. Ook in ISAF-verband zet Nederland zich in voor vrouwen. Een Nederlandse adviseur met ondermeer gender-expertise is op het NAVO-hoofdkwartier in Kabul geplaatst om programma’s en trainingen op het gebied van gender te bevorderen. In Uruzgan blijft Nederland in de lopende programma’s specifiek aandacht besteden aan de positie van vrouwen en meisjes.

Nr 173

Vraag

Welke maatregelen worden genomen om rampenrisicovermindering meer aandacht te geven in OS- en klimaatbeleid en in Nederlandse programma’s? Wordt hierbij ook gedacht aan het aanplanten van gemengde bossen met suikerpalmen die langere perioden van overstromingen overleven, voorkomen dat gronden wegspoelen, voor voedingsproducten zorgen en daarmee een inkomstenbron zijn voor de lokale bevolking? Hoe staat het met de pilot inzake het aanplanten van suikerpalmen in Colombia?

Antwoord

Nederland heeft bijgedragen aan een studie naar de gevolgen van klimaatverandering en de kosten van aanpassing aan klimaatverandering. Het stelt ontwikkelingslanden in staat plannen op te stellen om de risico’s ten gevolge van klimaatverandering te voorkomen of te mitigeren. Nederland draagt daarnaast in meerdere landen bij aan verbeterd waterbeheer in het licht van klimaatverandering en steunt maatregelen om bosdegradatie, die leidt tot erosie en hoge uitstoot van CO2, te voorkomen via het REDD-initiatief (Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation).

Het planten van suikerpalm in bestaand (gemengd) bos vindt ondermeer plaats in Indonesië, maar wordt niet gerekend tot rampenrisicovermindering. Wel worden met steun uit het Fonds Duurzame Biomassa Mondiaal in Indonesië de mogelijkheden onderzocht om uit suikerpalm duurzame biomassa-energie voor productiedoeleinden op te wekken. In Colombia hebben de indieners van het pilot project voor de aanplant van suikerpalmplantages zich teruggetrokken en is het project niet tot uitvoering gekomen.

Nr 174 BZ en 94 HGIS

Vraag 174

Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn op het gebied van "internationale kennisontwikkeling en richtlijnen voor internationale actoren in het kader van de OESO/DAC"? Betekent dit dat NL de discussie over wat nu wel en niet ODA-ble is, wil heropenen?

Vraag 94 HGIS

Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn op het gebied van "internationale kennisontwikkeling en richtlijnen voor internationale actoren in het kader van de OESO/DAC"? Betekent dit dat NL de discussie over wat nu wel en niet ODA-ble is, wil heropenen?

Antwoord

De genoemde doelstelling heeft geen betrekking op de DAC ODA-criteria, maar op internationale kennisontwikkeling op het gebied van fragiele staten.

Deze kennisontwikkeling wordt onder andere vormgegeven door partnerschappen met Clingendael en de IS academie Fragiele Staten ism Universiteit Wageningen. Ook zijn m et enkele internationaal opererende NGO’s (zoals Interpeace, International Crisis Group en International Alert) strategische partnerschappen afgesloten die zich zowel richten op kennisontwikkeling op het gebied van conflictanalyse, als op toepassing hiervan in het veld.

Nederland is co-voorzitter van de DAC-werkgroep fragiele staten en werkt in dat verband onder andere aan een impuls voor de benadering van staatsopbouw. B innen INCAF wordt ook gewerkt aan de ontwikkeling van donorrichtlijnen over staatsopbouw, transitiefinanciering (de zgn. kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw) en risicomanagement. Deze richtlijnen bouwen voort op de OECD/DAC Principles on Good International Engagement in Fragile States and Situations.

Nr 175

Vraag

Welk budget reserveert u voor rampenriscovermindering? Is dit onderdeel van het noodhulpbudget of komt het er bovenop? Is het juist dat uit berekeningen blijkt dat iedere euro die wordt gespendeerd aan rampenrisicovermindering een besparing oplevert van vijf a tien euro in economisch verlies bij rampen? Is het in dit dit licht juist te veronderstellen dat ontwikkelingshulp in de vorm van rampenrisicovermindering goedkoper en efficiënter is dan noodhulp?

Antwoord

Nederland draagt op jaarbasis 2,25 mln euro bij aan de belangrijkste multilaterale instrumenten op het gebied van rampenrisicovermindering, te weten de Internationale Strategie voor Rampenrisicovermindering van de VN (ISDR) en de Global Facility voor rampenrisicovermindering van de Wereldbank. Daarnaast wordt via het Nederlandse Rode Kruis bijgedragen aan lokale capaciteitsopbouw op het gebied van rampenrisicovermindering. Ook binnen de respons op acute rampen waar Nederland aan bijdraagt, zijn elementen die betrekking hebben op rampenrisicovermindering, bijvoorbeeld op het gebied van capaciteitsopbouw ten behoeve van rampenparaatheid.

Binnen de begroting voor humanitaire hulp is een aparte begrotingslijn gecreëerd voor rampenrisicovermindering. Rampenrisicovermindering overstijgt echter het bereik van humanitaire hulp en is evenzeer verbonden met ontwikkelingssamenwerking en klimaatadaptatie. Daar waar opportuun worden structurele ontwikkelingsactiviteiten gefinancierd op het gebied van rampenrisicovermindering. Dit is bijvoorbeeld in Ethiopië het geval.

De financiële besparingen die rampenrisicovermindering oplevert, omdat rampen worden voorkomen, zijn gebaseerd op schattingen. Uit een recente studie van de Wereldbank blijkt dat beperkte investeringen in preventie effectief en kosteneffectief zijn, afgezet tegen de hoge kosten voor noodhulp en wederopbouw in geval van een ramp. Echter, het verlenen van noodhulp blijft, naast investering in rampenrisicovermindering, noodzakelijk.

Nr 176

Vraag

De regering heeft het voornemen om 75% van het noodhulpbudget in de eerste vier maanden van het jaar toe te kennen. Kunt u dit voornemen toelichten? Hoe verzekert de overheid beschikbaarheid van voldoende middelen als later in het jaar onvoorziene rampen uitbreken?

Antwoord

Snelle, effectieve en ook voorspelbare financiering van humanitaire hulp is é én van de beginselen van het Goed Humanitair Donorschap-platform voor donoren, waaraan Nederland als medeoprichter gecommitteerd is. De VN komt normaliter aan het einde van een kalenderjaar met een overzicht van de humanitaire noden via het Consolidated Appeals Process (CAP). Het is in het licht van de GHD-beginselen passend om daarop snel te reageren middels een bijdrage, zodat het plan in het beoogde kalenderjaar adequaat kan worden uitgevoerd. Voor overige en onvoorziene noodsituaties is dan nog 25% beschikbaar, hetgeen in de regel voldoende mogelijkheden biedt om hulp te verlenen.

Nr 177

Vraag

Kunt u een overzicht geven van alle bijdragen die Nederland in 2010 en 2011 doet aan bilaterale en multilaterale programma’s die te maken hebben met Israëlische Palestijns conflict?

Antwoord

Nederland financiert meerdere projecten gericht op het bevorderen van het MOVP, waaronder initiatieven in het kader van watersamenwerking en projecten ter bevordering van vrij personen- en goederenverkeer ten behoeve van de onderwijssector in Gaza. In 2 010 is ruim €870.000,- hieraan besteed. Voor 2011 is het budget nog niet definitief vastgesteld maar voor de watersector is circa €750.000,- begroot

Het Nederlands OS-programma in de Palestijnse Gebieden richt zich op economische wederopbouw, goed bestuur (inclusief mensenrechten) en humanitaire hulp. Nederland wil met dit programma bijdragen aan het uiteindelijke doel van het MOVP: het creëren van een levensvatbare, democratische en onafhankelijke Palestijnse staat, dat in vrede en veiligheid naast Israël kan bestaan. De totale bijdrage aan de Palestijnse Gebieden in 2010 bedraagt € 41.9 mln. Het budget voor het bilaterale landenprogramma bedraagt ca. €21 mln. Daarnaast is in 2010 additioneel €15 mln voor UNRWA en €5.9 mln voor humanitaire hulp vrijgemaakt. Voor 2011 is €13 mln voor UNRWA begroot. De beslissing over de humanitaire bijdrage in 2011 zal genomen worden nadat de VN de inventarisaties van de humanitaire noden bekend heeft gemaakt.

Nr 178

Vraag

Wat is de mening van de regering over de wijze waarop in centraal-Afrika metalen worden gewonnen die in belangrijke mate worden benut voor de productie van mobiele telefoons, laptops, iPods, spelcomputers, digitale camera's enz.?

Vindt er internationaal overleg plaats over misstanden bij die winning en wat is de Nederlandse inzet daarbij?

Antwoord

Nederland streeft naar toenemende transparantie in de gehele grondstoffenketen in centraal-Afrika, om zodoende de relatie tussen grondstoffenwinning en conflict te kunnen doorbreken. Hiertoe heeft het Ministerie van Economische Zaken onder meer de totstandkoming van de “ OECD Due Diligance Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas” gefinancierd, en heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek laten verrichten door Resource Consulting Services (RCS) naar de mogelijkheden voor legale grondstoffenwinning in het Grote Merengebied. Nederland overlegt op dit moment daarnaast met de International Conference on the Great Lakes Region (ICGLR) over een bijdrage aan haar Regional Initiative against the Exploitation of Natural Resources (RINR), welke moet voorzien in een certificeringsmechanisme voor de handel in mineralen in het gebied.

In EU-verband is in 2009 mede op aandringen van Nederland de “Task Force on Illegal Exploitation and Trade of Natural Resources in the Great Lakes Region” opgericht. Deze Task Force staat op lokaal niveau regelmatig in contact met de autoriteiten in de Democratische Republiek Congo over te nemen maatregelen tegen de illegale exploitatie van gronstoffen in het gebied. Eind september 2010 vond daarnaast in Nairobi een “Joint Consultation on Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas” plaats van de OECD en de ICGLR over het concept van de genoemde “Due Diligence Guidance”, welke mede dankzij de Nederlandse inbreng tot stand is gekomen.

Nederland ondersteunt daarnaast het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) middels een bijdrage van 1,5 mln USD aan het EITI Multi-Donor Trust Fund en een jaarlijkse bijdrage van 250,000 USD aan het EITI secretariaat. Het EITI streeft naar transparantie in grondstoffentransacties om verantwoording te vergroten en corruptie te verminderen en wordt onder meer in de DRC geïmplementeerd.

Nr 179

Vraag

Activiteiten gericht op het vergroten van zeggenschap van burgers in ontwikkelingslanden zijn verder geïntensiveerd dankzij de actieve betrokkenheid van ambassades in een toenemend aantal partnerlanden. Welke landen? En wat was daarvan het resultaat?

Antwoord

Het vergroten van zeggenschap van burgers in ontwikkelingslanden draagt bij aan rechtvaardige en duurzame ontwikkeling. Negen ambassades in Benin, Bolivia, Ghana, Mozambique, Rwanda, Tanzania en Zambia zijn daarom in 2008 respectievelijk in 2009 (Guatemala, Zuid-Afrika) activiteiten gestart, specifiek gericht op het versterken van de verantwoordingsrelatie en het adresseren van ongelijke machtsverhoudingen die vaak in de weg staan van ontwikkeling. Daarbij werken de ambassades complementair aan onder meer SNV en VNG.

De eerste resultaten van deze pilotactiviteiten zijn bemoedigend. Zo is in Zambia duidelijker geworden welke investeringen het ministerie van onderwijs op de begroting heeft staan. Parent Teacher Associations konden, mede dankzij capaciteitsopbouw met steun van SNV, als gevolg daarvan bewerkstelligen dat fondsen die bedoeld zijn voor scholen ook daadwerkelijk voor scholen beschikbaar komen, deels via de districten.

In Mozambique steunt de ambassade zowel niet-gouvernementele organisaties als de overheid in de provincie Nampula voor versterking van accountability-mechanismen in publieke dienstverlening. Illustratief voor het succes hiervan is het feit dat de provinciale overheid en de maatschappelijke organisaties deze zomer gezamenlijk een workshop hebben georganiseerd over best practices inzake domestic accountability. Zij spraken af een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen voor nader te nemen stappen. Interesse van de maatschappelijke organisaties is gegroeid om betrokken te zijn bij het lokale planning- en besluitvormingsproces. Dit alles is voorwaardenscheppend voor een betere domestic accountability.

De pilot in Guatemala is gericht op verbetering van samenwerking tussen Congres en Rekenkamer. . Het Congres heeft inmiddels aangegeven wat het verwacht van de Rekenkamer met betrekking tot haar goede begrip van de jaarrapporten, en de Rekenkamer ziet inmiddels goede mogelijkheden om congresleden behulpzaam te zijn. Dit zijn de eerste positieve stappen in een proces dat lange adem zal vergen.

Naast de pilotactiviteiten krijgen de posten in toenemende mate aandacht voor zeggenschap van burgers, ook in al lopende activiteiten. Ter toelichting twee concrete voorbeelden van iets langer lopende activiteiten.

The Tanzania Media Fund takes off with a bang’, meldt de Tanzania Media Council in het jaarverslag 2009. Dit mediafonds gericht op bevorderen van onderzoeksjournalistiek leverde vele persartikelen op, ook van journalisten in meer rurale delen van het land en soms leidend tot follow-up door de overheid. Zo werd foute babymelkpoeder uit de markt gehaald en kwam de betrokkenheid van de politie bij illegale exporten aan het licht.

Een ander voorbeeld is de langjarige steun van Nederland aan de Rekenkamer in Rwanda OAG, door twinning met de Nederlandse Algemene Rekenkamer. I n voorkomend geval staan op internet gepubliceerde rapporten ook harde opmerkingen over mismanagement, of zelfs aantoonbare fraude, die publiciteit krijgen en actieve inbreng van het parlement. Waar er t ien jaar geleden noch een Rekenkamer, noch geconsolideerde jaarrapporten van Financiën bestonden,
zijn de werkzaamheden van OAG jaar op jaar een verbetering die van cruciaal belang is voor domestic accountability. De speciale performance audits van de laatste jaren (bijvoorbeeld over maternal health uit 2008) hebben veel positieve respons gehad en kunnen op die wijze bijdragen aan de verbetering van de gezondheid van moeders.

Nr 180

Vraag

Waarom wordt Irak niet genoemd in het rijtje van landen waar sprake is van een complexe humanitaire crisis van langdurige aard? Wat betekent dit voor de humanitaire hulpverlening aan Irakese vluchtelingen in Noord-Irak waaraan Nederland een bijdrage levert? Verricht de VN inmiddels activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening in de Nineveh-vlakte, zo ja welke?

Antwoord

De landen genoemd op pagina 35 van de Memorie van Toelichting betreffen de Nederlandse partnerlanden in het profiel ‘veiligheid en ontwikkeling’ uit de beleidsbrief ‘Een Zaak van Iedereen’. Irak hoort daar niet bij. Bij de keuze voor de landen is rekening gehouden met de doelstellingen van het fragiele statenbeleid, de historische betrokkenheid van Nederland en de mate waarin Nederland en de internationale gemeenschap een verschil kunnen maken in de ontwikkeling van die landen.

In 2010 heeft Nederland via UNICEF 1,3 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire hulp ten behoeve van Irak. De VN verstrekt in samenwerking met lokale NGO’s humanitaire hulp (o.a. voedselhulp) op de Nineveh-vlakte.

Nr 181

Vraag

Blijft het politieke partijenprogramma onderdeel uitmaken van het totale budget voor MATRA voor 2011? Zo ja, om welk bedrag gaat het?

Antwoord

Zoals is vermeld in de in november 2009 aan de Kamer aangeboden notitie “Matra gemoderniseerd” wordt binnen het Matra programma een bed rag geoormerkt waarop de Nederlandse partijstichtingen een beroep kunnen doen. Voor 2011 is een bedrag van € 2 mln. begroot, waarvan € 1,25 mln is bestemd voor betalingen van de laatste termijnen van de subsidies die in de periode 2008-2010 werden verleend. In het licht van hoge doorlopende verplichtingen binnen het Matra-programma als geheel is het onzeker of er in 2011 voldoende ruimte zal zijn voor het verlenen van nieuwe subsidies.

Nr 182

Vraag

Wanneer kan de Kamer de evaluatie over het NIMD verwachten?

Antwoord

De evaluatie van het NIMD is bijna afgerond. Voor het einde van 2010 zal uw Kamer een brief toegaan over de geïntegreerde evaluatie capaciteitsontwikkeling en de institutionele evaluatie als ook over het onderzoek naar het beheer van het NIMD.

Nr 183

Vraag

Op welke concrete wijze wilt u Nederland als gasrotonde van Noordwest Europa door energiediplomatie verder positioneren?

Antwoord

Een belangrijk instrument om de gasrotonde te positioneren is het afleggen van bezoeken op ministerieel niveau. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om bilaterale bezoeken aan gasproducerende landen, met onder andere als doel de gasrotonde als een belangrijke afzetmarkt voor hun gas te promoten en deze landen te interesseren om gasgerelateerde investeringen in de gasrotonde te plegen. In relatie tot deze doelstellingen worden o.a. economische missies georganiseerd en wordt, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau, deelgenomen aan internationale conferenties.

Tevens wordt ten aanzien van ons omringende landen een actieve diplomatie gevoerd. Dit vindt plaatst op bilateraal niveau, maar ook in regionaal verband zoals in het Pentalateraal Gas Platform. Doel is onder andere het verder ontwikkelen van een Noordwest-Europese gasmarkt en gashub door grensoverschrijdende investeringen op elkaar af te stemmen. Alleen door samen te werken kunnen deze investeringen worden gerealiseerd.

Ook in multilateraal verband voert Nederland een actieve gasdiplomatie. Zo speelt Nederland een actieve rol binnen organisaties als het International Energy Agency en het International Energy Forum. De laatste organisatie levert een belangrijke bijdrage aan een actieve en constructieve dialoog tussen gasproducerende en -consumerende landen.

Nr 184

Vraag

Welke activiteiten ontplooit Nederland op het gebied van duurzame energie in sub-Sahara Afrika?

Antwoord

Nederland ondersteunt de hernieuwbare energie activiteiten in sub-Sahara Afrika via bilaterale en multilaterale programma’s, alsook tezamen met maatschappelijk middenveld en de private sector. In de bilaterale programma’s gaat het om activiteiten zoals de formulering van de nationale energiestrategie en de nationale strategie voor herbebossing en duurzaam bosbeheer in Rwanda, een biobrandstoffenprogramma in Mozambique en rurale elektrificatie in Zambia. Daarnaast is er het “Energising Development” programma samen met Duitsland in 12 landen in Sub Sahara Afrika dat als doel heeft het vergroten van toegang tot moderne energiediensten op basis van hernieuwbare bronnen voor arme huishoudens, sociale instellingen en het MKB. Ook via publiek-private samenwerking (o.m. met NUON, Philips) wordt hernieuwbare energie in Sub Sahara Afrika gestimuleerd, met name op terrein van zonne-energie. Via NGOs wordt bijgedragen aan de toegang tot duurzame energie en de ontwikkeling van een commerciële sector voor huishoudelijk biogas. Tot slot financiert Nederland meerdere multilaterale energie-programma’s in Sub Sahara Afrika, zoals het EU Energy Initiative Partnership and Dialogue Facility (EUEI PDF), gericht op het assisteren van landen bij de ontwikkeling van beleid, strategieën en actieplannen en ondersteuning van het Africa-EU Energy Partnership (AEEP). Het Africa Renewable Energy Access (AFREA) programma is met name gericht op het verbeteren van de lokale opwekkings- en transmissiecapaciteit en het verbeteren van het marktfunctioneren voor energiediensten terwijl het Scaling up Renewable Energy Programme (SREP) de haalbaarheid van lage emissie ontwikkeling in de energiesector wil demonstreren, Het Energy Sector Management Assistance Program (ESMAP) ondersteunt ontwikkelingslanden bij het ontwikkelen van hun kennis en institutionele capaciteit op het gebied van (hernieuwbare) energie.

Nr 185

Vraag

Wat wordt uw concrete beleid ten aanzien van de veiligheidssituatie in Nigeria? Denkt u daarbij ook aan politionele of militaire middelen? Zo ja, welke en indien neen, welke middelen wel? Op welke wijze werkt u hierbij samen met Nederlandse bedrijven?

Antwoord

Nederland volgt de veiligheidssituatie in West-Afrika, inclusief Nigeria, met bijzondere aandacht.

De inzet van Nederlandse politionele of militaire middelen in Nigeria is op dit moment niet aan de orde. Wel richt Nederland zich met name op aanpak van de drugsproblematiek. De Nederlandse inzet is daarbij gericht op kennisuitwisseling, het voeren van een dialoog, capaciteitsopbouw en versterking van het handhavingsysteem. Ook heeft Nederland een reeks trainingen en cursussen gegeven aan de staf van het Nigeriaanse agentschap voor de bestrijding van mensenhandel en wordt voorts een project gefinancierd met betrekking tot de opvang van slachtoffers.

Daarnaast draagt Nederland vanuit het Mensenrechtenfonds bij aan het centrum voor conflictmanagement en vredesopbouw van de universiteit van Jos. Naast onderzoek naar de oorzaken van het geweld besteedt dit centrum veel aandacht aan voorlichtingscampagnes ter voorkoming van geweld tussen verschillende groepen.

De EU voert ten slotte in Nigeria een programma uit ter waarde van 677 miljoen Euro (2009 – 2013), dat direct gericht is op goed bestuur, mensenrechten, vredesprocessen en handel. Dit “Nigeria-EU Joint Way Forward” programma koppelt een politieke dialoog op hoog niveau aan lange termijn ontwikkelingsinvesteringen in Nigeria, met name in de Niger Delta. Tot slot voert de regering een dialoog met Nederlandse bedrijven die actief zijn in Nigeria, waarbij de veiligheidssituatie in de Niger Delta nadrukkelijk op de agenda staat.

N r 186

Vraag

Wat betekent het schrappen van Operationele Doelstelling 2.9? Worden na overheveling van de middelen naar OD 6.1 de beleidsdoelstellingen integraal overgenomen? Zo nee, welke veranderingen worden doorgevoerd?

