Bijlage-fichedocument - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Fiche 1: besluit tot vaststelling van het eerste programma voor het radiospectrumbeleid

1. Algemene gegevens

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het eerste programma voor het radiospectrumbeleid

Datum Commissiedocument

20 september 2010

Nr. Commissiedocument

COM(2010) 471 definitief

Prelex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199650

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2010:1034:FIN:EN:PDF

Behandelingstraject Raad

- Raadswerkgroep Telecom

- TTE-Raad (3 december 2010)

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (medeverantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor frequentiebeleid voor omroeptoepassingen)

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis

Artikel 114 VWEU

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement

Raad: Gekwalificeerde meerderheid Raad & Europees Parlement: medebeslissing

c) Delegatie en/of comitologie

Artikel 6(5) verwijst naar Richtlijn 2002/21/EG, Artikel 9ter(3), dat uitvoeringsmaatregelen mogelijk maakt onder de regelgevingsprocedure met toetsing door het “Comité communicatie”. Het betreft hier uitvoeringsmaatregelen waarmee frequentiebanden kunnen worden vastgesteld waarvan de rechten verhandelbaar zullen worden.

2. Samenvatting BNC-fiche

Het programma voorziet in beleidslijnen en -doelstellingen voor spectrumgebruik. Het programma heeft sterke raakvlakken met de Europa 2020-strategie en de Digitale Agenda voor Europa en houdt verband met andere spectrumgerelateerde EU-beleidsgebieden.

De kaderrichtlijn, die de Commissie de mogelijkheid biedt dit programma voor te stellen, beperkt zich tot ‘elektronische communicatiediensten’. Het programma zoals nu wordt voorgesteld, is ook gebaseerd op Artikel 114 VWEU (interne markt) en omvat dan ook andere EU-beleidsdomeinen. Echter, de Commissie gaat nog een stap verder en doet ook voorstellen die raken aan zaken buiten de interne markt, zoals openbare veiligheid en civiele bescherming. Ook de bevoegdheden van lidstaten op het terrein van audiovisueel beleid worden geraakt.

De voorstellen gaan in een aantal gevallen verder dan nodig en verder in detaillering dan gewenst. Het programma bevat voorstellen die, indien aangenomen, onvoldoende rekening houden met de Nederlandse specifieke situatie, met name voor de 800 MHz band.

3. Samenvatting voorstel

Inhoud voorstel

In het voorgestelde programma worden beleidslijnen en -doelstellingen geformuleerd voor planning en harmonisering van het spectrumgebruik met het doel een interne markt voor spectrumgerelateerde diensten tot stand te brengen. Het programma valt binnen het kader van de Europa 2020-strategie en de Digitale Agenda voor Europa en andere spectrumgerelateerde EU-beleidsgebieden.

Het voorgestelde programma bestaat uit verschillende initiatieven voor toewijzing en gebruik van spectrumbanden (met name voor draadloze breedbandcommunicatie). Ook doet de Commissie voorstellen voor verdergaande coördinatie van EU-inbreng in internationale overleggen. De voorgestelde acties variëren van zeer vrijblijvend voor lidstaten (“lidstaten moedigen aan”) tot zeer dwingend (“lidstaten stellen ter beschikking”). De voorstellen betreffen onder andere de voorwaarden voor uitgifte van spectrum, maatregelen betreffende het borgen van mededinging, het per 1/1/2013 beschikbaar stellen van de 800 MHz band voor elektronische communicatie, het monitoren van spectrumgebruik en de rol en vertegenwoordiging van de EU in internationale onderhandelingen. Het programma bevat tevens een oproep tot een betere samenwerking tussen de technische instanties.

De kaderrichtlijn, die de Commissie de mogelijkheid biedt dit programma voor te stellen, beperkt zich tot ‘elektronische communicatiediensten’. Het programma zoals nu wordt voorgesteld, is medegebaseerd op artikel 114 VWEU (interne markt) en omvat dan ook andere EU-beleidsdomeinen. De Commissie gaat echter nog een stap verder met voorstellen die raken aan zaken buiten de interne markt, zoals openbare veiligheid en civiele bescherming. Ook de bevoegdheden van lidstaten op het terrein van audiovisueel beleid worden geraakt.