Antwoord

Zie vraag 63

Nr 187

Vraag

Waardoor wordt de daling van uitgaven voor goed bestuur, beleidsartikel 2.7, vanaf 2009 veroorzaakt? (zie ook vraag 15 HGIS)

Antwoord

De daling van de uitgaven voor goed bestuur (beleidsartikel 2.7) vanaf 2009 heeft geen eenduidige oorzaak. Zoals bekend, is de besteding van bilaterale OS-middelen een aantal jaren geleden gedecentraliseerd en in de handen van de posten gelegd. Een teruggang in de uitgaven voor goed bestuur door een aantal posten heeft geleid tot deze daling. Voorbeelden hiervan zijn gedaalde uitgaven voor goed bestuur in onder meer Indonesië, Albanië, Bolivia, Burkina Faso, Georgië, Afghanistan en Bangladesh (vgl. vraag 61). Deze daling is dus niet het gevolg van gewijzigd beleid in Den Haag, maar veeleer een gevolg van decentraal genomen beslissingen, die om uiteenlopende redenen zijn genomen (zoals bezuinigingen, voldoende invulling van het thema door andere donoren, andere prioriteiten).

Nr 188

Vraag

Kan een specificatie gegeven worden van beleidsartikel 2.9 waardoor het inzichtelijk gemaakt wordt dat de verlaging te maken heeft met een vertraging in het Wereldbankprogramma in het Congobekken en de regionale programma's in Centraal-Azie en het Grote Merengebied?

Antwoord

Zie vraag 63

Nr 187

Vraag

Waardoor wordt de daling van uitgaven voor goed bestuur, beleidsartikel 2.7, vanaf 2009 veroorzaakt? (zie ook vraag 15 HGIS)

Antwoord

De daling van de uitgaven voor goed bestuur (beleidsartikel 2.7) vanaf 2009 heeft geen eenduidige oorzaak. Zoals bekend, is de besteding van bilaterale OS-middelen een aantal jaren geleden gedecentraliseerd en in de handen van de posten gelegd. Een teruggang in de uitgaven voor goed bestuur door een aantal posten heeft geleid tot deze daling. Voorbeelden hiervan zijn gedaalde uitgaven voor goed bestuur in onder meer Indonesië, Albanië, Bolivia, Burkina Faso, Georgië, Afghanistan en Bangladesh (vgl. vraag 61). Deze daling is dus niet het gevolg van gewijzigd beleid in Den Haag, maar veeleer een gevolg van decentraal genomen beslissingen, die om uiteenlopende redenen zijn genomen (zoals bezuinigingen, voldoende invulling van het thema door andere donoren, andere prioriteiten).

Nr 189 en 54 HGIS

Vraag

Wat houden de ontvangsten bij artikel 2.70 in?

Antwoord

De titels van de ontvangstenartikelen 2.70 en 2.10 op pagina 39 van de Memorie van Toelichting zijn per abuis foutief vermeld. In plaats van “Humanitaire Hulpverlening” (2.70) en “Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid” (2.10) moeten de juiste titels zijn: “Restituties Contributies” (2.70) en “Doorberekening Defensie Atlantische Commissie” (2.10).

De ontvangsten onder artikel 2.70 betreffen niet-uitgegeven gelden van de verdragsrechtelijk verplichte contributies die Nederland jaarlijks betaalt aan de NAVO, OVSE, CTBTO en OPCW.

Nr 190

Vraag

Welke gevolgen zal het hebben dat er in 2011 beduidend minder geld beschikbaar is voor artikel 2.5 Regionale stabiliteit en crisisbeheersing dan vorig jaar? Welke prioriteiten zijn gesteld bij het terugbrengen van het budget?

Antwoord

De verlaging is niet het resultaat van andere prioriteitsstellingen, maar vooral het gevolg van fluctuaties in verdragscontributies. Het grootste deel van de verlaging komt voor rekening van de lagere VN-contributie voor crisisbeheersingsoperaties.

Nr 191

Vraag

Blijft bij het formuleren van een nieuw veiligheidsbeleid van de NAVO ook voor de Nederlandse regering, de traditionele NAVO-taak (verdediging van het grondgebied van de NAVO-landen) een centrale rol spelen? Blijft ook het beleid van de Nederlandse regering gericht op het tegengaan van een verzwakking van de trans-Atlantische verbanden, in lijn met het AIV-advies?

Antwoord

Ja, ook voor de Nederlandse regering blijft de traditionele NAVO-taak (verdediging van het grondgebied van de NAVO-landen) een centrale rol spelen. Tegelijkertijd moet de NAVO niet alleen dichtbij huis maar ook verder weg kunnen optreden ter bescherming van de Euro-Atlantische veiligheid. Tevens blijft de Nederlandse regering sterk hechten aan een sterke trans-Atlantische band, in lijn met het AIV-advies.

Nr 192

Vraag

De interne markt wordt omschreven als één van de meest succesvolle Europese projecten; behoort de muntunie tot de andere succesvolle projecten? Indien neen, welke voorwaarden moeten nog worden vervuld om wel van een succes te spreken?

Antwoord

De Europese muntunie behoort zeker tot een van de belangrijke verworvenheden van de Europese samenwerking. In het bijzonder voor een handelsland als Nederland biedt het aanzienlijke voordelen als op de grote interne Europese markt geen wisselkoersrisico’s worden gelopen. Daarnaast heeft de gezamenlijke munt bijgedragen aan lagere en minder volatiele inflatie in de eurozone. Stabiele wisselkoersen en uiteindelijk de monetaire unie hebben ook een impuls gegeven aan de concurrentie tussen lidstaten. Daarnaast is het voor individuele burgers gemakkelijker geworden om tijdens Europese reizen met één munt te kunnen betalen.

Het afgelopen jaar heeft zich een aantal fundamentele uitdagingen voor de Economische en Monetaire Unie gemanifesteerd. Zo is gebleken dat het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) er onvoldoende toe heeft geleid dat de overheidsfinanciën van lidstaten op orde komen, zeker ook in goede economische tijden. Economische onevenwichtigheden, zoals uiteenlopend concurrentievermogen of zeepbellen in bijv. huizenmarkten, bleken ook een aanzienlijk risico te vormen voor de stabiliteit van de eurozone. Deze uitdagingen werden al eerder onderkend, zoals onder meer blijkt uit de mededeling van de Commissie uit mei 2008 “EMU@10”, maar kwamen pas in alle scherpte aan de oppervlakte als gevolg van de financieel-economische crisis van de afgelopen jaren.

Om de voordelen van de gezamenlijke munt te kunnen blijven benutten en de risico’s in te dammen, wordt in Europees verband hard gewerkt om maatregelen te treffen die toekomstige problemen kunnen voorkomen. Een werkgroep onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad dhr. Van Rompuy zal hiertoe voorstellen presenteren aan de Europese Raad van 28/29 oktober. Complementair hieraan heeft de Europese Commissie op 29 september jl. een pakket voorstellen uitgebracht dat het SGP aanzienlijk zal versterken en tevens risicovolle economische onevenwichtigheden binnen de EMU wil terugdringen. Nederland staat positief tegenover deze voorstellen, waarover u middels BNC fiches zult worden geïnformeerd.

Nr 193

Vraag

Er wordt gesproken over een goede balans tussen de verschillende Europese instellingen; vindt het kabinet de verhoudingen nu niet in balans? Wordt daar gedoeld op de Europese Raad die nu wel heel vaak bijeen komt?

Antwoord

Het Verdrag van Lissabon heeft een aantal institutionele veranderingen in gang gezet, zoals de introductie van een vaste voorzitter van de Europese Raad, een hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Het spreekt vanzelf dat de nieuwe institutionele structuur zich nog moet zetten. Voor Nederland staat voorop dat de Unie gebaat is bij een duidelijke taakverdeling tussen de instellingen en een goede samenwerking tussen de instellingen met ‘checks and balances’. T.a.v de Europese Raad geldt dat deze de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten dient te bepalen, maar niet de taak van de Commissie moet willen overnemen; de Commissie heeft het exclusieve recht van initiatief. Om deze reden heeft Nederland herhaaldelijk aangegeven geen voorstander te zijn van frequente extra Europese Raden.

Nr 194

Vraag

Vindt het kabinet niet dat vanwege het doel van een transparante Unie daarbij niet ook prestaties behoren die het aantal lobbyisten in Brussel reguleert? Indien ja, waarom staan ze hier niet genoemd en wat gaat het kabinet doen? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

In het kader van het Europees transparantie-initiatief heeft de Europese Commissie in 2008 een transparantie-register ingesteld. EU-lobbyisten kunnen zich op basis van vrijwilligheid bij dit register aanmelden, waarbij zij zich committeren aan de bijbehorende gedragscode. Inmiddels hebben ruim 3.000 belangenvertegenwoordigers zich ingeschreven. Het grote publiek kan de inhoud van het register raadplegen. De Commissie is van oordeel dat de huidige aanpak werkt en zorgt voor transparantie met betrekking tot lobby-activiteiten. Daarnaast hebben de Europese Commissie en het Europees Parlement besloten om een gezamenlijk register te lanceren. Hiertoe hebben zij al een herziene gemeenschappelijke gedragscode goedgekeurd. Het kabinet ziet tegen deze achtergrond geen aanleiding om het aantal lobbyisten te reguleren. Nederland is er wel voorstander van dat ook de Raad zich bij een gemeenschappelijk register aansluit en zal zich hiervoor inzetten.

Nr 195

Vraag

Er wordt gesproken over het formuleren van een standpunt voor de meerjarenbegroting 2014-2020; op welke punten zal deze nieuw zijn tov het al het geformuleerde standpunt in 2008? Hebben we hier te maken met een verdere uitwerking of betreft het een strategische aanpassing vanwege de Europese politieke ontwikkelingen? Indien het laatste, over welke ontwikkelingen spreken we dan?

Antwoord

Hervorming van de Europese begroting is noodzakelijk, waarbij de afdrachten van de lidstaten aan de EU evenwichtiger en transparanter moet worden. Het kabinet zal zich , zoals aangekondigd in het regeerakkoord, inzetten voor een substantiële vermindering van de afdrachten door Nederland aan de EU in de onderhandelingen over de komende financiële perspectieven voor de periode 2014-2020.

Dit najaar zal de Europese Commissie een mededeling over de begrotingsevaluatie presenteren, gevolgd door voorstellen voor de nieuwe Financiële Perspectieven in de eerste helft van 2011.

Nr 196

Vraag

Het kabinet heeft zich er eerder voorstander van getoond om te komen tot een systeem van rechtsstaatmonitoring; nu wordt er begonnen met een pilot voor het evalueren van de strafrechtelijke samenwerking tussen landen. Ziet het kabinet dit als een onderdeel van een toekomstige bredere rechtsstaatmonitoring of als de uitwerking ervan?

Antwoord

De afgelopen maanden is – samen met Duitsland en Frankrijk - gewerkt aan het ontwikkelen van een pilot voor het evalueren van de strafrechtelijke samenwerking tussen lidstaten. Deze pilot - die samen met beide lidstaten zal worden uitgevoerd - beoogt methodieken te ontwikkelen voor evaluatie van strafrechtelijke instrumenten. Het instrument waar deze pilot zich op zal richten betreft de evaluatie van de proportionaliteit van het uitvaardigen van een Europees arrestatiebevel.

De regering streeft ernaar om de uitkomsten van de pilot als input te laten dienen voor het voorstel voor een evaluatiemechanisme dat de Commissie zal uitwerken in de loop van 2012. Nederland zal zich ervoor inzetten dat dit voorstel ziet op een breed evaluatiemechanisme in strafrechtelijke samenwerking.

Nr 197

Vraag

Bij instrumenten wordt de Benelux niet genoemd, terwijl deze door het kabinet in stand wordt gehouden met o.a. het argument dat het een proeftuin is voor Europese samenwerking. Waarom niet?

Antwoord

De Benelux wordt expliciet genoemd onder Operationele doelstelling 3.4: Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 27 (pag. 49), zowel bij de te realiseren prestaties als bij de instrumenten/activiteiten en financiële inzet. Deze doelstelling valt ook onder het Beleidsartikel 3: Versterkte Europese Samenwerking.

Onder Operationele doelstelling 3.1: Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht, veiligheid, welvaart en duurzame economische groei biedt, wordt onder instrumenten/activiteiten coalitievorming genoemd. Hieronder valt ook de samenwerking met de Benelux landen. Zo vindt voorafgaande aan elke Europese Raad een overleg plaats om standpunten uit te wisselen en waar mogelijk af te stemmen teneinde samen op te trekken.

Nr 198

Vraag

Bij de financiële inzet wordt alleen ingegaan op de afdracht aan de EU, terwijl de EU ook meer drukt op andere middelen van de begroting, o.a. de inzet van ambtenaren in overlegcircuits en een toegenomen aantal Europese bijeenkomsten waar ministers bij aanwezig moeten zijn. Is er zicht op de kosten die daar mee gemoeid zijn? Indien ja, hoeveel?

Antwoord

Er is geen uitsplitsing beschikbaar van de kosten die samenhangen met deelname aan Europese bijeenkomsten door bewindslieden en ambtenaren. Vanwege de samenhang tussen nationaal en Europees beleid is het niet eenvoudig de kosten die samenhangen met Europese beleidsvorming afzonderlijk in kaart te brengen. Overigens valt er in het algemeen geen toename vast te stellen van Europese ministeriële bijeenkomsten. Uitzondering hierop vormden afgelopen jaar de Europese Raad en de EcoFin-raad, waarbij met name voor de EcoFin-raad de extra bijeenkomsten direct verband hielden met de financieel-economische crisis.

Nr 199

Vraag

De Memorie van Toelichting spreekt over een “Europa dat, als onderdeel van het Kwartet, een belangrijke bijdrage levert aan het MOVP”. Wordt daarmee vooral een politieke dan wel een financiële bijdrage bedoeld?

Antwoord

De EU speelt een wezenlijke rol in het MOVP. De politieke invulling van die rol vindt met name, maar niet exclusief, in Kwartetverband plaats. Tegelijk is de EU een belangrijke donor van onder andere de opbouw van Palestijnse staatsinstituties. Ook op die wijze draagt de Unie bij aan het doel van het MOVP: een twee-statenoplossing, waarbij Israël en de Palestijnen in vrede en veiligheid naast elkaar kunnen leven.

Nr 200

Vraag

In de begroting staat dat Nederland meewerkt aan Europese acties in het kader van veiligheid en gerechtigheid, die nodig zijn voor het laten slagen van een mogelijk vredesakkoord in het Midden-Oosten; aan welke acties moeten we denken?

Antwoord

Nederland heeft in EU-kader opgeroepen tot het uitwerken van activiteiten die de Unie ter ondersteuning zowel van het onderhandelingsproces, als van implementatie van een vredesregeling kunnen inbrengen (zogenaamde ‘deposits). Welke vorm deze zullen aannemen is nog niet bekend. Zij zullen in het verlengde liggen van de verschillende onderhandelingsgebieden, zoals water en veiligheid. Op deze terreinen geven de EU en Nederland al ondersteuning, bijvoorbeeld via projecten die bijdragen aan een betere waterverdeling (o.a. via de EXACT werkgroep en MEDRC), en in ondersteuning van de Palestijnse justitie- en veiligheidssector (o.a. EUPOL COPPS).

Nr 201

Vraag

Waarom staat er bij de hoofdstukken die als eerste moeten worden besproken bij de toetredingsonderhandelingen met IJsland niet ook de walvisvaart genoemd?

Antwoord

Onderhandelingshoofdstuk 27, milieu (waaronder walvisvaart valt), is naast het hoofdstuk over financiële diensten één van de meer complexe hoofdstukken in de toetredingsonderhandelingen met IJsland. Nederland meent dat dit onderwerp vroeg in de toetredingsonderhandelingen dient te worden betrokken.

Nr 202

Vraag

Is het juist dat de Europese Unie begrotingssteun verstrekt aan Azerbeidzjan? Zo ja, hoe hoog is dat bedrag? Is u bekend of er benchmarks en/of voorwaarden zijn gesteld aan deze begrotingssteun?

Antwoord

De EU verstrekt Azerbeidzjan sectorale begrotingssteun voor de sectoren energie, justitie al smede voor landbouw en rurale ontwikkeling. In totaal is voor deze programma’s een bedrag van € 44 miljoen gecommitteerd voor de periode 2008-2012, waarvan tot op heden slechts een klein bedrag is uitbetaald (€ 3 miljoen).

Voor uitbetaling van nieuwe tranches zijn door de Commissie per programma indicatoren opgesteld. Azerbeidzjan zal deze moeten vervullen om in aanmerking te komen voor uitbetaling van een volgende tranche van de middelen. Het gaat hierbij om zowel algemene voorwaarden, zoals de noodzaak tot het blijven voeren van goed macro-economisch beleid en verbeteringen ten aanzien van Public Finance Management, alsook meer programma- en sectorspecifieke voorwaarden.

Nr 203

Vraag

Draagt Nederland ook bij aan de bestrijding van HIV/AIDS in Europese landen met een ernstige HIV/AIDS-problematiek, zoals Rusland, de Oekraïne en de Oostzeelanden? In hoeverre tonen de regeringen van deze landen zich bereid om effectief beleid te ontwikkelen om HIV/AIDS in eigen land te bestrijden (vgl. ook de resolutie terzake van het Europees Parlement van 8 juli 2010)?

Antwoord

Via UNODC heeft VWS een bijdrage van 20 miljoen euro verstrekt aan harm reduction programma’s en beleidshervorming in Rusland, de Baltische Staten en Roemenië. Deze bijdrage loopt dit jaar af.

Daarnaast levert Nederland sinds 1994 via MATRA en PKP een bescheiden bijdrage aan de aidsrepons in Europese landen, als Rusland, Oekraïne, Georgië en Litouwen. Het gaat daarbij vooral om versterking van maatschappelijke organisaties die voorbeeldprojecten voor harm reduction opzetten en zich sterk maken voor hervorming van wetgeving en beleid ten behoeve van HIV preventie onder drugsgebruikers en gevangenen.

Injecterend drugsgebruik is de voornaamste transmissieroute voor HIV in Europa en Centraal Azië en de epidemie blijft in deze regio groeien. Ruwweg is een kwart van de naar schatting 3,7 miljoen mensen die drugs injecteren HIV positief, met uitschieters tot rond de 40 % in Rusland en Oekraïne. Uit cijfers van UNAIDS blijkt verder dat ook gevangenen buitenproportioneel geraakt worden door de HIV epidemie.

Met uitzondering van de Russische Federatie waar substitutiebehandeling bij wet verboden is, hebben alle landen harm reduction beleid op papier staan, al is dat, gezien de groei van de HIV epidemie, te weinig en te laat. Een effectieve respons wordt door een aantal factoren belemmerd: 1) het uitblijven van maatregelen om volksgezondheid, politie en justitie op een lijn te krijgen; 2) het schromelijk tekortschieten van overheidsuitgaven voor harm reduction en HIV preventie; 3) het ontbreken van leiderschap dat stigma en discriminatie aan de kaak stelt, en 4) het niet naar waarde schatten van de sleutelrol van maatschappelijke organisaties bij het bereiken van de doelgroepen en het bestrijden van stigma en discriminatie.

Nr 204

Vraag

Gaat het bij de multi-party agreement EU/Colombia-Peru om een zogenaamd mixed-agreement waardoor alle EU-lidstaten afzonderlijk dit verdrag moeten ratificeren en dit verdrag niet gedefinieerd kan worden als enkel een handelsakkoord dat alleen goedkeuring nodig heeft van het Europese Parlement?

Vraag 208

Is de regering van zins om de multi-party agreement EU/Colombia-Peru als een mixed agreement te beschouwen, waardoor ook het Nederlandse parlement hier zeggenschap over krijgt? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

De Europese Commissie is van oordeel dat het akkoord tussen EU/Colombia – Peru valt binnen de exclusieve competentie van de EU. Onder andere door de opname van duurzaamheidsbepalingen en de politieke clausules (mensenrechten en non-proliferatie clausule ) kan er echter sprake zijn van een gemengd akkoord. Raad en Commissie moeten nog tot een gezamenlijk definitief oordeel komen hierover. Mocht er inderdaad sprake zijn van een gemengd akkoord dan zal de finale tekst van het akkoord samen met een Memorie van Toelichting ter goedkeuring aan het parlement worden gezonden.

Nr 205

Vraag

Hoe verhoudt het ontwikkelingsdoel zich tot de opstelling van de EC in de huidige onderhandelingen met Afrikaanse landen over Economische Partnerschapsakkoorden (EPA's), gelet op het feit dat de Europese Commissie zich inzet voor een standstill clause, een Most Favoured Nation (MFN) Clause en export belastingen en bilaterale safeguards voor Afrikaanse landen zoveel mogelijk wil beperken, terwijl deze onderhandelingspunten geheel niet door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) hoeven te worden besproken om de EPA's WTO-conform te maken?

Antwoord

De EPA’s zijn vrijhandelsakkoorden met een ontwikkelingsdoelstelling die moeten voldoen aan de vereisten van met name Artikel XXIV van de General Agreement on Tariffs and Trade ( GATT ). De ontwikkelingsvriendelijkheid van de EPA’s blijkt onder andere uit de asymmetrische markttoegang (met vrije toegang tot de EU markt en verbeterde oorsprongsregels vergeleken met het handelsregime dat gold onder het Verdrag van Lomé), uit de reikwijdte en het tempo van liberalisering aan ACS-zijde en uit ruimhartige bepalingen op het terrein van vrijwaring, bescherming van infant industries en voedselzekerheid ten gunste van de ACS landen. Daarnaast streeft de EU ernaar om de hulp voor handel ( Aid for Trade ) die wordt verstrekt aan de ACS landen ondersteunend te laten zijn aan door het EPA in gang gezette markthervormingen.

Inderdaad zet de Europese Commissie in de onderhandelingen ook in op opname van een zogenaamde standstill clausule, een MFN clausule en het uitfaseren van exportheffingen, in overeenstemming met het onderhandelingsmandaat aan de Commissie gegeven in 2002. Hoe deze bepalingen precies worden vorm gegeven in de eindteksten hangt uiteraard af van het verloop van de onderhandelingen.

Zo bepaalt de standstill clausule in het EU-Cariforum EPA dat de Cariforum landen gedurende een periode van tien jaar vergoedingen en andere heffingen, die worden geheven bovenop de normale douanerechten, niet mogen verhogen (na deze periode worden deze vergoedingen en andere heffingen geëlimineerd). Dergelijke supra-tarifaire vergoedingen passen niet in een vrijhandelsakkoord.

De MFN-clausule waar de Europese Commissie op inzet, komt er kort gezegd op neer dat de ACS landen (die op basis van het EPA volledig vrije toegang hebben tot de Europese markt) eventuele gunstigere handelsafspraken met majeure concurrenten van de EU ook aan de EU zelf moeten bieden. In de definitie van handelspartners waarvoor deze MFN clausule geldt, zijn de criteria zodanig geformuleerd dat de clausule niet van toepassing is op eventuele handelsafspraken van de ACS landen met kleinere en middelgrote ontwikkelingslanden.

Voor wat betreft de exportheffingen geldt dat de Europese Commissie van mening is dat Artikel XXIV GATT ook van toepassing is op exportheffingen. Dat betekent dat ACS landen dergelijke exportheffingen in stand kunnen laten, maar dat deze wel worden ‘meegerekend’ bij bepaling van de vraag of inderdaad “substantially all the trade” (Artikel XXIV GATT) is geliberaliseerd.

Zoals de Kamer bekend, is de inzet van de Nederlandse regering om de EPA's, binnen de kaders van WTO conformiteit, bij te laten dragen aan de ontwikkeling van de ACS landen. De regering heeft er bij de Europese Commissie meermaals op aangedrongen de ACS landen verder tegemoet te komen in de EPA onderhandelingen. De regering zal de definitieve EPA teksten op de merites beoordelen. Overigens wordt in de nog lopende EPA onderhandelingen maar zeer beperkt vooruitgang geboekt. Over het reeds afgesloten EU-Cariforum EPA is de regering positief. Het wetsvoorstel ter goedkeuring van dit verdrag is inmiddels door de Raad van State van advies voorzien. Er wordt nu gewerkt aan het nader rapport waarna het ter goedkeuring naar het parlement gezonden zal worden.

Nr 206

Vraag

Wat is de stand van zaken in het debat over nauwere coördinatie van de begrotingssteun van EU-donoren? Wordt deze discussie afgerond in november a.s.?

Antwoord

In november 2009 besloot de Raad op aandringen van Nederland om toe te werken naar een nauwer gecoördineerd beleid van Commissie en lidstaten op het gebied van begrotingssteun. Specialisten van de lidstaten en de Europese Commissie hebben een aantal besprekingen gehouden, op basis waarvan de Europese Commissie binnenkort (waarschijnlijk rond 19 oktober 2010) een Groenboek over Begrotingssteun zal publiceren. Rond de vragen in het Groenboek zal Commissaris Piebalgs (ontwikkelingssamenwerking) dit najaar een uitgebreide publieke consultatie organiseren. Na de consultatieronde zal de Commissie naar verwachting in het voorjaar van 2011 een Mededeling over begrotingssteun opstellen. De voorlopige planning is dat op basis van de Mededeling vervolgens in de zomer van 2011 Raadsconclusies zullen worden aangenomen.

Nr 207

Vraag

Wat is de stand van zaken op het gebied van de werkverdeling tussen EU-donoren binnen partnerlanden? Hoe lang gaat dit proces duren? Is er een deadline? Is er een lijst met landen die door een EU-donorland getrokken gaat worden?

Antwoord

Werkverdeling tussen EU-donoren binnen partnerlanden is een lastig proces dat nog langzaam vordert. Na de vaststelling van de EU-gedragscode inzake werkverdeling in 2007 is in veel partnerlanden nauwer onderling overleg tussen EU-donoren tot stand gekomen over de respectieve programma’s. Voor een 25-tal ontwikkelingslanden is een EU-donor bepaald die het proces van werkverdeling aan EU-zijde leidt. Nederland heeft hierbij het voortouw in Mozambique, Mali (samen met Frankrijk) en Bangladesh (samen met de Commissie). De complete lijst is de Kamer overigens eerder toegegaan, als bijlage bij het verslag van de Raad van november 2009 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 936). Het proces zal ook in de komende jaren doorlopen. De verantwoordelijke Directeuren-generaal van de lidstaten en de Europese Commissie bespreken regelmatig de stand van zaken aan de hand van concrete landencases. Het blijft echter lastig om de onderliggende nationale overwegingen en beslissingen effectief af te stemmen om werkelijk tot drastische beperking te komen van het aantal sectoren waarin EU-donoren actief zijn. Niettemin is er voortgang. Zo hebben de meeste EU-donoren die actief zijn in Mozambique recent afgesproken om – naast de algemene begrotingssteun die al geharmoniseerd wordt verstrekt – hun hulpactiviteiten in lijn met de gedragscode te beperken tot maximaal drie sectoren per EU-donor. De Rwandese regering heeft zelf het initiatief genomen om een werkverdeling tussen aanwezige donoren vast te stellen, voortbouwend op de EU-gedragscode.

Nr 208

Vraag

Is de regering van zins om de multi-party agreement EU/Colombia-Peru als een mixed agreement te beschouwen, waardoor ook het Nederlandse parlement hier zeggenschap over krijgt? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Zie vraag 204.

Nr 209

Vraag

Is de regering van zins om de associatieovereenkomst EU-Centraal Amerika als een mixed agreement te beschouwen, waardoor ook het Nederlandse parlement hier zeggenschap over krijgt? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Ja, de regering is van oordeel dat het associatieakkoord EU-Centraal Amerika een gemengd akkoord is en draagt dit als zodanig ook uit in Brussel. Wanneer hierover binnen de EU overeenstemming is zal de finale tekst van het akkoord, wanneer deze in het Nederlands beschikbaar is, samen met een Memorie van Toelichting ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.

Nr 210

Vraag

Wat is de oorzaak van de stijging van de uitgaven voor de Nederlandse afdracht van 2012 naar 2013 met 1,4 miljard euro?

Antwoord

Er is geen stijging in de Nederlandse afdrachten van 2012 naar 2013 van 1,4 miljard euro. Waarschijnlijk wordt gedoeld op de stijging van 1,4 miljard euro bij de overgang van 2013 naar 2014. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door het vervallen in 2014 van de jaarlijkse afdrachtenkorting van circa 1 miljard euro die Nederland voor de lopende meerjarenbegroting heeft verkregen. De afspraak over deze korting had alleen betrekking op de periode 2007-2013, en wordt daarom niet meegenomen in de cijfers vanaf 2014. Het overige deel van de stijging komt voort uit de aanname in de CPB-ramingen dat de Europese begroting reëel constant groeit.

Mede met het oog op het voornemen van de regering om zich in te zetten voor een substantiële vermindering van de afdrachten (en in het licht van het streven naar meer evenwichtig en transparantie) zullen hierover nog concrete afspraken moeten worden gemaakt tijdens de komende onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting.

Nr 211

Vraag

Is in de cijfers voor 2011 de mogelijke stijging van de EU-begroting met 2,9 procent zoals voorgesteld door de Europese Commissie, meegenomen?

Antwoord

De cijfers voor 2011 zijn gebaseerd op de ontwikkelingen van het plafond in de meerjarenbegroting en volgen daarmee dezelfde basis als het CPB gebruikt voor zijn lange termijn-ramingen. Hierin zijn noch de voorstellen van de Commissie, noch het voorlopige standpunt van de Raad voor 2011 verwerkt. Overigens was in het voorstel van de Commissie sprake van een stijging van de betalingen met 5,9 procent, en omvat het voorlopige standpunt van de Raad een stijging van 2,9 procent.

Nr 212

Vraag

Waarom zijn onder 3.10 de perceptiekostenvergoedingen in 2011 lager dan in 2010 terwijl de totale afdracht hoger is?

Antwoord

De hoogte van de afdrachten hangt samen met de omvang van de EU-begroting. In 2011 is de EU-begroting in de ramingen hoger dan in 2010, zodat de afdrachten hoger liggen. De hoogte van de perceptiekostenvergoedingen wordt bepaald door de omvang van de importen. De vergoeding wordt namelijk berekend als vast percentage (25%) van de geïnde invoerrechten. De raming voor 2011 is hierbij lager dan de gegevens over 2010. Overigens kan dit nog bijgesteld worden wanneer de feitelijke gegevens over importen in de betreffende jaren beschikbaar zullen zijn. Het verschil in berekeningswijze verklaart waarom de ontwikkeling van beide posten niet noodzakelijkerwijs gelijk oploopt.

Nr 213

Vraag

Wanneer begint het IOB met de beleidsdoorlichting OS Beleid van de Unie dat in 2012 afgerond moet zijn? Werkt het IOB samen met andere Europese onderzoeks- of evaluatie-instituten? Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderlings afstemming?

Antwoord

Het IOB is inmiddels begonnen met de voorbereiding van de beleidsdoorlichting van het OS-beleid van de Unie. Op dit moment wordt de Terms of Reference afgerond, het feitelijke onderzoek zal grotendeels in 2011 plaatsvinden. In een recent overleg van de evaluatiediensten van de lidstaten en de Commissie bleek bij meerdere lidstaten belangstelling te bestaan voor betrokkenheid bij deze beleidsdoorlichting. De evaluatiedienst van de Commissie zegde alle medewerking toe. Geïnteresseerde lidstaten zullen via een klankbordgroep bij het onderzoek worden betrokken.

Nr 214

Vraag

Kan met betrekking tot de landen waaraan Nederland in de afgelopen tien jaren ontwikkelingshulp heeft gegeven en die behoren tot de programmalanden resp. programmaregio’s, worden aangegeven in hoeverre die hulp heeft bijgedragen aan de economische groei in die landen. Wat was in die tien jaren de economische groei in die landen (per land, per jaar).

Antwoord

Het aantonen van de relatie tussen hulp en economische groei is lastig. Allereerst geldt dat niet alle hulp wordt ingezet met het specifieke doel om economische groei te bevorderen. Voor het deel dat daar wel op is gericht, geldt het inzicht dat hulp alleen nooit economische groei kan bewerkstelligen. Daarvoor zijn er te veel andere factoren die belangijk zijn zoals handelsvoorwaarden, prijzen van exportgoederen, buitenlandse investeringen etc. etc.

Er is geen blauwdruk recept om economische groei in een land te bewerkstelligen. Ook de Growth Commission met daarin een aantal Nobelprijswinnaars kwam in 2008 tot die conclusie. Bekend is dat een aantal factoren van belang lijken om tot economische groei te komen, zoals leiderschap en een effectieve staat die zorg draagt voor of de totstandkoming faciliteert van markt-infrastructuur (zoals eigendomsrechten en regelgeving voor het nakomen van contracten), transportfaciliteiten, onderwijs, gezondheid en een open economisch systeem. Zoals toegelicht in de Resultatenrapportage 2009-2010 is private sectorontwikkeling een belangrijke focus van de Nederlandse hulp. Nederland richt zich daarbij op het vergroten van kennis en vaardigheden van het bedrijfsleven, de verbetering van wet- en regelgeving, de versterking van marktketens en het ondersteunen van microkredietverlening. In een aantal Afrikaanse landen is het ondernemingsklimaat de afgelopen jaren flink verbeterd (zoals bijvoorbeeld Zambia en Rwanda). Maar het is ook niet zo dat een beter ondernemingsklimaat zich automatisch vertaalt in economische groei en verhoging van inkomens van arme mensen (in Rwanda wel, in Zambia minder). Het feit dat de “ silver bullet” niet gevonden is en waarschijnlijk ook niet bestaat, noopt tot meer bereidheid tot experimenteren. Dat betekent ook meer samenwerken met een bredere groep van spelers op het terrein van economische ontwikkeling zoals het bedrijfsleven en andere innovatiekrachten in de partnerlanden en hier.

Toch was de economische groei in de 40 partnerlanden tussen 1999 and 2008 gemiddeld redelijk hoog: 5.1%. De hoogste gemiddelde jaarlijkse economische groei gedurende deze periode is behaald in Afghanistan (11.3%) (data vanaf 2003), gevolgd door Armenië (10.4%), Ethiopië (7.8%), Mozambique (7.5%), Rwanda (7.4%) en Oeganda (7.4%). De laagste groei gedurende de afgelopen tien jaar is behaald in fragiele staten als de Palestijnse gebieden (-0.4%), Eritrea (0.3%), Burundi (2.2%), en de DR Congo (2.7%). Zie bijlage voor een volledig overzicht.

Jaarlijkse groei van het bruto binnenlands product van de 40 Nederlandse partnerlanden (op basis van marktprijzen uitgedrukt in U.S. dollars van het jaar 2000)

Country

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

gemiddeld 1999-2008

Afghanistan

-

-

-

-

14.3

9.4

14.5

11.2

16.2

2.3

-

11.3

Albania

10.1

7.3

7.0

2.9

5.7

5.9

5.5

5.0

6.0

6.0

-

6.1

Armenia

3.3

5.9

9.6

13.2

14.0

10.5

13.9

13.2

13.7

6.8

-

10.4

Bangladesh

4.9

5.9

5.3

4.4

5.3

6.3

6.0

6.6

6.4

6.2

-

5.7

Benin

4.7

5.8

5.0

4.5

3.9

3.1

2.9

4.1

4.6

5.1

-

4.4

Bolivia

0.4

2.5

1.7

2.5

2.7

4.2

9.4

4.6

0.0

6.1

-

3.4

Bosnia and Herz.

9.6

5.5

4.4

5.3

4.0

6.1

5.0

6.2

6.8

5.4

-

5.8

Burkina Faso

7.4

1.8

6.6

4.7

8.0

4.6

6.4

5.5

3.6

4.5

-

5.3

Burundi

-1.0

-0.9

2.1

4.4

-1.2

4.8

0.9

5.1

3.6

4.5

-

2.2

Cape Verde

8.6

6.6

3.8

4.6

6.2

-0.7

11.9

6.1

5.8

2.8

-

5.6

Colombia

-4.2

2.9

2.2

2.5

4.6

4.7

5.7

6.9

7.5

2.5

-

3.5

Congo, Dem. Rep.

-4.3

-6.9

-2.1

3.5

5.8

6.6

6.5

5.1

6.3

6.2

-

2.7

Egypt, Arab Rep.

6.1

5.4

3.5

2.4

3.2

4.1

4.5

6.8

7.1

7.2

-

5.0

Eritrea

0.0

-13.1

8.9

3.0

-2.7

1.5

2.6

-1.0

1.3

2.0

-

0.3

Ethiopia

5.2

6.1

8.3

1.5

-2.2

13.6

11.8

10.9

11.1

11.3

-

7.8

Georgia

2.9

1.8

4.8

5.5

11.1

5.9

9.6

9.4

12.4

2.0

-

6.5

Ghana

4.4

3.7

4.0

4.5

5.2

5.6

5.9

6.4

5.7

7.3

-

5.3

Guatemala

3.8

3.6

2.3

3.9

2.5

3.2

3.3

5.4

6.3

4.0

-

3.8

Indonesia

0.8

4.9

3.6

4.5

4.8

5.0

5.7

5.5

6.3

6.1

-

4.7

Kenya

2.3

0.6

3.8

0.5

2.9

5.1

5.9

6.3

7.1

1.7

-

3.6

Macedonia, FYR

4.3

4.5

-4.5

0.9

2.8

4.1

4.1

4.0

5.9

5.0

-

3.1

Mali

6.7

3.2

12.1

4.2

7.4

2.2

6.1

5.3

2.8

5.0

-

5.5

Moldova

-3.4

2.1

6.1

7.8

6.6

7.4

7.5

4.8

3.0

7.2

-

4.9

Mongolia

3.2

0.5

3.0

4.7

7.0

10.6

7.3

8.6

10.2

8.9

-

6.4

Montenegro

-9.4

3.1

1.1

1.9

2.5

4.4

4.2

8.6

10.7

8.1

-

3.5

Mozambique

8.1

1.1

11.9

8.8

6.0

7.9

8.4

8.7

7.4

6.8

-

7.5

Nicaragua

7.0

4.1

3.0

0.8

2.5

5.3

4.3

3.7

3.9

3.5

-

3.8

Pakistan

3.7

4.3

2.0

3.2

4.8

7.4

7.7

6.2

5.7

2.0

-

4.7

Rwanda

7.6

8.1

8.5

11.0

0.3

5.3

7.1

7.3

7.9

11.2

-

7.4

Senegal

6.3

3.2

4.6

0.7

6.7

5.9

5.6

2.5

4.9

3.3

-

4.4

South Africa

2.4

4.2

2.7

3.7

3.1

4.9

5.0

5.3

5.1

3.1

-

3.9

Sri Lanka

4.3

6.0

-1.5

4.0

5.9

5.4

6.2

7.7

6.8

6.0

-

5.1

Sudan

3.1

8.4

6.2

5.4

7.1

5.1

6.3

11.3

10.2

8.3

-

7.1

Suriname

-0.9

-0.1

4.5

4.8

6.0

8.0

3.9

5.0

5.2

5.1

-

4.2

Tanzania

3.5

5.1

6.2

7.2

5.7

6.7

7.4

6.7

7.1

7.5

-

6.3

Uganda

8.1

5.6

4.9

6.4

6.5

6.8

6.3

10.8

8.6

9.5

-

7.4

Vietnam

4.8

6.8

6.9

7.1

7.3

7.8

8.4

8.2

8.5

6.2

-

7.2

West Bank &Gaza

8.8

-5.6

-14.8

-10.1

6.1

6.2

6.3

-

-

-

-

-0.4

Yemen, Rep. of

2.7

4.4

4.6

3.9

3.1

4.0

5.6

3.2

3.3

3.9

-

3.9

Zambia

2.2

3.6

4.9

2.7

5.7

5.4

5.2

6.2

6.2

6.0

-

4.8

GEMIDDELD

5.1

minimum

-0.4

maximum

11.3

Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.

Catalogus bron: World Development Indicators

Nr 215

Vraag

Hoe is een “transparanter en eerlijker internationaal belastingregime”, zoals beschreven onder Operationele doelstelling 4.1, meetbaar en hoe ziet dat eruit in cijfers? Op basis van welke criteria wordt bepaald of de beleidseffecten worden behaald of niet?

Antwoord

Een transparanter en eerlijker internationaal belastingregime dient gekenmerkt te worden door toegenomen aansluiting van ontwikkelingslanden bij internationale fora zoals G20 en OESO en internationale maatregelen op het gebied van uitbreiding van transparantie en uitwisseling van informatie over geldstromen die inspelen op de situatie in en behoeften van ontwikkelingslanden.

Ontwikkelingslanden moeten meer profiteren van de internationale ontwikkelingen naar meer transparantie en uitwisseling van informatie over belastingontduiking, -ontwijking en andere vormen van illegale kapitaalvlucht. Dit kan uiteindelijk bijdragen aan vermindering van uitstroom van kapitaal en daarmee hogere belastinginkomsten voor ontwikkelingslanden.

Vanzelfsprekend geldt dat ontwikkelingslanden alleen kunnen profiteren van internationale afspraken op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie indien zij zelf ook in staat zijn belastingen in eigen land effectief en eerlijk te innen. Dit vraagt naast politieke wil, ook om verdere versterking van belastingstelsels, –systemen en daarbij behorende uitvoeringscapaciteit in ontwikkelingslanden. Vanwege deze complexe samenhang van interne en externe factoren alsmede de relatieve rol van de Nederlandse inzet is het vrijwel onmogelijk de specifieke inzet van Nederland op deze terreinen één op één te koppelen aan specifieke additionele belastinginkomsten in ontwikkelingslanden.

Nr 216 en 217

Vraag 216

Hoeveel 'individuele EPA's' zijn er inmiddels afgesloten tussen de EU en ACP-landen?

Vraag 217

Is het inzetten op regionale EPA's en het zo veel mogelijk voorkomen van 'individuele EPA's' ook een doelstelling van het Nederlands beleid? Zo ja, op welke wijze krijgt dit vorm? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Tot op heden zijn er drie zogenaamde ‘interim EPA’s’ afgesloten met individuele landen, te weten Ivoorkust, Ghana en Kameroen. Daarnaast ligt er een interim EPA met twee landen in de Stille Oceaan (Fiji en Papoea Nieuw Guinea). Ook zijn er interim EPA’s uitonderhandeld met de Oost-Afrikaanse regio (geparafeerd door de vijf lidstaten van de East African Community) , met de COMESA regio (getekend of geparafeerd door zes van de lidstaten van de Common Market for Eastern and Southern Africa ) en met de zogenaamde SADC EPA groep (getekend of geparafeerd door Botswana, Lesotho, Swaziland, Mozambique en Namibië).

Op basis van deze interim EPA’s’ krijgen de betreffende ACS landen tariefvrije en quotumvrije toegang tot de Europese markt ( Duty Free Quota Free ). De interim EPA’s zijn bedoeld als ‘opstapje’ naar definitieve EPA’s en voorkomen dat de betreffende ACS landen terugvallen in het Algemeen Preferentieel Stelsel.

Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de EPA’s de regionale integratie van de ACS economieën bevorderen. Het moge duidelijk zijn dat regionale integratie het best wordt bevorderd indien hetzelfde handelsregime van toepassing is op de handelsrelaties tussen de EU en alle landen van een gegeven regio. Het is dan ook de inzet van de EU dat er definitieve EPA’s worden afgesloten met regio’s als geheel. Dit laat onverlet dat het landen in de verschillende ACS regio’s vrij staat er voor te kiezen geen partij te worden bij een EPA. Er is op dit moment één definitief EPA afgesloten, met de landen van de CARIFORUM regio. De onderhandelingen met de overige regio’s verlopen moeizaam.

Voor de interim EPA’s geldt dat de EU ernaar heeft gestreefd deze zoveel mogelijk met regio’s als geheel uit te onderhandelen. In de praktijk was dit echter niet altijd mogelijk omdat verschillende ACS regio’s zeer verdeeld bleken. De EU wilde echter alle ACS landen de mogelijkheid bieden een interim EPA af te sluiten, om op die manier in aanmerking te komen voor Duty Free Quota Free . De aantrekkingskracht hiervan is uiteraard minder groot voor die landen die zijn gekwalificeerd als minst ontwikkeld, omdat zij al gebruik kunnen maken van het Everything But Arms (EBA) handelsregime.

Nr 218

Vraag

Op welke wijze wil de Nederlandse regering meer aandacht vragen voor de ontwikkelingsdimensie in de handelsonderhandelingen? Mag hieruit geconcludeerd worden dat de regering van mening is dat de ontwikkelingsdimensie in de onderhandelingen tot nu toe te klein/gering was?