Impact assessment Commissie

De Commissie heeft ter onderbouwing van het programma een impact assessmentuitgevoerd. Hierin wordt verwezen naar de openbare consultaties die zijn gehouden, naar de gevoerde discussies tijdens de ‘Spectrum Summit’ (22- 23 maart 2010, een gezamenlijk initiatief van het Europees Parlement en de Commissie), evenals naar de Opinie van de Radio Spectrum Beleidsgroep (RSPG) over het programma.

De Commissie identificeert vijf beleidsuitdagingen en bijbehorende doelstellingen. Voor ieder van deze uitdagingen worden verschillende opties naast elkaar gelegd en op effect beoordeeld. Op basis hiervan formuleert de Commissie de initiatieven in het voorstel.

De Commissie constateert dat er twee grote problemen zijn: suboptimaal gebruik van spectrum en een discrepantie tussen de groeiende vraag naar spectrum voor nieuwe draadloze diensten en de beschikbare hoeveelheid spectrum. Ook constateert de Commissie het toenemende belang van spectrum als een ‘grondstof’ voor duurzame groei, concurrentievermogen en productiviteit in de interne markt, niet alleen voor elektronische communicatiediensten, maar ook voor andere EU-beleidsterreinen. Derhalve rechtvaardigt de Commissie de grotere reikwijdte van het programma (grondslag artikel 114 VWEU).

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  1. Bevoegdheid: Gedeelde bevoegdheid (interne markt, artikel 114 VWEU). Dit is naar het oordeel van Nederland de juiste rechtsbasis. De uitbreiding naar onderwerpen als openbare orde en veiligheid en defensie gaat volgens Nederland echter te ver (buiten het bereik van de interne markt). Ook lijkt dit voorstel te raken aan de bevoegdheden van lidstaten op het terrein van audiovisueel beleid.

  1. Functionele toets:

  • Subsidiariteit: positief

  • Proportionaliteit: positief, met enkele kanttekeningen

Onderbouwing

Nederland onderkent dat gecoördineerde actie op Europees niveau ten aanzien van radiospectrumbeleid voordelen met zich meebrengt, onder meer voor consumenten en bedrijven, door EU-breed gelijke omstandigheden te creëren. Afstemming op Europees niveau bevordert daarmee de interne markt. Nederland oordeelt dan ook positief over de subsidiariteit van dit Commissievoorstel. Uitzondering hierop zijn de voorstellen die raken aan openbare veiligheid en civiele bescherming, die volgens Nederland buiten de rechtsgrondslag vallen.

Ook de proportionaliteit wordt positief beoordeeld, zij het met enkele kanttekeningen, onder andere over het voorgestelde niveau van detaillering. Nederland steunt bijvoorbeeld het principe om geharmoniseerde spectrumbanden snel beschikbaar te stellen aan marktpartijen, maar ziet geen grond om ook alle voorwaarden voor uitgifte en gebruik tot in detail te willen voorschrijven. De verschillen tussen lidstaten vragen (soms) om een andere inzet van instrumenten. Ook het voorstel om een gedetailleerde inventarisatie van het huidige spectrumgebruik te maken en daaraan een monitorsysteem te koppelen, gaat verder dan nodig is vanuit het oogpunt van het bevorderen van efficiënt gebruik van spectrum.

  1. Nederlands oordeel: Nederland ondersteunt de basisgedachte achter het programma, maar acht een deel van de voorstellen ongewenst op die gebieden waar Europese harmonisatie niet noodzakelijk is vanwege verschillen tussen lidstaten. Daarbij is in sommige gevallen sprake van een detaillering die niet in een programma van beleidslijnen en doelstellingen thuishoort.