Antwoord

In het kader van de Doha ronde is afgesproken dat wordt gestreefd naar een onderhandelingsresultaat dat ambitieus, gebalanceerd en alomvattend is. Dat betekent onder andere dat de ontwikkelingsdimensie duidelijk herkenbaar zal moeten zijn in het eindresultaat. De regering spant zich er zowel binnen de EU als op internationaal niveau voor in dat deze dimensie niet uit het oog verloren wordt. Hetzelfde geldt voor onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden, en in het bijzonder voor de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) met de ACS landen. In het antwoord op vraag 205 is de regering reeds nader ingegaan op de ontwikkelingsvriendelijkheid van de EPA’s.

De regering is van mening dat de ontwikkelingsdimensie in de genoemde handelsonderhandelingen tot nu voldoende aanwezig was. De regering is positief over de ontwikkelingsvriendelijkheid van het EPA afgesloten tussen de EU en de Cariforum landen.

Nr 219

Vraag

Mag de inzet voor een "transparanter en eerlijker internationaal belastingregime waardoor ontwikkelingslanden beter in staat worden gesteld om effectief belasting te heffen" zo opgevat worden dat Nederland zich in zal zetten voor de strijd tegen grootschalige belastingvrijstelling, -ontduiking en -ontwijking door multinationals? Zo neen, hoe dan wel? Zo ja, kunt u enkele concrete voorbeelden noemen waarvoor u zich zal inzetten?

Antwoord

De Nederlandse inzet onder Operationele Doelstelling 4.1. van de begroting richt zich op verbeterde internationale samenwerking en regelgeving op het gebied van belastingen, gericht op de uitbreiding van de transparantie en uitwisseling van informatie over kapitaalstromen. Het betreft maatregelen die bijdragen aan het tegengaan van kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden op grond van belastingontduiking en -ontwijking door personen en multinationale ondernemingen.

De bedoeling is om ook ontwikkelingslanden te laten profiteren van de internationale tendens naar meer transparante fiscale gegevensuitwisseling. Uiteindelijk kunnen belastingontduiking- en ontwijking in ontwikkelingslanden alleen effectief worden tegengegaan door een combinatie van de versterking van belastingbeleid en -stelsels in de betrokken landen zelf, aangevuld met sluitende internationale afspraken over informatie-uitwisseling, fraudebestrijding en het tegengaan van belastingparadijzen. Deze ontwikkelingen hebben vanzelfsprekend ook gevolgen voor het internationaal opererende bedrijfsleven. Daarnaast zal dat bedrijfsleven ook moeten worden aangesproken op de verantwoordelijkheid in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Mede op Nederlands initiatief is in de OESO besloten tot een gezamenlijke aanpak door het Ontwikkelingscomité, het Comité voor Fiscale Zaken en het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes . Een daarvoor in het leven geroepen OECD Informal Taskforce on Tax and Development , met daarin overheden uit OESO - en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven zal begin 2011 van start gaan. De Taskforce, onder co-voorzitterschap van Nederland en het African Tax Administration Forum, zal werken aan voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing , country by country reporting en capaciteitsontwikkeling.

Nederland heeft de recent in het kader van de G20 ondernomen initiatieven voor internationale afspraken tegen belastingontduiking en – ontwijking ondersteund en bilateraal meerdere belastingverdragen met diverse landen over onder meer informatie-uitwisseling afgesloten.

Nr 220

Vraag

Hoe groot is de jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan de OESO?

Antwoord

Nederland financiert via verschillende ministeries de werkzaamheden van de OESO. Deze bestrijken het geheel van beleidsterreinen van de overheid, met uitzondering van defensie en veiligheid, justitiële vraagstukken en cultuur. De bijdrage van Nederland heeft zowel betrekking op de OESO zelf (inclusief een groot aantal gespecialiseerde Comité’s als het Economische Comité, het Ontwikkelingscomité [DAC] en het Belastingcomité) als op een aantal verwante organisaties, zoals het Internationaal Energie Agentschap, het Nucleaire Energie Agentschap, het Internationaal Transport Forum, het Centrum voor Ontwikkeling (Development Centre), het Global Forum on Tax Transparency en het Programme for the International Assessment of Students (PISA).

De jaarlijkse financiële bijdrage van de Nederlandse overheid aan de OESO-familie bestaat uit enerzijds de verplichte contributie van 7 miljoen euro (in 2010) voor programma’s (inclusief bedrijfsvoering, pensioenfonds e.d.) en anderzijds een aantal aanvullende bijdragen van ministeries voor specifieke programma’s en beleidsadviezen, welke in 2009 3,6 miljoen euro beliepen.

Nr 221

Vraag 221

Welke Afrikaanse landen worden bilateraal ondersteund bij het opbouwen van capaciteit op het terrein van belastingen? Hoe wordt de ondersteuning vormgegeven? Welke organisaties zijn hierbij betrokken? Worden er ook landen in Latijns-Amerika ondersteund bij het opbouwen van capaciteit op het terrein van belastingen?

Antwoord

De invulling van de bilaterale ondersteuning aan ontwikkelingslanden en daarmee de definitieve keuze van de landen waarmee in dit kader zal worden samengewerkt staat voor 2011 op de agenda. Momenteel wordt bezien in welke landen Nederland een effectieve bijdrage kan leveren en welke voorwaarden daarbij zullen gelden. Nederlandse interventies dienen zich, even zeer als die van andere donoren, te richten op versterking van lokale verantwoordingsmechanismen en aan te sluiten bij politiek-economische processen waarvan belastinghervormingen een onderdeel uitmaken. Bij het opstellen van de landenlijst en de keuze van de definitieve landen zal de landenspecifieke vraag vanuit de ontwikkelingslanden bepalend zijn. Maatwerk zal worden geboden doordat de koppeling zal worden gelegd met de specifieke kwaliteiten die Nederland op het gebied van capaciteitsopbouw van belastingen te bieden heeft. Vanzelfsprekend zullen zowel op nationaal als internationaal niveau organisaties als de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën, maar ook IMF en andere bilaterale donoren worden betrokken. Samen met het Ministerie van Financiën zal ik de Kamer regelmatig op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit terrein.

Nr 222

Vraag

Wat houdt de actualisering van het beleids-en toetsingskader voor hulp aan overheden (inclusief begrotingssteun) in? Zijn er wijzigingen doorgevoerd in bilaterale programma’s op basis van dit gewijzigde beleids-en toetsingskader? Zo ja, wat zijn deze wijzigingen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In de Memorie van Toelichting bij de begroting 2011 staat als activiteit de actualisering van het beleids- en toetsingskader voor hulp aan overheden (inclusief begrotingssteun) vermeld. De planning is dat deze actualisering in de loop van 2011 zal plaatsvinden. Tegen die tijd zal er meer duidelijk zijn over de inhoud ervan. Eventuele wijzigingen in bilaterale programma’s als gevolg van de actualisering worden pas doorgevoerd zodra deze heeft plaatsgevonden.

N r 223

Vraag

Op basis waarvan is het bedrag ten behoeve van schuldverlichting vastgesteld en om welk(e) land(en) zou het gaan?

Antwoord

Zie vraag 58

Nr 224, 230 en 233

Vraag 224

Kunt u toelichten hoeveel middelen worden besteed aan landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid? Hoeveel daarvan wordt besteed via de multilaterale kanalen en fondsen en hoeveel via de ambassades? Hoe zijn de middelen verdeeld over de vijf sporen uit de beleidsnota 'landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid'. Hoeveel van deze middelen worden beschikbaar gesteld in de vorm van sectorale of algemene begrotingssteun ?

Vraag 230

Welke vorderingen zijn geboekt bij de uitvoering van het interdepartementale beleid inzake landbouw en rurale bedrijvigheid, sinds de laatste voortgangsrapportage van januari 2010 ?

Vraag 233

Kan de regering inzicht geven in de belangrijkste vorderingen bij de uitvoering van de nota over landbouw en rurale bedrijvigheid, sinds de laatste voortgangsrapportage van januari 2010? Kan meer specifiek inzicht gegeven worden in de inhoud van het Schoklandakkoord over mesofinanciering en de uitvoering daarvan? Wat is de aanpak en zijn er al eerste positieve resultaten te melden t.a.v. betere toegang van MKB tot financiering?

Antwoord

De uitvoering van de brief van de ministers voor ontwikkelingssamenwerking en van landbouw, natuur en voedselkwaliteit aan de voorzitter van de Tweede Kamer over landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden van 8 mei 2008 (de ‘landbouwnotitie’) is in volle gang. Verdeeld over de vijf sporen (spoor 1 innovatie, spoor 2 instituties en beleid, spoor 3 ketens, spoor 4 markttoegang en spoor 5 overdrachtsmechanismen) waren de uitgaven voor 2009 respectievelijk € 20,8 mln, € 41,2 mln, € 5,2 mln, € 4,7 mln en € 15,7 mln en zijn de ramingen voor 2010 respectievelijk € 19,9 mln, € 33,1 mln, € 6,4 mln, € 5,9 mln en € 14,4 mln. Van deze intensiveringen, die in zijn totaliteit voor 2009 € 87,6 mln bedroegen en voor 2010 geraamd zijn op € 79,7 mln is ongeveer 40% besteed via de ambassades waarvan ca. 5% toegerekend wordt aan algemene begrotingssteun. Van sectorale begrotingssteun wordt voor de landbouwsector in zijn algemeenheid geen gebruik gemaakt. Ongeveer 14% van de totale intensiveringen vindt plaats via het multilaterale kanaal en fondsen.

Sinds de laatste voortgangsrapportage van januari 2010 is er, voortbouwend op de reeds gemelde resultaten, nog intensiever samengewerkt met de verschillende partners in ontwikkelingssamenwerking. Zo is er bijvoorbeeld in Kenia, Zambia, Oeganda, Rwanda, Mozambique en Ethiopië sprake van betere afstemming tussen ambassade, overheid en de Nederlandse NGO’s en hun partners in die landen met ondersteuning van AgriProfocus. Dit heeft tot gevolg dat er effectievere interventies kunnen plaatsvinden, waarbij ook in toenemende mate het lokale bedrijfsleven wordt betrokken bij de vermarkting van producten. Recentelijk is door de Wageningen Universiteit en het Nederlands bedrijfsleven (w.o. Heineken, Unilever, Ahold) en maatschappelijke organisaties het initiatief genomen om Afrikaans ondernemerschap te bevorderen gebruik makend van de peer-to-peer benadering. Er is grote vraag naar ondersteuning vanuit het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties (POP). Tot nog toe werden via dit programma al zo’n 4 miljoen boeren bereikt, waarvan 40% vrouw is. Het POP levert een belangrijke bijdrage aan de zelfredzaamheid van de boeren en boerinnen. De producentenorganisaties worden hiermee ook mondiger om bij hun overheden een gunstige enabling environment af te dwingen.

Op het terrein van internationale afstemming van voedselzekerheid en landbouwontwikkeling in OS-landen heeft Nederland inhoudelijk betrokkenheid getoond door een actieve deelname aan de L’Aquila Food Security Initiatief Group Meetings , het CAADP-proces, het verbeteren van het Comprehensive Framework for Action van de United Nations High Level Task Force on Food Security en de afstemming met de EU. Daarnaast is er een nauwe samenwerking tussen het ministerie van LNV en BZ/DGIS alsmede de PV FAO in Rome met betrekking tot de ontwikkeling van het nieuwe Committee on Food Security.

Met betrekking tot de mesofinanciering kan gemeld worden dat ter uitvoering van het Schoklandakkoord voor mesofinanciering het Fonds Mesofinanciering is ingesteld. Dit fonds verkeert nog in een pilot fase. Het is de intentie dit in 2011 te intensiveren.

Nr 225

Vraag

Hoeveel van het totale bedrag binnen beleidsartikel 4.3 is bestemd voor ORIO respectievelijk PUM en respectievelijk FMO (voor 2010 en 2011)?

Antwoord

(in mln. euroo)

2010

2011

ORIO

8,6

26,7

PUM

9,9

11,1

FMO MASSIF

18,1

pm

FMO Capacity Development

12,0

9,9

FMO IDF

22,0

22,0

Nr 226

Vraag

Wordt bij het eerste bulletpoint van de beoogde beleidseffecten van operationele doelstelling 4.3 de toename van economisc he bedrijvigheid door de ontwikkeling van de private sector bedoeld een toename in ontwikkelingslanden, in Nederland, in beide, of wereldwijd?

Antwoord

Operationele doelstelling 4.3: toename van economische bedrijvigheid door de ontwikkeling van de private sector beoogt in ontwikkelingslanden dit effect te realiseren. Daarbij kan zo mogelijk het Nederlandse bedrijfsleven worden betrokken.

Nr 227

Vraag

Maakt het CBI een selectie van landen en/of van bedrijven die ondersteund worden? Zo ja, op welke criteria? Wordt ontwikkelingsrelevantie meegenomen in de beoordeling?

Antwoord

Het CBI volgt het OS beleid met betrekking tot partnerlanden. Daarbinnen maakt het CBI keuzes op basis van marktkansen in Europa en aanbodmogelijkheden in deze landen.

De bedrijven die het CBI in deze landen ondersteunt zijn aan een selectieprocedure onderhevig. Een deelnemend bedrijf aan een CBI interventie dient aan de volgende criteria/omschrijving te voldoen: een producerende exporteur met aantoonbaar exportpotentieel en capaciteit; met een minimum van 25 en een maximum 500 werknemers; voor tenminste 51% lokaal eigendom; niet gelieerd aan een bedrijf dat gevestigd is in een hoger-midden inkomensland; bereid tot het doen van investeringen om groei ambities te verwezenlijken.

De ontwikkelingsrelevantie wordt in deze beoordeling meegenomen door bovenstaande criteria toe te passen. Ook in bredere zin zijn de interventies van het CBI ontwikkelingsrelevant.

Het CBI draagt bij aan de opbouw van het institutioneel klimaat binnen een land ten behoeve van bedrijvenondersteuning. Het versterkt en benut de comparatieve voordelen van ontwikkelingslanden door een focus te kiezen op (prioriteits)sectoren met de meeste (groei)potentie en mogelijkheden tot toegevoegde waarde en te kiezen voor sectoren die relatief hoogwaardige werkgelegenheid bieden en kunnen creëren. Zo bevordert het CBI participatie van ondernemers uit ontwikkelingslanden op de internationale markt en ondersteunt het economische ontwikkeling waar zoveel mogelijk mensen langdurig van kunnen profiteren. Het CBI stimuleert bovendien bewustwording bij bedrijven over markteisen op het gebied van MVO, wat de markttoegang verduurzaamt en de positie van werknemers en lokale belanghebbenden versterkt.

Nr 228

Vraag

Hoeveel middelen worden gereserveerd voor het Private Sector Investeringsprogramma? Is een deel hiervan ODA, en zo ja welk deel? Hoe ziet de landenlijst voor PSI er uit?

Antwoord

De raming voor 2011 voor het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) is EUR 50 mln. Dit is 100% ODA. De landenlijst van PSI voor 2011 is nog niet vastgesteld.

Nr 229

Vraag

Vallen medewerkers en ingehuurde experts van respectievelijk PSI en PUM onder de DG-norm en de zogenoemde Code Wijffels? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Formeel bestaat de DG-norm momenteel nog niet. Deze norm wordt per 1 januari 2011 van toepassing. De code Wijffels is primair bedoeld voor leden van de Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI).

De vaste staf en ingehuurde experts van PSI vallen niet onder de DG-norm en de zogenaamde code Wijffels. NL EVD Internationaal, dat het PSI programma uitvoert voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, is een divisie van Agentschap NL van het ministerie van Economische Zaken. Medewerkers van het Agentschap NL worden betaald als ambtenaren onder DG-norm. Door PSI ingehuurde experts worden markt-conform betaald.

De vaste staf van PUM valt nog niet onder de DG-norm. PUM is geen lid van VFI. Voor de directieleden van PUM wordt wel conform de norm gehandeld. Het salaris van het directieleden van PUM voldoet, volgens opgave van de accountant, aan de norm en blijft hier onder. De vaste staf van PUM wordt betaald conform de arbeidsvoorwaarden van VNO-NCW. PUM-experts die worden uitgezonden worden niet betaald voor hun diensten, maar krijgen een onkostenvergoeding. Lokale huisvestings- en transportkosten worden gedragen door het te bezoeken bedrijf. Ze vallen derhalve niet onder de DG-norm en de zogenaamde code Wijffels.

Nr 230

Vraag

Welke vorderingen zijn geboekt bij de uitvoering van het interdepartementale beleid inzake landbouw en rurale bedrijvigheid, sinds de laatste voortgangsrapportage van januari 2010 ?

Antwoord

Zie vraag 224

Nr 231

Vraag

Is de Nederlandse regering voornemens om de priorisering van kleine producenten in de landbouw, zoals vastgesteld in het EU beleid, ook door te vertalen naar het Nederlandse beleid, in het bijzonder onder operationele doelstelling 4.3? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord

De Nederlandse inspanningen ten aanzien van landbouw, lokale bedrijvigheid en voedselzekerheid richten zich net als het EU-beleid, vooral maar niet uitsluitend, op kleine producenten. Aangezien voor het realiseren van meer voedselzekerheid niet alleen een grotere en duurzamere landbouwproductie nodig is maar ook een bredere en vooral een economisch inclusievere ontwikkeling, zal een coherente inzet van de verschillende instrumenten en netwerken noodzakelijk zijn waarbij op voorhand geen partijen worden uitgesloten maar dat in zijn totaliteit moet leiden tot vermindering van de armoede en vergroting van de voedselzekerheid. Met name het internationale landbouwonderzoeksprogramma via instituten als ICARDA (International Centre for Agricultural Research in the Dry Areas) en FARA (Forum for Agricultural Research in Africa), het POP (Programma Ondersteuning Producentenorganisaties) en het CAADP (Comprehensive African Agriculture Development Programme) richt zich op kleine producenten en stimuleert hun betrokkenheid bij onderzoek en landbouwbeleidsplanning. Bij de uitvoering van de verschillende programma’s zal stelselmatig gekeken worden naar de effecten, met name ten aanzien van MDG 1.

Nr 232

Vraag

In hoeverre staat het toewijzingsbudget ORIO open voor fragiele staten, zoals Haïti, Sudan, Afghanistan of Pakistan? Is het mogelijk een fragiele statendesk te openen, zodat ook via deze weg geïnvesteerd kan worden in wederopbouw, zonder geconfronteerd te worden met zwakke overheden?

Antwoord

ORIO staat open voor de fragiele OS-partnerlanden Afghanistan, Burundi, Democratische Republiek Congo, Pakistan, Palestijnse Gebieden en Zuid Soedan. Haïti is geen OS-partnerland en staat daarom ook niet op de ORIO-landenlijst.

Bij ORIO gaat het om de ontwikkeling, realisatie en het beheer en onderhoud van publieke infrastructuur. Omdat het hier het publieke domein betreft speelt de ontvangende overheid een belangrijke rol, als opdrachtgever en projecteigenaar. In fragiele staten is de overheid relatief zwak. Mede daarom zijn er tot nu toe nog geen ORIO-projecten in fragiele staten geselecteerd. Een fragiele statendesk is niet vanzelfsprekend een oplossing voor meer investeringen in wederopbouw in landen met zwakke overheden. Dat zou desgewenst nader onderzocht moeten worden.

Nr 233

Vraag

Kan de regering inzicht geven in de belangrijkste vorderingen bij de uitvoering van de nota over landbouw en rurale bedrijvigheid, sinds de laatste voortgangsrapportage van januari 2010? Kan meer specifiek inzicht gegeven worden in de inhoud van het Schoklandakkoord over mesofinanciering en de uitvoering daarvan? Wat is de aanpak en zijn er al eerste positieve resultaten te melden t.a.v. betere toegang van MKB tot financiering?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 224.

Nr 234

Vraag
Moet de uitleg bij operationele doelstelling 4.4 zo worden verstaan dat het afleggen van verantwoording door partnerlanden aan donoren niet meer aan de orde is?

Antwoord
Waar sprake is van financiering door donoren wordt daarover uiteraard verantwoording afgelegd aan de betreffende donoren. Hierin komt geen verandering. Maar regeringen in partnerlanden moeten tevens aan hun eigen bevolking verantwoording afleggen, ook voor met donorhulp gefinancierd beleid.

Nr 235

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan het Comprehensive Africa Agriculture Development Programme (CAADP) van de Afrikaanse Unie, en welk aandeel van de begroting van CAADP is dit? Wat is de doelstelling en de werkwijze van het CAADP? Is Nederland betrokken bij het beleid van het CAADP en zo ja op welke wijze? Gebruikt Nederland de kennis die wordt opgeda an in het CAADP ook in andere landbouwprogramma's?

Antwoord

Nederland heeft zich in 2008 gecommitteerd om € 4,6 miljoen bij te dragen aan het CAADP Multi Donor Trustfund (MDTF). Dat is 20% van het totaal dat per juli 2010 door de huidige MDTF donoren beschikbaar is gesteld voor de Afrikaanse Unie/NEPAD en regionale en nationale instituties in Afrika. CAADP is een Afrikaans programma dat zich richt op het bevorderen van grotere, strategische en effectieve investeringen die structurele voortgang dienen op te leveren op 4 deelterreinen: duurzaam bodem- en waterbeheer, markttoegang, voedselzekerheid en landbouwkundig onderzoek. CAADP stimuleert het opstellen van ‘compacts’ (afspraken tussen overheden in Afrika en de AU/NEPAD over landbouwontwikkeling) en goede nationale landbouwinvesteringsplannen waarvoor lokale en internationale financiering gezocht wordt. Nederland vindt het van belang dat donorcoordinatiegroepen in de betreffende landen nauw betrokken zijn bij de besluitvorming over de toekenning van ‘nieuwe’ fondsen. De beschikbaarheid van fondsen moet namelijk niet hervormingsprocessen om de effectiviteit van de hulp te verbeteren de das om doen. Nederland is een actief lid van de donorgroep die assisteert bij de uitvoering van het CAADP. Nederland bevordert een structurele uitwisseling tussen CAADP en andere door Nederland gecofinancierde landbouwprogramma’s uitgevoerd en bevorderd door ondermeer ambassades, IFDC en AgriProFocus(leden).

Nr 236

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan respectievelijk ECOWAS en UEMOA ter verhoging van de landbouwproductiviteit en verbeterde markttoegang? Wat zijn de doelstellingen en de werkwijzen van beide organisaties op dit punt? Is Nederland betrokken bij het beleid en zo ja op welke wijze? Gebruikt Nederland de kennis die wordt opgedaan ook in andere landbouwprogramma's?

Antwoord

Nederland geeft geen geoormerkte financiële steun aan ECOWAS en UEMOA. Wel wordt er door Nederland gecofinancierde programma’s als CAADP en IFDC nauw samengewerkt met ECOWAS en UEMOA om verhoging van de landbouwproductiviteit en verbeterde markttoegang in West Afrika te stimuleren. Beide organisaties spelen een centrale rol binnen de regionale economische integratie van de West-Afrikaanse regio.

Nederland maakt zich sterk voor regionale integratie van markten en ketens, binnen landbouwprogramma’s, maar ook bijvoorbeeld binnen de EPA-onderhandelingen. Mede dankzij de inspanningen van Nederland worden deze thema’s in de praktijk en op de politieke agenda steeds meer met elkaar verbonden. Hiertoe wordt actief samenwerking gezocht met andere donoren en kennisinstellingen.

Nr 237

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan IFPRI? Wordt dit toegerekend aan ODA? Onder welke voorwaarden wordt de bijdrage geleverd? Wordt de kennis die bes chikbaar komt via het IFPRI gebruikt en zo ja, op welke wijze?

Antwoord

De Nederlandse bijdrage aan IFPRI bedraagt € 2.9 miljoen voor de periode 2008-2010. Dit wordt toegerekend aan ODA. IFPRI wordt veel ingeschakeld bij analyses van voedselzekerheidsvraagstukken. Ondermeer bij de landbouwprogramma's in het kader van CAADP. IFPRI werkt tevens nauw samen met Stichting Onderzoek Wereldvoedselvraagstukken (SOW) aan de VU in Amsterdam.

Nr 238

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan ICARDA? Wordt dit toegerekend aan ODA? Onder welke voorwaarden wordt de bijdrage geleverd? Wordt de kennis die beschikbaar komt via ICARDA gebruikt, en zo ja op welke wijze?

Antwoord

De Nederlandse bijdrage aan ICARDA bedraagt € 6,3 miljoen voor de periode 2009-2012. Dit wordt toegerekend aan ODA. Het onderzoek van ICARDA is gericht op landbouw en voedselzekerheid in droge gebieden en dient vooral om landen met droge gebieden te helpen bij het uitvoeren van onderzoeksprogramma's en landbouwontwikkelingsprogramma's via de Nationale Landbouw Onderzoeksinstellingen. In het door Nederland gesteunde programma wordt speciaal aandacht gegeven aan wederopbouw en verbetering van de landbouw in Afghanistan en Gaza.

Nr 239

Vraag

Hoeveel is begroot voor het Initiatief Duurzame Handel (IDH)? Dragen andere departementen hier ook aan bij?

Antwoord

Zie vraag 68

Nr 240

Vraag

Welk bedrag is gereserveerd voor het ORIO-programma, het PSOM/PSI programma, het IDF en diverse bilaterale progra mma’s? Wat houden die bilaterale programma’s in?

Antwoord

Ramingen 2011:

  • ORIO: € 26,7 mln.

  • PSOM/PSI: € 50 mln.

  • IDF (voorheen FMO MOL-fonds): € 22,0 mln.

  • Diverse bilaterale programma’s: € 90,9 mln.

Diverse bilaterale programma’s betreft de programma’s voo r landbouw en verbetering van het ondernemingsklimaat die door de ambassades worden uitgevoerd.

Nr 241

Vraag
Wat houdt de Nederlandse bijdrage in de voorbereiding en uitvoering van de vierde High Level Forum on Aid Effectiveness in?

Antwoord
Het vierde High Level Forum in Busan vormt de formele afsluiting van het ‘Parijs-traject’. In internationaal verband zal worden vastgesteld wat de “opbrengsten” per eind 2010 van de “Parijs/Accra” agenda waren. Tevens zal worden onderzocht hoe de principes van “Parijs/Accra” in de praktijk zijn toegepast.

De Nederlandse inzet in (de voorbereiding op) Busan is gericht op:

  • De post-2010 agenda met meer aandacht voor coherentie, de private sector, het delen van kennis en onderzoek.

  • Mede in dit kader, het betrekken van de private sector. Nederland bereidt een neven sessie voor over publiek-private partnerschappen (PPPs). Nederlands is op dit gebied koploper, met zo’n 75 PPPs en een totale investering van 750 miljoen euro tussen 2003 en 2012. Via PPPs worden kennis, capaciteit en ondernemingszin uit verschillende delen van de samenleving samengebracht ten behoeve van ontwikkelingsdoelen. Hierdoor kan een hefboomfunctie ontstaan. Het gaat niet alleen om het Westerse bedrijfsleven, maar ook dat in de landen zelf.

  • Een zo goed mogelijke feitenbasis voor de discussies in Busan, door intensief bij te dragen aan zowel monitoring- als evaluatieproces.

Nr 242

Vraag

Hoe staat het met de score card voor multilaterale instellingen, waarmee deze instellingen scherper kunnen worden beoordeeld ? Is deze in gebruik ? Hoe draagt hij bij aan de beoordeling van multilaterale instellingen ? (In de begroting van 2010 wordt hiernaar verwezen op pag. 42)

Antwoord

De score cards voor verschillende multilaterale organisaties zijn in gebruik en worden regelmatig herzien c.q. bijgewerkt. In de score cards worden de multilaterale organisaties getoetst op hun effectiviteit met betrekking tot de te bereiken organisatiedoelstellingen, het interne functioneren c.q. management controle systeem en hun relevantie, zowel in het algemeen als specifiek ten aanzien van de Nederlandse beleidsprioriteiten. Als onderdeel van een breder meet- en evaluatie instrumentarium worden de score cards gebruikt bij de beoordeling van financieringsverzoeken van multilaterale instellingen en als sturingsinstrument voor het inhoudelijke en financiële beleid van de betreffende multilaterale organisatie.

Nr 243

Vraag

Wat wordt bedoeld met de algemene ODA-activiteiten van € 11,7 miljoen? Door wie worden deze activiteiten uitgevoerd?

Antwoord

Het fonds algemene ODA-activiteiten is een beleidsondersteunend fonds en voor posten en directies. Het kan onder meer worden aangewend voor het financieren van kortlopende activiteite n ter ondersteuning van het beleid in brede zin.

Nr 244

Vraag

Duidt de sterke groei van de meerjarige uitgaven voor 'armoedevermindering' en het min of meer op hetzelfde niveau blijven van de uitgaven voor 'verhoogde economische groei' (private sectorontwikkeling) in de komende jaren op een verschuiving van prioriteiten binnen de Nederlandse ontwikkelingsinspanning in die periode?

Antwoord

De meerjarige budgettaire ramingen voor artikel 4.2 (armoedevermindering) fluctueren als gevolg van het gebruikelijke parkeerkarakter van dit artikel. Aanpassingen in de ODA-begroting als gevolg van onder meer bijgestelde BNP-ramingen worden op dit beleidsartikel verwerkt. Beleidsartikel 4.3 (verhoogde economische groei) richt zich daarentegen specifiek op de ontwikkeling van de private sector. Economische groei is een prioriteit binnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en uitgaven aan dit beleidsartikel hebben de afgelopen jaren, met uitzondering van 2010, een stijgende lijn vertoond. Oorzaak van de neerwaartse bijstelling in 2010 is met name het gevolg van vertraging en uitval binnen het ORET programma. De uitgavenramingen van zowel 2011 als ook 2012 tonen wederom een lichte stijging van uitgaven aan dit beleidsartikel ten opzichte van 2010.

Nr 245

Vraag

Waar is de afdracht, het geld dat Nederland geeft aan de Wereldbank, onder beleidsartikel 4.1, terug te vinden in de begroting?

Antwoord

De algemene bijdragen van Nederland aan de Wereldbank staan niet onder beleidsartikel 4.1 van de begroting van Buitenlandse Zaken, maar staan onder beleidsartikel 04.20 van de begroting van Financiën. Het gaat dan zowel om bijdragen aan het zachte leningenloket IDA als de deelname in het kapitaal van de IBRD.

Nr 246

Vraag

Hoe verklaart u het verschil in uitgaven op beleidsartikel 4.4 zoals geraamd in de Rijksbegroting 2010 met de uitgaven zoals aangegeven in de begroting in 2011. Is hier sprake van een beleidsverandering? Op welk feit wordt kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking getoetst?

Antwoord

Het verschil in uitgaven op beleidsartikel 4.4 wordt met name verklaard door een overheveling van het fonds algemene ODA-activiteiten en speciale activiteiten DGIS algemeen vanuit artikel 4.2. De overheveling heeft plaatsgevonden aangezien de activiteiten beleidsmatig beter onder artikel 4.4 passen. Met name activiteiten met betrekking tot evaluatie van programma’s vallen onder dit artikel. Internationaal zijn afspraken gemaakt om te komen tot een verhoging van de effectiviteit en kwaliteit van de hulp. Nederland heeft deze afspraken uitgewerkt in het Nederlandse Actieplan Parijs/Accra (NAPA). Toetsing hiervan vindt plaats op basis van de voortgang die gemaakt wordt op o.a. het gebruik van eigen instituties en systemen van het partnerland, de voorspelbaarheid van de hulp, de resultaatgerichte manier van werken en verantwoording afleggen en de verlaging van de transactiekosten door rationalisatie van de hulp en bundeling van het hulpaanbod.

Nr 247

Vraag

Hoe groot is de BNP bijstelling in 2010, 2011 en 2012 v oor artikel 4.2?

Antwoord

De bijstellingen in 2010, 2011 en 2012 conform de BNP-voorspellingen in de Macro Economische Verkenning die in de ontwerpbegroting zijn opgenomen bedragen: € 51,68 mln in 2010, € 73,7 mln in 2011 en € 65,52 mln in 2012.

Nr 2 48

Vraag

Is er een deel van het budget voor SRGR geoormerkt voor initiatieven waarin zinvolle participatie van jongeren wordt gewaarborgd?

Antwoord

Nee, er is geen specifieke oormerking voor initiatieven waarin zinvolle participatie van jongeren wordt gewaarborgd. Dit neemt niet weg dat dit wel een expliciet aandachtspunt is. UNFPA neemt dit in haar beleid zeer serieus. Tevens worden via MFSI de organisaties Choice for Youth and Sexuality en Youth Incentives gesteund die specifiek op jongenparticipatie z ijn gericht. De internationale organisatie IPPF (International Planned Parenthood Federation), een SALIN partner, heeft jongerenparticipatie ook als prioriteit.

Nr 249

Vraag

Kan inzicht gegeven worden in de besteding van de €2 miljoen (amendement Van de r Staaij / Voordewind 2008) voor uitstapprogramma’s voor prostituees? Wat is de inhoud van de programma’s die Stop Aids Now en ICCO met deze middelen sinds 2010 uitvoeren? Op welke wijze wordt nagestreefd om aan de doelgroep alternatief werk te bieden en hoe succesvol is dit tot op heden? In welke landen worden de middelen besteed? Welke voorzieningen zijn binnen de programma’s getroffen om de duurzaamheid ervan na te streven?

Antwoord

Ter uitvoering van het amendement Van der Staaij / Voordewind zijn in 2009 verkenningsmissies uitgevoerd om capabele lokale partnerorganisaties te identificeren. In 2010 zijn programma’s van start gegaan in Macedonië, Egypte, Uganda en Vietnam (met steun van Stop Aids Now) en Bolivia, Brazilië en Nicaragua (met steun van ICCO).

De programma’s betreffen versterking van de partnerorganisaties zodat zij prostituees beter kunnen trainen en begeleiden naar het vinden van alternatief werk. De trainingen zijn op participatieve wijze ontwikkeld en in januari 2010 van start gegaan. Op dit moment is ruim de helft van de middelen besteed. Concrete resultaten zullen in het eerste kwartaal van 2011 gerapporteerd worden.

Duurzaamheid is nagestreefd door de beoogde lokale partners te selecteren op basis van capaciteit en stabiliteit. De resultaten zullen zorgvuldig gedocumenteerd en onderling uitgewisseld worden zodat men van elkaar kan leren.

N r 250

Vraag

Kan de regering aangeven hoe het amendement Voordewind over social protection structureel is doorvertaald, ook in de begroting 2011? Wat gebeurt er met de vrijvallende middelen voor social protection (een deel van de toegewezen €8 miljoen) als gevolg van het aflopen van de door Nederland ondersteunde UNICEF en DFID programma’s in Zimbabwe? Is er per 1 januari 2011 een nieuwe bestemming voor de hierdoor vrijkomende middelen?

Zijn er buiten de genoemde €8 miljoen nog andere uitgaven op de begroting voor social protection, zoals het Productive Safety Net Program in Ethiopië dat onder operationele doelstelling 4.3 genoemd wordt? Hoe wordt het begrip door de regering dan afgebakend?

Antwoord

Zie vraag 100

Nr 252

Vraag

Welke uitvoering heeft Nederland in 2010 gegeven aan de toezegging die vorig jaar is gedaan (antwoord op vraag 45 over begroting Buitenlandse Zaken 2010) om VN organisaties actief aan te spreken over insluiting van mensen met een handicap binnen de programma’s, op basis van de beleidsnota ter zake van UNAIDS/WHO/UNHCHR? Waar heeft dit toe geleid?

Antwoord

De WHO ziet erop toe dat de richtlijnen, zoals geformuleerd in de beleidsnota, door landen worden opgevolgd en nageleefd. UNICEF besteedt in zijn kindvriendelijke schoolprogramma speciale aandacht aan de behoeften van kinderen met een handicap. In de Derde Commissie AVVN is een resolutie over het behalen van de MDG’s voor mensen met een handicap in voorbereiding.

Nederland blijft verschillende VN-organisaties, waaronder UNAIDS, WHO en UNHCHR aansporen zich in te zetten voor participatie van mensen met een handicap, onder andere in de strijd tegen aids.

Nederland ondersteunt verschillende maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met een handicap. De organisatie VSO (Voluntary Service Overseas), een ontwikkelingsorganisatie die zich richt op kennisuitwisseling, pleit op lokaal, nationaal en internationaal niveau voor aandacht voor mensen met een handicap in gezondheidsprogramma's. Dit doet zij door presentaties te geven op verschillende internationale conferenties zoals de ‘International AIDS Conference’ in Wenen juli jongstleden. Ook is VSO vice-voorzitter van de taakgroep HIV en aids van het ‘International Disability and Development Consortium’ dat op Europees niveau opereert. Ook deze inspanningen zorgen ervoor dat er internationaal meer aandacht is voor dit onderwerp.

Nr 253

Vraag

Wat doet Nederland met de uitkomsten van het onderzoek dat onder het Nederland/Wereldbank partnerschapprogramma heeft plaatsgevonden naar de schoolgang van kinderen met een handicap in een aantal landen? Welke gerichte maatregelen zijn nodig om MDG2 in 2015 te kunnen halen, gelet op het feit dat juist kinderen met een handicap nog vaak buiten de boot vallen? Hoe zet Nederland zich hiervoor in?

Antwoord

Nederland zet in op het tot stand brengen van ‘inclusief onderwijs’, dat ook moeilijk bereikbare groepen bedient, zoals kinderen in conflictgebieden, etnische groepen, kindarbeiders en gehandicapten. Het afgelopen decennium is hiervoor steeds meer aandacht in onderwijsplannen van ontwikkelingslanden gekomen. Door het ministerie gefinancierde maatschappelijke organisaties zetten zich direct in om de deelname van gehandicapte kinderen aan onderwijs te bevorderen; zij besteden 3,5 tot circa 30 procent van hun budgetten aan voorzieningen voor gehandicapten, waaronder onderwijs. Andere ondersteuning vindt plaats in de beleidsdialoog met overheden in een aantal bilaterale onderwijspartnerlanden en via belangrijke internationale partnerorganisaties zoals de Wereldbank (WB) en het Education for All/Fast Track Initiative voor onderwijs (FTI).

Veel van de onderwijssectorplannen, waaraan FTI steun verleent, omvatten ook plannen voor integratie van gehandicapte kinderen in het reguliere onderwijs (bijscholing onderwijzers, aanvullend lesmateriaal en fysieke voorzieningen). In het document Reaching out of school children – Putting Inclusive Education on the Fast Track (maart 2009) worden adviezen gegeven voor integratie, waarin behalve onderwijs ook aspecten van gezondheid en voeding zijn opgenomen. Met UNGEI (UN Girls Education Initiative) heeft FTI in 2010 maatregelen uitgewerkt voor het bieden van maatwerk bij ‘inclusief onderwijs’, waarbij proefprojecten zijn uitgevoerd in Malawi, Lesotho en Kyrgyzstan. In samenwerking met FTI stelde de Wereldbank in 2008 richtlijnen op om inclusief onderwijs te integreren in onderwijssectorplanning en evaluatie.

In de beleidsdialoog met (bilaterale) partnerlanden besteedt Nederland volop aandacht aan gelijke toegang van kinderen tot school. Daarbij speelt ook de positie van gehandicapten een rol. Dit leidt tot positieve resultaten. Zo ondersteunt in Burkina Faso het mede door Nederland gefinancierde sectorplan bijzondere scholen voor kinderen met een visuele of auditieve handicap. De scholen die door de gezamenlijke ‘donorbasket’ in Burkina Faso worden betaald, zijn standaard voorzien van een rolstoeltoegankelijke oprit.

In Bolivia is de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan inclusief onderwijs: er zijn leerkrachten getraind in het aanpassen van het schoolcurriculum aan de behoeften van gehandicapte kinderen; ook de bijbehorende infrastructurele aanpassingen op scholen hebben hierbij aandacht gekregen. In Macedonië werden in 2008 beurzen beschikbaar gesteld voor 250 achtergestelde, gehandicapte studenten.

Zambia heeft een door Nederland gesteund programma voor Children with Special Education Needs , gericht op kinderen met uiteenlopende handicaps en specifieke leerproblemen. Via verbeterde statistieken brengt het ministerie van onderwijs in kaart hoeveel en welke kinderen extra aandacht behoeven. Het programma voorziet in de ontwikkeling van infrastructuur, lesmateriaal, geschikte uitrusting en het bijscholen van leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. Er is sprake van een inclusieve onderwijsbenadering, maar de middelen zijn nog lang niet toereikend.

In onderwijspartnerlanden waar inclusief onderwijs nog niet goed van de grond is gekomen stimuleert Nederland de overheid aandacht te geven aan speciaal onderwijs in de nationale onderwijssectorplannen. Waar nodig en/of mogelijk investeert Nederland ook in alternatieve onderwijsvormen, zoals non-formeel onderwijs, om daarmee oplossingen op de kortere termijn te bereiken.

Nr 255

Vraag

Wat kan thans worden gemeld over de MDG-top van 20-22 september j.l.?

Antwoord

U wordt hier op korte termijn via een aparte brief over geïnformeerd.

Nr 256

Vraag

Wat zijn de totale geplande uitgaven aan onderwijs in ontwikkelingslanden via het bilaterale kanaal, en wat zijn de mutaties ten opzicht van vorig jaar?

Antwoord

In 2011 staat € 170 miljoen begroot voor het bilaterale landenprogramma op het gebied van onderwijs. Dat is een verlaging van circa € 20 miljoen ten opzichte van de begroting in 2010. Er is sprake van verhogingen in onder meer Bangladesh (€ 4,5 miljoen) en Bolivia (€ 1 mln). Daarnaast is er sprake van verlagingen in ondermeer Pakistan (€ 5,5 miljoen) en Suriname (€ 3,5 miljoen) en Mozambique (€ 1,7 miljoen).

Nr 257

Vraag

Wat is de rol van maatschappelijke organisaties in uw kennis- en onderzoeksbeleid? Gaat u in uw beleid gebruikmaken van of zich aansluiten bij initiatieven op het gebied van kennismanagement die door onder andere Nederlandse organisaties in samenwerking met hun partnerorganisaties in diverse ontwikkelingslanden zijn ondernomen?

Antwoord

In het kennis- en onderzoeksbeleid voor ontwikkeling maakt het ministerie onderscheid tussen kennis- en onderzoeksbeleid in ontwikkelingslanden enerzijds en kennis- en onderzoeksbeleid ter versterking van het eigen ontwikkelingsbeleid (als onderdeel van het kennismanagement door het ministerie) anderzijds.

Het kennis- en ontwikkelingsbeleid in ontwikkelingslanden wordt voor een groot deel uitgevoerd door Nederlandse en internationale kennisinstellingen, zoals de Nuffic, NWO-WOTRO, het African Economic Research Consortium, het Think Tank Initiative en de Council for the Development of Social Science Research in Africa (CODESRIA) . De ervaringen en resultaten van het werk van deze organisaties vinden hun weg terug in de verdere ontwikkeling van het Nederlandse beleid voor kennis en onderzoek in ontwikkelingslanden. Een belangrijke doelstelling is dat kenniscirculatie wordt bevorderd tussen kennisnetwerken en -partnerschappen in ontwikkelingslanden, in Nederland en andere geïndustrialiseerde landen. Daarbij wordt aangesloten bij Nederlandse maatschappelijke organisaties en hun partnerorganisaties die van dergelijke kennisnetwerken deel uitmaken.

Ter verbetering van de kwaliteit van het eigen ontwikkelingsbeleid, wordt actief gezocht naar het bevorderen van de interactie tussen het ministerie en (Nederlandse) organisaties (en hun partners) die kennis hebben van en ervaring hebben met initatieven op het gebied van internationale samenwerking. Dit geldt niet alleen voor onderwijs en onderzoek, maar op alle terreinen waar het ministerie actief op is.

Nr 258

Vraag

Zijn de jaarlijkse bijdragen aan UNICEF geoormerkt? Zo ja, voor welke programma's?

Antwoord

Van de jaarlijkse bijdragen aan UNICEF is ongeveer 75% geoormerkt. In 2009 was 97,6 miljoen EURO geoormerkt en 35 miljoen EURO ongeoormerkt. De thematische geoormerkte bijdragen waren gericht op humanitaire- en noodhulp, kinderbescherming (zoals bescherming van kinderen tegen geweld, exploitatie en misbruik), drinkwater en sanitatie, onderwijs in fragiele staten, en HIV/AIDS. Daarnaast werd er decentraal via de posten geoormerkt op landenniveau bijgedragen.

Nr 259

Vraag

Wat hebben ambassades gedaan met de toolkit ‘Know-how for skills’, die op 11 mei 2009 aan hen is uitgereikt ter bevordering van hun inzet voor meer en beter vakonderwijs in de partnerlanden? Is de toolkit een nuttig instrument gebleken of is behoefte aan een duidelijker beleidskader vanuit het Ministerie? Kan een overzicht gegeven worden van de uitgaven door het Ministerie en de ambassades aan vakonderwijs?

Antwoord

De toolkit ‘ Know-How for Skills ’ is in mei 2009 in ontwerp uitgereikt aan Nederlandse ambassades in partnerlanden. Op basis van hun positieve reacties is vervolgens een referentie-document ontwikkeld dat een aantal maanden later onder de ambassades is verspreid. Hierin staan achtergrond, motivatie en suggesties voor een meer geïntegreerde benadering van steun aan vakonderwijs en beroepsvaardigheden binnen de onderwijssector en private sector ontwikkeling. Op dit moment is nog niet bekend of de ambassades dit een nuttig instrument vinden.

De uitwerking van steun aan vakonderwijs geschiedt nadrukkelijk op landenniveau en is zeer contextspecifiek. Mede op basis van de kennis uit ‘ Know-How for Skills’ , werkt een aantal ambassades in partnerlanden toe naar een verbreding van de Nederlandse inzet voor technisch onderwijs en beroepsvaardigheden, inclusief publiek-private partnerschappen (Indonesië, Bolivia, Bangladesh, Pakistan, Burkina Faso en Rwanda). Het referentie-document is een eerste stap in de ontwikkeling van een breder beleidskader voor (beroeps)onderwijs dat voor 2011 is voorzien.

Uit een inventarisatie van lopende en geplande uitgaven door het ministerie en de ambassades voor de periode 2008-2011, komt een schatting van uitgaven voor beroepsonderwijs en –vaardigheden van € 50-60 miljoen per jaar uit zowel onderwijsmiddelen als middelen voor private sector ontwikkeling. Dit is inclusief geschatte percentages vanuit budget- en sectorsteun en bijdragen aan een aantal door het Ministerie gesubsidieerde maatschappelijke organisaties. De voornaamste programma’s die vanuit het centrale budget worden ondersteund zijn: (i) NICHE ( Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education ) dat zich richt op capaciteitsontwikkeling van post-secundair onderwijs, (ii) vanuit MFS: de Arbeid en Inkomen-programma’s van Woord en Daad en Red een Kind; (iii) vanuit het bedrijfsleveninstrumentarium: PUM-Vehicle ( Vocational Education for Higher Categories and Levels ) dat zich specifiek richt op hoger beroepsonderwijs en via ORET een programma voor beroepsonderwijs in Kenya; (iv) Learn4Work , het Millennium-project dat zich richt op samenwerking tussen (beroeps)onderwijs- en kennisinstellingen, het bedrijfsleven en NGOs in Nederland en 4 partnerlanden.

Nr 260

Vraag

Worden Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en private instellingen ook betrokken bij de selectieprocedure voor het NFP? Zo ja, welke en op welke wijze?

Antwoord

Ja, alle Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en private instellingen die vermeld staan in de NUFFIC Netherlands Fellowship Programme (NFP) brochure 2011-2012 en waarbij kandidaten uit ontwikkelingslanden zich ook daadwerkelijk aanmelden voor een opleiding, zijn betrokken bij de selectie van kandidaten voor een beurs. Daarnaast kunnen de ambassades in het land van herkomst en Nuffic betrokken zijn. De selectie vindt plaats op de basiscriteria van het NFP en door middel van het scoren van de kandidaten op onder meer academische geschiktheid.

Nr 261

Vraag

Welke private instellingen verzorgen opleidingen in het NFP programma?

Antwoord

De private instellingen MDF-Training & Consultancy en het CITO Institute for Educational Measurement verzorgen opleidingen in het NFP programma.

Nr 262

Vraag

Waar zijn de onafhankelijke denktanks gesitueerd die Nederland in samenwerking met IDRC, de Gates en Hewlett Foundations ontwikkelt? Waarom is gekozen voor deze denktanks? Op welke manier draagt Nederland bij aan de ontwikkeling? Hoe groot is de financiële bijdrage en valt deze onder ODA? Wat gebeurt er met de kennis die uit deze denktanks beschikbaar komt?

Antwoord

De denktanks zijn onafhankelijke instituten voor beleidsonderzoek in West- en Oost-Afrika, Zuid- Azië en Latijns-Amerika, die op basis van inhoudelijke criteria en een ‘ call for proposals’ uit 600 voorstellen zijn geselecteerd voor deelname aan het Think Tank Initiative (TTI). Bij de beoordeling van voorstellen is onder meer gelet op de wijze waarop de aanvrager kennisbeleid en een kennisinfrastructuur ontwikkelt en opbouwt, hoe de kennis wordt verspreid en gedeeld en hoe innovatief de aanpak is.

De reden voor het financieren van dit initiatief is het veelal ontbreken van lokaal, goed gefundeerd en wetenschappelijk verantwoord onderzoek ter ondersteuning van beleidsvorming; het doel van TTI is hierin verandering te brengen en onderzoek ten goede te laten komen aan duurzame ontwikkeling, economische groei en verdeling in een land.

In samenwerking met donoren als IDRC (Canada) en DFID (VK) en de Hewlett en Gates Foundations krijgen deze onderzoeksinstellingen begeleiding bij het opstellen van hun onderzoeksagenda’s en bij hun management, gericht op verduurzaming van hun werk voor de toekomst. Hiertoe is een International Advisory Group aangesteld. De betrokken organisaties worden toegerust om beleidsvorming en beleidsmakers in hun landen te ondersteunen met lokaal ontwikkelde, betrouwbare en praktische onderzoeksresultaten op onder meer sociaal-economisch gebied. Het werk van deze denktanks leidt daadwerkelijk tot de opbouw van een blijvende relatie tussen onderzoekers en beleidsmakers en tot beleidsbeïnvloeding in de praktijk.

Enkele voorbeelden van onafhankelijke organisaties waarmee wordt samengewerkt zijn: het Institute of Advanced Development Studies (INESAD) in Bolivia; de Association for Research and Social Studies (AISES) in Guatemala; het Centre for Budget and Governance Accountability in India; het Institute for Social and Environmental Transition (ISET-n) in Nepal; het studiecentrum voor sociaal-economisch onderzoek CEDRES in Burkina Faso en het Economic Policy Research Centre (EPRC) in Uganda.

De ervaringen van het werken met lokale denktanks worden vastgelegd en gevolgd via een monitoring- en evaluatiesysteem; de daaruit verkregen kennis wordt uitgewisseld via een inmiddels opgericht netwerk tussen de 60 organisaties en de beleidsmakers die begunstigden zijn van onderzoek.

Nederland draagt aan de ondersteuning van de denktanks € 4 miljoen (2010-2012) bij uit het programma Onderzoek en Innovatie (POI), dat onder ODA valt.

Nr 263

Vraag

Wat is er bij de MDG-top van 20-22 september jl. bereikt m.b.t. het MDG3 Fonds?

Antwoord

Vanwege de demissionaire status van het kabine t heeft de delegatie zich terughoudend opgesteld en zijn er geen nieuwe fondsen toegezegd m.b.t. het MDG3 fonds. Desalniettemin viel op dat op de MDG-top de delegatie van diverse zijden werd benaderd met complimenten over het fonds.

Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes en moedersterfte waren de onderwerpen die centraal stonden op deze MDG-top. Veel regeringsleiders hebben over dit thema gesproken. Ook demissionair premier Balkenende gaf aan dat innovatief denken is nodig om de MDG’s te bereiken. Dit geldt met name voor MDG3 en MDG5.

Nr 264

Vraag

Op welke wijze draagt Nederland bij aan de daadwerkelijke oprichting van de VN-Genderorganisatie? Wanneer verwacht men dat deze organisatie operationeel wordt? Hoe groot zal de financiële bijdrage van Nederland zijn? Is hiervoor al een reservering in de begroting opgenomen?

Antwoord

Tijdens de 64e AVVN is ingestemd met de samenvoeging van de vier bestaande VN-genderinstellingen tot één eenheid: UN WOMEN. Nederland heeft zich vanaf het begin van de onderhandelingen ingespannen om tot dit resultaat te komen.

UN WOMEN wordt per 1 januari 2011 operationeel. De organisatie wordt geleid door de voormalige president van Chili, Michelle Bachelet, die op 14 september jongstleden door de SGVN werd benoemd als Ondersecretaris-Generaal en Uitvoerend Directeur van UN Women.

Samen met gelijkgezinde donoren zoals het VK zet Nederland zich in om met UN WOMEN mee te denken over de opzet van de nieuwe genderentiteit, o.a. over de vraag hoe de organisatie zijn beslag zal krijgen op landenniveau en op welke wijze samengewerkt zal worden met het maatschappelijk middenveld.

Voor 2011 is een bijdrage van 4 miljoen euro aan UN WOMEN voorzien. Hiervoor is reeds een reservering in de begroting opgenomen.

Nr 265

Vraag

Hoe groot is de Nederlandse bijdrage aan het MDG3-fonds? Welk deel van de totale begroting van het fonds is dit?

Antwoord

Nederland draagt 70 miljoen euro bij aan het ‘MDG3 fonds: Investeren in gelijkheid’. Het fonds loopt van juni 2008-juni 2011 en financiert wereldwijd 45 activiteiten om gelijke rechten en kansen van vrouwen te verbeteren.

Nederland is de enige donor van het fonds. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met diverse andere bilaterale donoren en met enkele grote bedrijven over een mogelijke bijdrage aan het fonds.

Zie ook het antwoord op vraag 283-284-285.

Nr 266

Vraag

In welke 15 landen gaat Nederland verder met het ondersteunen van activiteiten tegen het geweld tegen vrouwen? Wat zijn de activiteiten in deze landen en door wie worden deze uitgevoerd?

Antwoord

Nederland heeft in 2007 met 14 partners uit de publieke en private sfeer het Millennium akkoord ‘Geweld tegen vrouwen de wereld uit’ ondertekend. Hierin spreken partners de intentie uit zich met 8 betrokken partnerlanden (Macedonië, Ghana, Bangladesh, Ethiopië, Mozambique, Nicaragua, DRC en Guatemala) in te zetten om geweld tegen vrouwen aan te pakken. Voorbeelden van activiteiten zijn:

  • ondersteuning van opvanghuizen van slachtoffers van geweld tegen vrouwen in Guatemala, in samenwerking met het nationale instituut CONAPREVI;

  • financiering van een inventariserende studie door de overheid naar geweld tegen vrouwen in Bangladesh;

  • een grote publiekscampagne over geweld tegen vrouwen in Macedonië, een ondersteuning van de National Commission van Macedonië;

  • ondersteuning van een organisatie van vrouwelijke juristen in Ethiopië zodat vrouwen gratis juridische hulp ontvangen;

  • steun aan de Ghanese overheid en door de lokale overheid gesteunde ngo’s bij de totstandkoming en implementatie van een nationale wet tegen geweld tegen vrouwen in Ghana;

  • het opzetten van speciale “commissariaten” binnen het politiesysteem voor de opvang en begeleiding van slachtoffers van veelal huiselijk geweld in Nicaragua.

Nederland voert daarnaast in 7 niet-partnerlanden (Syrië, Marokko, Jordanië, Brazilië, India, El Salvador en Honduras) geïntensiveerde programma’s uit op het gebied van geweld tegen vrouwen, gefinancierd uit het Mensenrechtenfonds. Voorbeelden van projecten die in deze landen worden uitgevoerd zijn:

  • capaciteitsversterking van een instituut dat vrouwen de mogelijkheid geeft hun sociaal-economische positie te verbeteren in Jordanië, uitgevoerd door Care i.s.m. de Family Development Association;

  • verbeterde toegang tot het rechtssysteem voor vrouwen en versterking van diverse vrouwennetwerken in El Salvador en Honduras, in samenwerking met het Inter-Amerikaanse Instituut voor de mensenrechten (IIDH);

  • assistentie bij de uitwerking van aangepaste wetgeving op het gebied van geweld tegen vrouwen in Marokko, in samenwerking met Global Rights;

  • een opvanghuis voor veelal vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel in Syrië.

Over de resultaten zal de Kamer, naar verwachting, gedurende het eerste kwartaal van 2011 separaat worden bericht.

Nr 267

Vraag

Hoeveel bedraagt het MDG3 fonds in de jaren 2011, 2012 en 2013?

Antwoord

De ramingen voor het MDG3 fonds hebben betrekking op de financiering van de 45 activiteiten die in 2008 binnen het fonds zijn gestart en die in 2011 tot een afronding zullen komen.

In 2011 bedragen de geraamde uitgaven 9 miljoen euro.

In 2012 bedragen de geraamde uitgaven 5 miljoen euro.

In 2013 is er geen budgettaire voorziening getroffen voor het MDG3-fonds.

Nr 268 en 271

Vraag 268

Hoe zal het stand-alone genderbeleid worden bevorderd? En hoe wordt de gender mainstreaming gestimuleerd?

Vraag 271

Hoe zal het stand-alone genderbeleid bevorderd worden in 2011? Hoe zal gender mainstreaming gestimuleerd worden?

Antwoord

Het bereiken van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes (MDG 3) zal ook de komende jaren actief worden nagestreefd. Daarvoor zullen activiteiten worden uitgevoerd via twee strategieën: emancipatie via stand-alone activiteiten en gendermainstreaming.

Het stand-alone beleid richt zich op de verschillende thema’s: de bestrijding van geweld tegen vrouwen; de vergroting van aandacht voor de positie van vrouwen in conflictgebieden; de vergroting van de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; de empowerment van vrouwen, zodat zij zelf kunnen opkomen voor hun rechten en kansen. Het uitdrukkelijke streven is om vrouwen zelf deel te laten nemen aan politiek en bestuur en actief te zijn op de arbeidsmarkt, teneinde daarmee zeggenschap en invloed te verwerven.

Gendermainstreaming wordt gestimuleerd door binnen het ministerie alle directies en posten verantwoordelijk te stellen voor het opnemen van concrete genderelementen en te behalen resultaten binnen hun beleid. Daarbij wordt uitgegaan van de zeven prioritaire gebieden die door de UN Task Force on Education and Gender zijn geïdentificeerd om op zo effectief mogelijke wijze een bijdrage te leveren aan het behalen van MDG3.

Nr 269 en 272

Vraag 269

Hoeveel budget is er per jaar geoormerkt voor geweld tegen vrouwen alsook de versterking van de positie van vrouwen in conflictgebieden?

Vraag 272

Hoeveel budget is er per jaar geoormerkt voor geweld tegen vrouwen alsook de versterking van de positie van vrouwen in conflictgebieden?

Antwoord

Nederland heeft in 2008 en 2009 in totaal 10 miljoen euro bijgedragen aan het Geweld tegen Vrouwen Trustfund, dat beheerd wordt door UNIFEM. Daarnaast is via bilaterale activiteiten op 15 Nederlandse ambassades jaarlijks ongeveer 5 miljoen euro geïnvesteerd in de bestrijding van geweld tegen vrouwen en is via het MDG3 fonds een vergelijkbaar bedrag besteed aan deze problematiek.

In 2009 heeft buitenlandse zaken bijna 15 miljoen euro geïnvesteerd in vrouwen, vrede en veiligheid. Ongeveer een derde was afkomstig uit het MDG3 fonds, de rest via reguliere vrede- en veiligheidsinstrumenten van buitenlandse zaken zoals het Stabiliteitsfonds en Wederopbouw Centraal alsmede gedelegeerde middelen van posten in fragiele staten. De uitgaven voor 2010 zullen, naar verwachting, enigszins hoger liggen.

Binnenkort zal een besluit worden genomen over financiering in de komende jaren. Binnen het budget van operationele doelstelling 5.3 heeft niet ex ante een oormerking op deze subthema’s plaatsgevonden.

Nr 270

Vraag

Hoeveel geld is er bij welk artikel terug te vinden op het gebied van gender?

Antwoord

De ongelijke rechten en kansen van vrouwen en meisjes kennen verschillende perspectieven: er is sprake van ongelijkheid op het gebied van onderwijs, gezondheid, toegang tot de economie en op politiek/bestuurlijk niveau. De Nederlandse inzet op deze terreinen ligt verspreid over de begroting:

1. middelbaar onderwijs voor meisjes (OD 5.1)

2. seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (OD 5.5)

3. tijdsbesparende infrastructuur voor vrouwen (OD 4.2 en 4.3)

4. goed geregeld eigendoms- en erfrecht (OD 4.3)

5. formele werkgelegenheid en gelijke kansen op de arbeidsmarkt (OD 4.3)

6. deelname aan en vertegenwoordiging in politiek en bestuur (OD 5.3 en 2.7)

7. aanpak van geweld tegen vrouwen (OD 5.3 en 2.7)

Binnen deze Operationele Doelstellingen wordt niet apart bijgehouden hoeveel geld er specifiek aan gendergerelateerde activiteiten wordt besteed. Alleen de middelen onder Operationele Doelstelling 5.3 Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen zijn hier volledig op gericht.

N r 271

Vraag

Hoe zal het stand-alone genderbeleid bevorderd worden in 2011? Hoe zal gender mainstreaming gestimuleerd worden?

Antwoord

Zie vraag 168

Nr 272

Vraag

Hoeveel budget is er per jaar geoormerkt voor geweld tegen vrouwen alsook de versterking van de positie van vrouwen in conflictgebieden?

Antwoord

Zie vraag 269

Nr 273

Vraag

Hoe groot zijn de respectievelijke bijdragen aan UNAIDS en GFATM; welk deel van deze bijdrage is toe te schrijven en/of geoormerkt voor SRGR? Ho eveel is replenished en wat betekent dit voor het budget voor volgende jaren?

Antwoord

De bijdrage aan UNAIDS voor 2011 staat begroot op € 32 miljoen. Voor GFATM is € 87.1 miljoen begroot (dit is inclusief de helft van de promissory note zoals toegezegd bij de begrotingsbehandeling 2010. De rest staat begroot voor 2012). Op de bijeenkomst deze maand voor replenishment heeft Nederland - vanwege de demissionaire status van het kabinet - geen pledge gedaan.

Voor UNAIDS is het niet mogelijk exact aan te geven welk deel van het budget is toe te schrijven aan SRGR. Nederland geeft jaarlijks een niet-geoormerkte bijdrage aan het core budget van UNAIDS. Dit budget – het Unified Budget and Workplan (UBW) - wordt verdeeld over het UNAIDS Secretariaat en de tien cosponsors (ILO, UNDP, UNESCO, UNFPA, UNHCR, UNICEF, UNODC, WFP, WHO, World Bank). Ten minste vijf van de tien cosponsors houden zich bezig met onderdelen van de SRGR-agenda.

In het UBW voor 2010-2011 wordt nadrukkelijk gesteld dat de link tussen SRGR en HIV van groot belang is. Van de acht prioritaire werkterreinen zijn er drie volledig en twee gedeeltelijk op het terrein van SRGR.

Ook voor het GFATM is niet precies te zeggen welk deel van het budget toe te schrijven is aan SRGR. Uit de impactstudie van het GFATM in 2008 blijkt echter dat 30 % van het budget voor Aids direct wordt besteed aan dienstverlening voor preventie. Hiertoe behoren het voorkomen van overdracht van moeder op kind, voorlichting en de distributie van condooms.

Nederland heeft als voorzitter van de beheersraad van UNAIDS in juni jongstleden samen met UNAIDS en UNFPA een thematische sessie georganiseerd over de integratie van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en HIV/aids. Deze sessie is door de deelnemers als succesvol geëvalueerd.

71


Nr 274

Vraag

Wanneer en hoe is de Kamer geïnformeerd over het subsidiekader ter ondersteuning van publiek-private partnerschappen voor de versnelde ontwikkeling van medische producten voor seksuele en reproductieve gezondheid, preventie en behandeling van HIV/AIDS, tuberculose en verwaarloosde tropische ziekten?

Antwoord

U bent geinformeerd over dit subsidiekader in antwoord op kamervragen n.a.v. de begrotingsbehandeling 2010 (vraag 145 n.a.v. de Memorie van Toelichting).

Tevens is in antwoord op de motie van de leden Waalkens c.s. (nr 35 n.a.v. de Begroting 2010) , waarin de regering werd verzocht ook na 2010 onderzoek naar vaccins en microbicides te blijven steunen, aangegeven dat deze motie zou worden uitgevoerd.

Nr 275

Vraag

Welke organisaties die van strategisch belang zijn voor SRGR steunt Nederland via een subsidiekader? Welk subsidiekader is dit?

Antwoord

De huidige subsidiekaders voor o.a. SRGR zijn:

het Medefinancieringsstelsel (MFSI) – tot eind 2010, voor in Nederland gevestigde organisaties. Belangrijke Nederlandse organisaties op het gebied van SRGR die via dit kader subsidie ontvangen zijn: World Population Foundation, Rutgers Nisso Groep, Choice for Youth and Sexuality en Female Cancer Programme.

Via de Millenniumakkoorden (publiek-private samenwerking) worden tot en met 2011 Meshwork for Improving Maternal Health (o.a. vroedvrouwenopleidingen in Afghanistan en Sierra Leone) en Universal Access to the Female Condom gesteund.

Voor internationale organisaties is SALIN (Strategische Allianties met Internationale NGO’s ) nog van kracht tot en met 2010. Organisaties op het gebied van SRGR die via dit kader subsidie ontvangen zijn: International Planned Parenthood Federation (IPPF), Concept Foundation, Population Services International (PSI), Marie Stopes International (MSI), Ipas, International Consortium for Medical Abortion (ICMA), International Women’s Health Coalition (IWHC) en de International Confederation of Midwives.

Vanaf 2011 geldt het subsidiekader “Fonds Keuzes en Kansen” voor internationale niet-gouvernementele organisaties. De selectie van organisaties die hiervoor in aanmerking komen zal op 1 november 2010 zijn afgerond.

Nr 276

Vraag

Op welke wijze is het subsidiekader bekend gemaakt ter ondersteuning van publiek-private partnerschappen voor de versnelde ontwikkeling van medische producten voor SRGR, preventie en behandeling van HIV/Aids, TBC en verwaarloosde tropische ziekten en het subsidiekader Fondsen keuzes en kansen ter ondersteuning van vier internationale organisaties? Waarom is de openstelling zo kort geweest? Hebben organisaties reeds aanvragen ingediend? Hoe verloopt het verdere traject?

Antwoord

Beide subsidiekaders zijn bekend gemaakt op de gebruikelijke wijze via de Staatscourant en www.minbuza.nl .

Organisaties hadden ca. 8 weken de tijd om hun aanvragen in te dienen (tot 2 augustus 2010). De termijn van 2 augustus tot 1 november is nodig om de aanvragen te beoordelen en de beschikkingen voor 1 november 2010 aan de organisaties te kunnen sturen. Een langere indieningtermijn zou tot gevolg hebben dat de organisaties pas later in het jaar zouden weten of zij voor een subsidie vanaf 2011 in aanmerking komen.

Voor het Fonds Product Development Partnerships zijn 13 aanvragen ingediend. Voor het Fonds Keuzes en Kansen zijn 27 aanvragen ingediend. De aanvragen worden momenteel beoordeeld aan de hand van criteria die in de subsidiekaders zijn aangegeven. Besluitvorming vindt plaats medio oktober, zodat de beschikkingen voor 1 november 2010 verzonden kunnen worden.

Nr 277

Vraag

Hoe zijn de beoogde beleidseffecten van doelstelling 5.5 geoormerkt in het budget?

Antwoord

De gedefinieerde beleidseffecten zijn een weerslag van de resultaten die de beleidsuitvoering ten aanzien van gezondheid en in het bijzonder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en HIV/aids beoogt te bereiken. Er is in het budget geen sprake van het oormerken voor de beschreven beleidseffecten.

Het beleid wordt via verschillende kanalen uitgevoerd en behelst verschillende aan elkaar complementaire programma’s die in hun gezamenlijkheid bijdragen aan deze effecten.

Zo draagt de bijdrage aan het GFATM bij aan het het beoogde effect dat iedereen die dit nodig heeft toegang heeft tot preventie, zorg en behandeling van HIV en Aids, tuberculose en malaria zoals beschreven in MDG6. Maar ook het ondersteunen van het gezondheidsectorprogramma in de partnerlanden draagt daaraan bij, evenals de bijdrage aan NGO’s en het medefinancieren van onderzoek naar microbiciden of aids-vaccin.

Het beleidseffect dat jongeren zijn voorgelicht over seksualiteit en vrije keuzes kunnen maken bij het aangaan van relaties, veilig vrijen en het gebruik van anticonceptie wordt mede bereikt door het steunen van programma’s van NGO’s (zowel in Nederland als van internationale NGO’s), via steun aan UNFPA en UNAIDS en het GFATM.

Nr 278

Vraag

Moet de doelstelling dat de medefinancieringsorganisaties per 2015 60 procent van hun activiteiten in partnerlanden uitvoeren, niet als onvoldoende ambitieus worden bestempeld? Ligt het in het voornemen om vanaf 2015 de plank weer hoger te leggen?

Antwoord

De eis dat organisaties 60 procent van hun activiteiten in partnerlanden uitvoeren, is ingesteld om te stimuleren dat de verschillende Nederlandse ontwikkelingsinspanningen op landenniveau samenwerken waardoor de effectiviteit kan worden vergroot. Gezien de huidige brede landenselectie van organisaties die in aanmerking komen voor MFS II financiering acht ik het niet haalbaar om de eis hoger te stellen dan 60%, te bereiken in 2015.

Organisaties zullen jaarlijks strikt worden gemonitord om te verifiëren of ze in 2015 de doelstelling van 60% daadwerkelijk zullen halen. Mocht tussentijds blijken dat organisaties niet op koers liggen dan zullen zij hierop worden aangesproken. Over de te stellen eisen vanaf 2015 kan nog niets gezegd worden.

Nr 279

Vraag

In het kader van de notitie <<Samenwerken, Maatwerk, Meerwaarde>> is het uitgangspunt dat “toename vooral daar zal plaatsvinden waar goede mogelijkheden voor directe financieringen zijn”. Wordt in de beoordeling ook de mate van corruptie meegenomen? Zo ja, hoe wordt corruptie gemeten?

Antwoord

Organisaties die mogelijk in aanmerking komen voor directe financiering worden door ambassades beoordeeld op goed financieel beheer, transparantie en accountability. Bij elk financieringsbesluit weegt een ambassade het risico van corruptie en beoordeelt zij de kwaliteit van de organisatie en de meetbaarheid van de beoogde project- of programmaresultaten en effecten. Eventueel leggen de ambassades beheersmaatregelen op om de beheersrisico’s te mitigeren.

Bij gerede twijfel of een vermoeden van corruptie wordt geen financiële ondersteuning verleend. Indien al financiële ondersteuning verstrekt wordt dan zal bij gerede twijfel nader onderzoek plaatsvinden eventueel gevolgd door sancties, mogelijk stopzetting van de financiële ondersteuning.

Nr 280

Vraag

Op welke manier wordt getoetst vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken of daadwerkelijk aan de “lokale omstandigheden en de specifieke behoeften van ontwikkelingslanden” tegemoet wordt gekomen door de particuliere ontwikkelingsorganisaties? In hoeverre en op welke manier wordt getoetst of de particuliere ontwikkelingsorganisaties zich hier daadwerkelijk aan houden?

Antwoord

In de beleidsnotitie maatschappelijke organisaties ‘Samenwerken, Maatwerk en Meerwaarde’ wordt verwezen naar het belang van inzicht in de lokale omstandigheden in een land voor het bepalen van een strategie voor ontwikkeling. In het MFS II subsidiebeleidskader is dit tot uiting gekomen in de eis om een contextanalyse aan te leveren van ieder land waarin aanvragende organisaties werkzaam zijn. In deze contextanalyses dienen organisaties aan te tonen dat zij kennis hebben van de lokale omstandigheden en de specifieke behoeften van de overheid, maatschappelijke organisaties, en hun doelgroepen in een land. Tevens dienen zij in deze contextanalyses aan te geven wat de meerwaarde is van de voorgestelde programma’s in relatie tot de programma’s van andere donoren. Het programmavoorstel dient gebaseerd te zijn op deze contextanalyses. In het proces van monitoring en evaluatie wordt getoetst of organisaties hun programmavoorstel adequaat uitvoeren.

Nr 281

Vraag

Waarom is besloten het bedrag dat beschikbaar is voor MFS II te maximeren op 425 miljoen, terwijl eerder door de minister voor OS is aangegeven dat er 425 tot 500 miljoen beschikbaar zou zijn?

Antwoord

Voor het MFS II is 425 miljoen euro per jaar beschikbaar. Afhankelijk van de kwaliteit van de voorstellen en van de budgettaire ruimte binnen de OS-begroting kan er een bandbreedte van 75 miljoen euro per jaar worden ingezet. De minister beslist op 1 november of deze bandbreedte wordt ingezet of niet. Omdat de minister hier nog niet over besloten heeft, is het bedrag in de begroting gemaximeerd op 425 miljoen euro per jaar.

Nr 282

Vraag

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het standaard subsidiekader? Wanneer gaat dit van start? Welke voormalige subsidiepotjes worden hierin opgenomen en hoeveel was voor deze subsidies in 2010 beschikbaar?

Antwoord

Het standaard subsidiekader gaat op 1 januari 2011 van start. Onder het kader kunnen tenders op thematische, regionale of landenspecifieke programma’s worden uitgeschreven. De achtergrond van het kader is dat geconcurreerd wordt op kwaliteit. Het is niet op voorhand te zeggen welk bedrag hiermee gemoeid is.

Subsidieregelingen die op één organisatie zijn toegesneden worden uitgefaseerd. Op basis van evaluaties zal worden bekeken of het thema waarop de betrokken organisatie werkzaam is voor een tender onder het standaardkader in aanmerking komt. Binnenkort zal de Kamer hierover in een aparte brief worden geïnformeerd.

Nr 283, 284, 285

Vraag 283

Welke mutaties zorgen voor de afname van het budget van artikel 5.3 Gender met bijna een derde en waarom is gekozen voor die veranderingen? Hoe verhoudt zich dit tot de doelstellingen van Nederland op MDG3 en MDG5?

Vraag 284

Wat is de ratio achter de acute daling van het genderbudget (5.3)? Hoe verhoudt deze scherpe terugloop in fondsen zich tot het streven van Nederland om specifiek aandacht te schenken aan MDG3?

Vraag 285

Waarom is er in 2011 een derde minder budget voor gender, artikel 5.3, ten opzichte van 2010? Welke beleidsgevolgen zal dit hebben? Zijn er projecten die hierdoor vervallen of substantieel minder geld ontvangen?

Antwoord

De afname van het budget voor gender wordt veroorzaakt doordat in 2011 de bijdrage aan het ‘MDG3 Fonds: Investeren in gelijkheid’ afloopt. Over eventuele voortzetting van dit fonds, c.q. het uitschrijven van een nieuwe subsidieronde, is nog geen besluit genomen. Het besluit om dit fonds te continueren, is afhankelijk van de beschikbare budgettaire middelen en besluitvorming van het nieuwe Kabinet. Momenteel vindt een tussentijdse externe review van het fonds plaats, gericht op het in kaart brengen van de eerste resultaten van het fonds.

Nr 286

Vraag

Via programma’s en sectorale begrotingssteun wordt verbeterd milieubeleid in par tnerlanden nagestreefd. Om welke partnerlanden gaat het en om welke bedragen?

Antwoord

In de volgende landen wordt verbeterd milieubeleid nagestreefd via programma ’s en/of sectorale begrotingssteun:

  • Albanië € 0,6 m

  • Colombia € 10,0 m

  • Bolivia € 5,4 m

  • Guatemala € 4,5 m

  • Ghana € 7,6 m

  • Senegal € 20,0 m

  • Indonesië € 14,0 m

  • Mongolië € 0,8 m

  • Pakistan € 4,3 m

  • Vietnam € 0,5 m

Nr 287

Vraag

In de begroting staat dat Nederland zal bijdragen aan het praktisch toepasba ar maken van het principe van Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation (REDD) zodat tenminste 10 ontwikkelingslanden gereed zijn hieraan deel te nemen. Hoe zal aan dit artikel uitvoering worden gegeven en welke landen zullen hierbij door Nederland ondersteund worden?

Antwoord

Tijdens de Klimaattop in 2007 in Bali deed UNFCCC de oproep om ten behoeve van REDD (Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation) een begin te maken met demonstratieprojecten. Nederland heeft zich daarop verplicht om 15 mln. euro bij te dragen aan het Wereldbank initiatief om landen die willen deelnemen aan een mondiaal systeem voor REDD, technisch en financieel te ondersteunen. 35 landen hebben op dit moment een overeenkomst gesloten met de Wereldbank en 14 landen, waaronder de partnerlanden DR Congo, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia en Uganda, hebben tot nu toe daadwerkelijk steun ontvangen. In de bilaterale samenwerking ondersteunen daarenboven de ambassades in Bolivia, Colombia, Ghana en Indonesië het REDD-initiatief.

Nr 288

Vraag

Is het correct dat het reëel besteedbare bedrag voor het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud elk jaar afneemt met het inflatiepercentage, en dat het bedrag sinds de aanvang van dit programma reëel met ruim 30% is afgenomen? Is dit een bewuste beleidskeuze?

Antwoord

In het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud (RTR, 1992) is aangegeven dat er minimaal NLG 150 miljoen ( € 68 miljoen) per jaar aan middelen beschikbaar is voor bossen.

Het betreft hier een minimum bedrag als inputdoelstelling die ex-post wordt berekend. Sinds de formulering van het RTR in 1992 zijn de uitgaven opgelopen tot ruim 84 miljoen euro in 2001. Het besteedbare bedrag nam in die jaren dus niet af met het inflatiepercentage. Daarna zette zich echter een dalende trend in. Deze werd veroorzaakt door de vermindering van het aantal landen waarmee Nederland een hulprelatie had en de vermindering van het aantal sectoren waarin met een land kon worden samengewerkt. Dit had tot gevolg dat er in 2005 nog maar tien landen steun ontvingen in de bossensector (ten opzichte van veertig landen die steun kregen in 1999). Dankzij de stijging van de bijdragen aan wereldwijde bossenprogramma’s in de jaren 2006 en 2007 heeft die dalende trend zich niet doorgezet. In 2009 bedroegen de uitgaven ruim 69 miljoen euro. Hoewel dus in 2009 aan de doelstelling van het RTR om minimaal 68 miljoen te besteden aan bossen is voldaan, is er de facto sprake van een afname van meer dan 30% als rekening wordt gehouden met het inflatiepercentage sinds 1992.

Nr 289

Vraag

Welk budget is beschikbaar om de verdere realisatie van de doelstelling 50 miljoen te voorzien van veilig drinkwater en sanitatie? Welke actieve rol gaat Nederland in 2011 op zich nemen om het Sanitation and Water for All verder te operationaliseren?

Antwoord

Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting (p. 81) bedraagt de inzet voor drinkwater en sanitatie, incl. de realisatie van de 50 miljoen doelstelling, € 75 miljoen. Hiermee kunnen nieuwe programma’s gericht op het verschaffen van toegang tot water en sanitatie voor additioneel twee miljoen mensen in 2011 worden gestart. Opgemerkt wordt dat additionele committeringen voor twee miljoen mensen op jaarbasis onvoldoende is om de doelstelling 50 miljoen mensen te voorzien van veilig drinkwater en sanitatie in 2015, te bereiken. Uitgaande van de huidige commiteringen die naar verwachting zullen resulteren in toegang voor ca. 30 miljoen mensen, zal Nederland bij ongewijzigd beleid in 2015 ca. 40 miljoen mensen bereiken.

Nederland is in september 2010 lid van de Stuurgroep van “Sanitation and Water for All” geworden. In 2011 is Nederland voornemens steun te verlenen aan het versterken van het SWA secretariaat, het jaarlijkse wereldwijde ‘assessment’ van de drinkwater en sanitatie sector (GLAAS) door de WHO, en aan de ontwikkeling van een wereldwijd technisch assistentie programma om de zgn ‘off track’ landen terzijde te staan bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun drinkwater- en sanitatie sectorinvesteringsprogramma’s.

Nr 290

Vraag

Kunt u uitvoerig aangeven hoe u Nederlanders woonachtig in het buitenland tegemoet komt bij de grote praktische ongemakken, (grote, soms zelfs internationale reizen die noodzakelijk zijn) bij aanvraag en ophalen van een nieuw paspoort?

Antwoord

De paspoortwet (onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken) bepaalt op welke wijze de nieuwe, biometrische paspoorten kunnen worden aangevraagd en in ontvangst genomen. Volgens de huidige regelgeving vergt dat om de vijf jaar van een aantal in het buitenland woonachtige Nederlanders inderdaad een extra inspanning. Het Nederlandse postennetwerk komt hen daarbij zo veel mogelijk tegemoet.

Nederlanders kunnen hun paspoort aanvragen en ophalen bij een post in de regio die voor hen gemakkelijker bereikbaar is dan de post in het land waarin ze wonen, bijv. een post in een buurland. Ook kunnen zij hun paspoort tijdens een bezoek aan Nederland in de gemeenten Den Haag, Enschede en Echt-Susteren aanvragen. BZ heeft samen met de gemeente Haarlemmermeer en BZK onderzocht of een uitgiftepunt op Schiphol voor onder andere verstrekking van reisdocumenten aan niet-ingezetenen een alternatief zou zijn voor deze groep. Dit blijkt het geval te zijn. Naar verwachting zal dit loket voorzien in een toenemende behoefte. Momenteel wordt gewerkt aan de financiering van dit gezamenlijke plan.

De paspoortregelgeving kent voor het buitenland ook de mogelijkheid om, bij wijze van uitzondering, in bepaalde gevallen af te zien van de verschijningsplicht bij de uitreiking van het paspoort; het paspoort wordt dan opgestuurd. De posten wijzen aanvragers op deze uitzonderingsmogelijkheid. Daarnaast beschikken de posten die paspoortbevoegdheid hebben, over een mobiel apparaat, waarmee vingerafdrukken van bijv. bedlegerige Nederlanders buiten de ambassade kunnen worden opgenomen. BZ onderzoekt op welke wijze het mobiele apparaat op een bredere manier in de regio kan worden ingezet. Dat zou wel extra kosten met zich meebrengen, waarvan het nog niet bekend is of die in tijden van bezuinigingen gedragen kunnen worden.

Nr 291

Vraag

Overweegt u bij wijze van bezuiniging om diplomaten niet langer business class maar economy class te laten vliegen? Zo ja, wat levert dit aan bezuiniging op? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

In het kader van versobering wordt ook gekeken naar mogelijkheden tot kostenbeheersing, ook op het terrein van reizen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van de in gang gezette activiteiten om tot rijksbrede afspraken over dienstreizen te komen.

Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van de kamervragen van het lid Van Veldhoven-van der Meer over jaarlijkse verlofreizen van ambassadepersoneel (verzonden op 4 oktober jl.), betreft het hier aanpassing van secundaire arbeidsvoorwaarden waarvan wijziging de instemming van vakbonden vereist.

Nr 292

Vraag

Hoe komt het dat de kosten in 2010 voor artikel 7.1 Consulaire dienstverlening 50% hoger zijn uitgevallen dan begroot in de begroting van Buitenlandse Zaken van 2010? Voor 2011 is weer een verlaging van 20% ingepland: waarop zal kunnen worden bezuinigd om deze verlaging dat jaar te halen?

Antwoord

In 2010 hebben de rampen in Haïti, Chili en Tripoli tot hogere uitgaven geleid dan begroot. De reden dat de begroting voor 2011 lager uitvalt dan die in 2010 is dat in 2010 uitgaven gedaan werden voor de aanschaf van nieuwe visumstickers (Visana) en investeringen in consulaire informatiesystemen (Biometrie en Kompas) die in 2010 volledig operationeel zijn, waardoor de uitgaven dalen.

Nr 293

Vraag

Op welke activiteiten op het gebied van cultuur en ontwikkeling zal bezuinigd worden?

Antwoord

Er worden geen nieuwe aanvragen in behandeling genomen en uitgaven op lopende projecten worden, in overleg met de betrokken organisaties, licht getemporiseerd. Bezuiniging op het budget blijft beperkt tot circa 5%. Aangezien het budget geheel was gecommitteerd, is een lichte temporisering van de uitgaven noodzakelijk.

Nr 294

Vraag

In hoeverre verschilt de nieuwe subsidiefaciliteit voor Burgerschap en OS van de voormalige opzet van het NCDO?

Antwoord

Een belangrijk verschil is dat de subsidieverstrekking na 2010 onder ministeriële verantwoordelijkheid plaatsvindt. Daarnaast zijn bij de inrichting van de nieuwe subsidiefaciliteit de bevindingen van het IOB-onderzoek naar dit beleidsterrein verwerkt. Er is meer aandacht voor kwaliteit en effect(iviteit), voor gedragseffecten en evalueerbaarheid.

Vanuit de subsidiefaciliteit voor Burgerschap en OS ( SBOS) worden subsidies verstrekt voor activiteiten in de Nederlandse samenleving gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking. Het gaat om activiteiten waarvoor het initiatief bij de aanvrager ligt. Vanuit de faciliteit kunnen aanvragen worden gehonoreerd die als onderdeel een kleinschalig ontwikkelingsproject of een stage- of uitwisselingscomponent in een ontwikkelingsland bevatten. Te subsidiëren activiteiten moeten een concreet doel en helder gedefinieerde doelgroep(en) hebben, een concreet handelingsperspectief bevatten en gericht zijn op het creëren van gedragseffecten. Middelen en eindresultaten moeten proportioneel zijn. Voorrang wordt gegeven aan activiteiten die aansluiten bij die nieuwe doelgroepen aanboren, met name onder jongeren. Activiteiten dienen evalueerbaar te zijn op resultaten.

Nr 295

Vraag

Bevat beleidsartikel 8.3 ook een OS component? Zo ja, hoe groot is deze?

Antwoord

Zie vraag 13

Nr 296

Vraag

Kunt u aangeven of de nieuwe subsidiefaciliteit voor Burgerschap en OS die in 2011 in werking treedt het gevolg is van het niet verlenen van een ZBO status aan het NCDO (oftewel de splitsing van het NCDO waarbij KPA/subsidieverlening aan derden niet langer tot haar taken behoort)? Welke instantie gaat dit uitvoeren en welk budget is ermee gemoeid? Is dit meer of minder dan het NCDO destijds had te besteden? Is dit bedoeld voor kleinschalige projecten in ontwikkelingslanden of voor onder meer bewustwording in Nederland?

Indien de nieuwe subsidiefaciliteit voor Burgerschap en OS zich niet zal bezighouden met de KPA/subsidieverlening aan derden, welke organisatie zal dit dan wel gaan doen c.q. wie wordt hiervoor aanbesteed?

Antwoord

De nieuwe subsidiefaciliteit voor Burgerschap en OS (SBOS) is een uitvloeisel van de bredere beleidsvernieuwing. Het besluit de NCDO niet onder de werking van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen (zbo’s) te brengen heeft daar een rol bij gespeeld, maar van groot belang was ook meer zakelijkheid & transparantie te bewerkstelligen, inclusief een duidelijke scheiding tussen rollen en verantwoordelijkheden en tussen advisering en subsidieverstrekking.

SBOS wordt namens de minister van Buitenlandse Zaken uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers NV in samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut en de stichting Wilde Ganzen. SBOS opereert op basis van een subsidiekader voor de periode 2011-2014. Voor de uitvoering is er een budgetplafond van € 19 miljoen per jaar (inclusief beheerkosten). Afgezet tegen het bedrag van circa € 21 miljoen dat beschikbaar was (waarvan € 5 miljoen tot 2010 voor Xplore en € 16 miljoen aan subsidies die via de NCDO) is dit een vermindering. Voorts is draagvlak als afzonderlijke beleidsdoelstelling voor de MFS-organisaties vervallen. Hiermee was een bedrag van ruim € 20 miljoen per jaar gemoeid. Dat bedrag is nu niet meer voor draagvlakactiviteiten beschikbaar. Van de ruim € 60 miljoen die tot dit jaar nog jaarlijks voor draagvlakactiviteiten beschikbaar was, blijft vanaf 2011 nog een bedrag van ongeveer € 30 miljoen over.

De subsidiefaciliteit voor Burgerschap en OS is gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking in de Nederlandse samenleving. Aanvragen kunnen als onderdeel een project in een ontwikkelingsland hebben. Om voor subsidiëring in kader van deze faciliteit in aanmerking te komen is wel cruciaal dat het bredere project bijdraagt aan verandering van kennis, houding en gedrag in Nederland. Uiteraard worden er voor wat betreft de OS-dimensie ook voorwaarden gesteld.

Nr 297

Vraag

Wanneer wordt het imago-onderzoek in vijf Arabische landen gepresenteerd aan de Tweede Kamer?

Antwoord

De resultaten van het kwalitatieve onderzoek naar beeldvorming over Nederland in vijf Arabische landen worden momenteel verwerkt in een rapportage. Naar verwachting wordt het rapport in november met de Kamer gedeeld.

Nr 298

Vraag

Hoe verklaart u onder beleidsartikel 8.4 de plotselinge financiële inzet? In de Rijksbegroting over het jaar 2010 werd hier niets voor begroot. Is hier sprake van een beleidsverandering?

Antwoord

De uitgaven op dit beleidsartikel ten bedrage van € 55.000 betreffen de jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan de bedrijfsvoering van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Nationale Minderheden. In het verleden werden deze uitgaven verantwoord op beleidsartikel 2.5, als onderdeel van de kosten die werden toegeschreven aan de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Met ingang van 2010 is besloten om deze kosten aan beleidsartikel 8.4 “Nederland Gastland” toe te rekenen.

Nr 299

Vraag

Waarom zijn de kosten van beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien meer dan twee keer zo hoog als vorig jaar?

Antwoord

Dit artikel vormt de HGIS/non-ODA-reserve (inflatiecorrectie) voor loon/prijsbijstelling en onvoorzien. In voorkomende gevallen worden middelen uit dit artikel voor deze doeleinden overgeboekt naar (HGIS)artikelen op de diverse begrotingen. Ten laste van dit artikel zelf worden geen uitgaven geboekt.

Nr 300

Vraag

Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de motie Nicolaï cs. (Kamerstuk 32123 nr 55)? [correcte nummer is 33]

Antwoord

Zie vraag 45

Nr 301, 304 en 308

Vraag 301

Wat is de verklaring voor de eenmalige stijging van de totale apparaatsuitgaven tussen 2010 en 2011? Welke kerngetallen binnen personeel of materieel liggen hieraan ten grondslag?

Vraag 304

Waarom zijn de kosten van Materieel op artikel 11 Algemeen zoveel hoger dan in 2010?

Vraag 308

Waarom is ervoor gekozen het budget van beleidsartikel 11 Algemeen aanzienlijk te verhogen ten opzichte van 2010, terwijl de bedoeling is te bezuinigen op dit artikel en er een taakstelling is?

Antwoord op de vragen 301, 304 en 308

De stijging van de kosten van Materieel op artikel 11 in 2011 wordt voornamelijk veroorzaakt door een incidentele reservering voor noodzakelijke (met name vervangings)investeringen in onder meer ICT.

Nr 302

Vraag

Kan een specificatie gegeven worden van de volgende zaken binnen het kerngetal materieel: de huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw (departement) in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten over de jaren 2009 t/m 2015?

Antwoord

Binnen het kerngetal materieel geldt de onderstaande specificatie. Voor de jaren 2011 en verder wordt vooralsnog uitgegaan van ongewijzigde bedragen en is geen rekening gehouden met de prijsontwikkeling. Wel zal het bedrag voor aanschaf, beheer en onderhoud van automatisering en communicatiemiddelen na 2011 weer dalen. De eenmalige verhoging in 2011 wordt veroorzaakt doordat het IT netwerk binnen BZ wordt vervangen.

Specificatie kengetallen materieel (toegelicht begrotingsbedrag x € 1 000)

Kostensoort

2009

2010

2011 e.v.

Huur kanselarijen, residenties, dienstwoningen en hoofdzetel

63.200

62.500

63.500

Beveiligingsmaatregelen

26.200

27.000

27.000

Aanschaf, beheer en onderhoud van automatisering en communicatiemiddelen

59.000

66.000

73.000

Onderhoud en bouwkundige projecten

61.000

47.000

47.000

Nr 303

Vraag

Hoeveel spenderen de posten aan representatiekosten alles bij elkaar? Wat zijn de vijf posten met relatief de hoogste representatiekosten? Hoe verhouden zich de representatiekosten van Nederlandse posten zich tot vergelijkbare Europese partners?

Antwoord

De posten geven circa € 6,5 miljoen uit op jaarbasis aan actieve representatiekosten. De posten met de hoogste actieve representatiekosten in 2009 zijn: Berlijn, Moskou, Tokio, Washington en Parijs.

Uit een eerder dit jaar door een derde partij uitgevoerde benchmark tussen een aantal andere ministeries van BZ en internationale organisaties bleek onder andere dat hoogte van de actieve representatieuitgaven van BZ gemiddeld overeenkwamen met de in de benchmark betrokken organisaties.

In het kader van versobering wordt gekeken naar mogelijkheden tot kostenbeheersing, ook op het terrein van kosten zoals deze.

Nr 304


Vraag

Waarom zijn de kosten van Materieel op artikel 11 Algemeen zoveel hoger dan in 2010?

Antwoord

Zie vraag 301 .

Nr 305

Vraag

In niet-beleidsartikel 11 wordt het totaal buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel gekwantificeerd. Hoe ligt dit niveau per personeelslid?

In hoeverre verhoudt het genoemde bedrag zich tot de vergoedingen die worden gegeven aan uitgezonden personeel in andere Europese landen en vergoedingen van uitgezonden personeel bij multinationals?

Antwoord

De gemiddelde kosten per uitgezonden personeelsli d bedragen in 2010 € 64.582. Deze gemiddelde kosten zijn ook in betreffende kengetallentabel gekwantificeerd. In deze gemiddelde kosten zijn inbegrepen de extra kosten die samenhangen met uitzending naar posten zoals onderwijskosten kinderen, reiskosten bij overplaatsing en van jaarlijks verlof, verhuiskosten, standplaatstoelages, vergoeding taallessen en transportvergoedingen.

Uit een eerder dit jaar door een derde partij uitgevoerde benchmark buitenlandvergoedingen tussen een aantal andere ministeries van BZ en internationale organisaties bleek onder andere dat de stelsels van buitenlandvergoedingen van de verschillende organisaties sterk uiteen liepen. Desalniettemin was de derde partij van mening dat wel een goede vergelijking mogelijk was. Sommige relatief lage componenten – zoals de koopkrachtcorrectie - worden gecompenseerd door andere relatief hoge componenten, zoals de vergoedingen voor partners en kinderen.

Wanneer het geheel van vast inkomen en toeslagen in ogenschouw wordt genomen, kan worden geconcludeerd dat het Nederlandse stelsel vergelijkbaar is met dat van soortgelijke landen, internationale organisaties en multinationals.

Nr 306

Vraag

Is het mogelijk om over de jaren 2009 t/m 2015 de kerngetallen materieel, net als de kerngetallen personeel, uit te splitsen in kosten die te maken hebben met het departement en kosten die hebben te maken met het personeel over de jaren ?

Antwoord

Op personeelsgebied is het eenvoudig een scheiding aan te brengen tussen kosten op het departement en die in het buitenland. Voor materiële kosten is dit in mindere mate mogelijk. Een aantal specifieke onderdelen van de begroting heeft zuiver betrekking op uitgaven gedaan ten behoeve van vertegenwoordigingen in het buitenland (zoals bedrijfsvoeringskosten). Dit geldt echter niet voor alle materiële kosten zoals bijvoorbeeld uitgaven voor ICT.

Nr 307

Vraag

Kan een specifiekere toelichting worden gegeven op de kasschuif van 250 miljoen euro? Wat is het precieze bestedingsdoel van de 200 miljoen euro van artikel 4.2 die naar 2012 wordt geschoven? Waar bestaat de 50 miljoen euro uit die naar 2010 wordt geschoven? Kunt u een overzicht geven van de kasschuiven die zijn gedaan vanaf de begroting voor 2009, inclusief de kasschuif die werd voorgesteld op ODA in het aanvullend beleidsakkoord?

Antwoord

De (budgetneutrale) kasschuiven die vanaf de begroting voor 2009 zijn doorgevoerd hebben als voornaamste doel het verbeteren van het rijksbrede budgettaire beeld in specifieke jaren. Zo zorgen kasschuiven uit 2011 voor verlichting van het rijksbrede budgettaire beeld in hetzelfde jaar. Het gaat hierbij om de volgende kasschuiven: in 2009 is besloten tot een kasschuif van € 100 mln van 2010 naar 2011 (NB: een schuif van € 150 mln van 2009 naar 2011 is in de loop van 2009 weer onegdaan gemaakt). In 2010 is besloten tot een kasschuif van € 250 mln van 2010 naar respectievelijk 2012 (€ 200 mln) en 2010 (€ 50 mln). De onderliggende meerjarige programmering is op deze schuiven aangepast, met name wat betreft de programmering op het terrein van hernieuwbare energie.

Nr 308

Vraag

Waarom is ervoor gekozen het budget van beleidsartikel 11 Algemeen aanzienlijk te verhogen ten opzichte van 2010, terwijl de bedoeling is te bezuinigen op dit artikel en er een taakstelling is?

Antwoord

Zie vraag 301.

Nr 309

Vraag

Hoeveel geld wordt er uitgegeven aan beveiliging van diplomaten in 2011 en hoeveel is dit de afgelopen 4 jaar (per jaar) geweest)?

Antwoord

De kosten voor de beveiliging van uitsluitend diplomaten wordt niet apart geadministreerd, wel de kosten voor beveiliging van personen werkzaam voor het Rijk op posten in het buitenland. De totale begrote kosten bedragen in 2011 € 32,2 mln. Uit dit bedrag wordt gefinancierd: gepantserd vervoer (in hoog risicogebieden), bewakings- en beveiligingsmiddelen, alsmede personele en beveiligingsmiddelen. De afgelopen jaren werd € 18,8 mln (2007), € 25,6 mln (2008), € 27,7 mln (2009) en € 42,9 mln (2010) besteed. De stijging in 2010 wordt veroorzaakt door de overgang van particuliere beveiligers naar beveiliging door de KMAR (zie ook de beantwoording door de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken van de vragen van het lid Pechtold d.d. 7 november 2007). 2010 is een overgangsjaar waarin wordt geïnvesteerd in de opleiding en uitrusting van het personeel van de KMAR en extra kosten moeten worden gemaakt door de geleidelijke overdracht van de particuliere beveiligers aan de KMAR.

Nr 310

V raag

Hoeveel geld en arbeidsuren wordt er aan externe inhuur uitgegeven en op welke sectoren gebeurt dit? Uit welke nationaliteiten bestaat de externe inhuur?

Antwoord

In 2009 is € 12,072 mln uitgegeven aan externe inhuur. Dat is 5,13% van de totale personele kosten. Het merendeel van de uitgaven, te weten € 8,941 mln, betreft ondersteuning van de bedrijfsvoering. Inhuur voor (beleids)ondersteuning op het terrein van juridische, financiële en automatiseringsaangelegenheden bedroeg € 2,064 mln. Aan beleidsgevoelige externe inhuur (interimmanagement, organisatie- en formatieadvies, beleidsadvies en communicatieadvies) werd € 1,067 mln besteed. Genoemde cijfers zijn opgenomen in het BZ jaarverslag 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 360 V, nrs. 1- 3).

Registratie van arbeidsuren van extern ingehuurd personeel vindt niet plaats. Afrekening vindt plaats op basis van goedgekeurde urenbriefjes, maar deze worden niet in een door BZ gevoerde (centrale) urenadministratie opgenomen.

Extern ingehuurd personeel op het departement (€ 11,244 mln) heeft vrijwel altijd de Nederlandse nationaliteit. Extern ingehuurd personeel op de posten (€ 0,828 mln) heeft in veel gevallen de lokale nationaliteit. Hierbij gaat het nagenoeg uitsluitend om ondersteuning van de bedrijfsvoering op piekmomenten.

Nr 311

Vraag

Hoeveel WOB-verzoeken heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, hoeveel afgewezen, bij hoeveel is er bezwaar en/of beroep aangetekend? Wat is de gemiddelde behandelingsperiode van een WOB-verzoek bij het ministerie?

Antwoord

Het aantal Wob-verzoeken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken over 2009 bedraagt 86. Wob-verzoeken bij de posten zijn niet meegeteld. Registratie daarvan zal plaatsvinden bij de geleidelijke invoering van de digitalisering.

Van de in 2009 geregistreerde 86 Wob-verzoeken werd een deel geheel of gedeeltelijk afgewezen. Er werd 9 maal bezwaar aangetekend (ongeveer 10%) en 5 maal in beroep gegaan bij de rechtbank (5%). Er werd 2 maal op een afwijzing hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De doorlooptijd van behandeling van Wob-verzoeken loopt uiteen van 2 dagen tot 12 maanden of langer. Dit heeft te maken met de zeer (verschillende) aard, complexiteit en omvang van de verzoeken. Over de behandeltijd wordt vaak rechtstreeks (telefonisch of per e-mail) overleg gevoerd met de verzoekers. Langs die weg wordt ook gecommuniceerd over de stand van zaken. Verzoekers hebben vaak, zeker bij zeer omvangrijke verzoeken (mega Wob-verzoeken), geen bezwaar tegen fasering van de afhandeling. Verzoekers hebben rechtsmiddelen tegen de inhoudelijke afhandeling naast andere middelen om voortvarende behandeling af te dwingen, zoals de Wet dwangsom niet tijdig beslissen. Eenvoudige Wob-verzoeken worden in de regel binnen de wettelijke termijn van een maand (eventueel verlengbaar met een maand) afgedaan.

Nr 312

Vraag

Welke criteria hanteert het ministerie voor rubricering van documenten die staatsgeheim zijn en voor welke periode wordt de rubricering gehandhaafd?

Antwoord

BZ houdt zich aan hetgeen over rubricering van staatsgeheimen en de duur van rubriceringen is voorgeschreven in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst - Bijzondere Informatie (VIRBI) van maart 2004.

Nr 313

Vraag

Wat zijn de achterstanden in het archief? Wanneer zullen de achterstanden zijn weggewerkt?

Antwoord

Bij de inventarisatie van de “achterstanden in het archief” is gevraagd de totale werkvoorraad op te nemen. Voor het ministerie van Buitenlandse Zaken is in totaal 50 km (1976-2014) aangemeld, waarbij op basis van ervaring uit het verleden een voorschot is genomen op de komende groei. Dit omdat het departement de ambitie heeft om in 2015 digitaal te werken en te archiveren (overeenkomstig het kabinetsbeleid, Kamerstuk 29.362/156, 7 juli 2009). In 2015 zal naar verwachting de papierstroom grotendeels zijn opgedroogd.

BZ heeft, in het licht van interdepartementale samenwerking, de bewerking zoveel mogelijk uitbesteed aan Doc-Direkt. Volgens de huidige planning van Doc-Direkt zijn in 2019 de papieren achterstanden weggewerkt. Het ministerie van OCW en daarbinnen het Nationaal Archief buigen zich over een mogelijke versnelling van de selectiemethodiek. Hierover zal de komende twee jaar duidelijkheid ontstaan.

Nr 314

Vraag

Wat is het percentage van de inkrimping met 391 ftes ten opzichte van het totaal aan werknemers?

Antwoord

Ten opzichte van de basisstand ultimo 2007 (basisstand = 3287 fte’s) bedraagt het percentage inkrimping 11,9%. Deze reductie moet zijn gerealiseerd in de periode 2008-2011 conform het programma Vernieuwing Rijksdienst.

Nr 315

Vraag

Welke 6 Regional Support Offices worden operationeel? Welke gevolgen zal dit hebben voor paspoort- en visumaanvragen voor Nederlanders?

Antwoord

De Regional Support Offices (RSO’s) die in de eerste implementatiefase operationeel worden zijn drie reeds bestaande RSO’s Zuidelijk Afrika (Pretoria), Noord-Amerika (Washington) en China (Beijing) en drie nieuwe RSO’s West Europa (Nederland), Zuid-Amerika (Santiago de Chili) en Azië (Kuala Lumpur).

De wijze van paspoortaanvragen door Nederlanders en van visumaanvragen door buitenlanders aan het loket op onze posten verandert door de komst van RSO’s niet. Een RSO neemt slechts backoffice taken over van posten. De afgifte van door RSO’s verstrekte paspoorten en visa zal in een aantal gevallen wat langer duren. De doorlooptijden blijven echter wel binnen de wettelijke termijnen. Een aantal (34) belangrijke consulaire posten blijft de afhandeling van paspoort- en visumaanvragen zelf voor hun rekening nemen, waardoor de termijnen op die locaties niet veranderen.

Nr 316

Vraag

Welke "andere kennis" wordt bedoeld op pagina 112 onder het kopje 'Kennis'? Hoe zal deze worden bemachtigd?

Antwoord

Als gevolg van de internationalisering van nationale vraagstukken (energie, binnenlandse veiligheid, klimaat, etc.), het ontstaan van nieuwe communicatie kanalen (twitter, facebook, etc.), de opkomst van mondiale allianties (ten behoeve van eerlijke handel, duurzaam ondernemen, mondiale netwerken, etc.) en andere ontwikkelingen verandert de rol van Buitenlandse Zaken. Het ministerie past zich hieraan aan, door in te zetten op de ontwikkeling en vernieuwing van inhoudelijke kennisgebieden waarop Buitenlands e Zaken vakministerie is. Maar ook door bevordering van kennis van netwerken, belangengroepen, communicatietechnieken en nieuwe media, en bevordering van vaardigheden om actief deel te nemen in (internationale) netwerken, dossiers aan elkaar te koppelen en snel te schakelen. De introductie van nieuwe ICT-voorzieningen zoals mobikeys, blackberries en videoconferenties draagt hiertoe bij. Hierdoor zal het ministerie ook in de toekomst in staat zijn actuele onderwerpen te plaatsen op de geopolitieke, economische-, duurzaamheids-, armoedebestrijdings- en veiligheidsagenda.

Nr 317

Vraag

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Ten Broeke/Peters (31 700 nr. 111) over mondiale vrije toegang tot internet?

Antwoord

Zoals mijn voorganger uw Kamer reeds aangaf is uit EU-overleg gebleken dat een Europese versie van de Global Online Freedom Act niet haalbaar is, omdat de daarmee gepaarde beheerslast zeer groot zou zijn. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn schriftelijke antwoord in reactie op de vragen van uw Kamer hierover tijdens de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2010 (32 123-V). Overigens is de GOFA nog niet in het Amerikaanse Congres aangenomen.

Nederland werkt met Frankrijk aan de voorbereidingen van een ministeriële conferentie over de wereldwijde vrijheid van meningsuiting op internet, die op 29 oktober a.s. in Parijs zal plaatsvinden. Deze bijeenkomst bouwt voort op de uitkomsten van de expertmeeting op dit gebied die ik met mijn Franse collega Kouchner opende op 8 juli j.l, en waarvan een verslag uw Kamer eerder toeging. De inzet van deze conferentie is om deelnemende landen een verklaring te laten aannemen waarin zij zich committeren aan het beschermen van de vrijheid van meningsuiting op internet, en ook internationale organisaties, NGO’s, bedrijven en andere stakeholders oproepen dit te doen. Nederland zet erop in om voor deze verklaring later dit jaar zoveel mogelijk steun te vergaren onder VN-lidstaten, om deze naar voorbeeld van de (eveneens door Nederland en Frankrijk geïnitieerde) verklaring over de rechten van LGBT in 2008 in de Algemene Vergadering van de VN namens ondersteunende landen voor te lezen.

Nr 318

Vraag

Wat is de stand van zaken van de behandeling van de motie Nicolaï (32 123 V nr. 33) over een selectiever en effectiever postennetwerk?

Antwoord

Zie vraag 45

Nr 319

Vraag

Wat is de stand van zaken omtrent de uitvoering van de motie-Van der Staaij (32123 V, nr. 50) waarbij is gevraagd om het Iraanse Revolutionaire Gardekorps op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen?

Antwoord

Onderdelen van het Iraanse Revolutionaire Gardekorps (IRGC) zijn expliciet opgenomen in de bevriezingslijst van de recent aangenomen VN-Veiligheidsraad sanctieresolutie (UNSCRES 1929). Mede op aandringen van Nederland is in de aanvullende Europese sanctiemaatregelen expliciet aandacht besteed aan het raken van de belangen van het IRGC. Het sanctiebesluit van 26 juli 2010 treft maatregelen tegen IRGC-kopstukken zoals een visumverbod en bevriezing van tegoeden. Hiermee wordt de belangrijkste en personen en entiteiten van de IRGC het werken aanzienlijk bemoeilijkt. De regering heeft aldus uitvoering gegeven aan de motie-Van der Staaij (32123 V, nr. 50).

Nr 320

Vraag

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Peters/Haverkamp (32 123 V nr. 43) over mensenrechten- en MVO-beleid in Rusland, Kazachstan, Algerije en Saoedi-Arabie? Wat gebeurt er in die landen op het gebied van MVO en mensenrechten door de regering?

Antwoord

Zoals door de minister van Buitenlandse Zaken is gezegd tijdens de discussie over deze motie, en zoals beschreven in de Mensenrechtenrapportage 2009, zijn mensenrechten en MVO reeds geïntegreerd onderdeel van het buitenlands beleid. Dat geldt ook voor het beleid ten aanzien van landen waarmee Nederland een intensieve energierelatie heeft, zoals de landen die zijn genoemd in de motie. Zo is Rusland één van de pilotlanden waarin de Nederlandse ambassade extra MVO-activiteiten onderneemt. De beleidsintensivering in deze pilot -landen krijgt gestalte door dit onderwerp structureel op te nemen in de beleidsdialoog, door het organiseren van multi-stakeholder -bijeenkomsten rondom dit thema, en door nog intensiever met het Nederlandse bedrijfsleven samen te werken op dit thema. Naast deze pilot worden in tal van landen MVO-projecten gefinancierd (bv in Algerije, China, Kazachstan en Saoedi-Arabië). Voor een volledige beschrijving van de activiteiten op het gebied van MVO en mensenrechten in genoemde landen wordt verwezen naar de Mensenrechtenrapportage 2009.