5. Implicaties financieel

  1. Consequenties EU-begroting:
    Geen.

  1. Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden:
    Een exacte inschatting van de financiële consequenties voor de Nederlandse overheid kan op dit moment niet goed worden gegeven.

  2. Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger:
    De voorstellen bevatten verplichtingen die bestaande en toekomstige rechten van spectrumgebruikers kunnen wijzigen.

  1. Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden:
    Naast voorstellen op het gebied van harmonisatie van vergunningverlening en vergunningsvoorwaarden en voorstellen voor verdere technische harmonisatie die aanpassingen van de huidige praktijk vereisen, bevat het programma het voorstel om een zwaar monitorsysteem van spectrumgebruik (privaat en publiek) en de daarbij behorende onderbouwing/rechtvaardiging van dat gebruik op te zetten. Doel hiervan is te onderzoeken of bepaalde spectrumbanden voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden, rekening houdend met de positieve en negatieve effecten daarvan op de bestaande gebruiker.

  1. Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger:
    Het voorgestelde monitorsysteem kan ook tot gevolg hebben dat gebruikers van spectrum alle voor de hierboven genoemde analyse relevante gegevens (welke dit precies zijn is nog onduidelijk) moeten verschaffen. Onvoorziene stijgingen van de administratieve lasten dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, waarbij compensaties zoveel mogelijk dienen te geschieden binnen het domein waarin de tegenvaller plaatsvindt.

6. Implicaties juridisch

  1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:
    De voorstellen bevatten verplichtingen voor lidstaten die kunnen leiden tot wijzigingen in wet- en regelgeving en in bestaande rechten van marktpartijen. De voorstellen hebben met name (afhankelijk van het verplichtende karakter van het voorgeschrevene) invloed op uitwerking van beleid in ministeriele regelingen.

  1. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
    Het besluit treedt in werking 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. De lidstaten moeten de beleidslijnen en doelstellingen uiterlijk 1 juli 2015 implementeren, tenzij anders aangegeven in de individuele artikelen.

  1. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling:
    Uiterlijk 31 december 2015 zal de Commissie verslag uitbrengen aan EP en Raad.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid: Het programma bevat een groot aantal voorstellen voor door de lidstaten te verrichten activiteiten. Deze hebben voor een belangrijk deel betrekking op uitvoerende taken, zoals intensivering van technische harmonisatie, harmonisatie van vergunning voorwaarden en identificeren van researchprojecten. Er zijn onder andere vraagtekens bij het monitorsysteem.

b) Handhaafbaarheid: Agentschap Telecom is belast met de handhaving op dit gebied. Op dit moment is nog niet te overzien of het programma impact heeft op handhaving.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland heeft waardering voor het feit dat de Commissie het initiatief neemt tot een samenhangend programma op het gebied van radiospectrum. De regelgevende beginselen en beleidsdoelstellingen worden gesteund. Nederland heeft begrip voor de keuze van de Commissie om de reikwijdte te vergroten tot meer dan enkel spectrumgebruik voor elektronische communicatiedoeleinden. Een uitbreiding die ook publieke diensten als openbare orde en veiligheid en defensie raakt, gaat echter te ver. Dit gaat buiten de ‘interne markt’. Openbare veiligheid en civiele bescherming zijn immers terreinen waarop de EU slechts een ondersteunende bevoegdheid heeft.

Nederland steunt het voorstel om de reeds voor breedbandig internet geharmoniseerde spectrumbanden snel beschikbaar te stellen voor marktpartijen. Er is echter geen grond om ook alle voorwaarden voor uitgifte en gebruik tot in detail te willen voorschrijven. De verschillen tussen lidstaten vragen (soms) om een andere inzet van instrumenten.

De maatregelen die lidstaten volgens de Commissie kunnen treffen op het gebied van mededinging doen sympathiek aan, maar de rechtvaardiging voor ingrijpen lijkt beperkter geformuleerd dan momenteel de praktijk is in Nederland. (Volgens het voorstel kunnen lidstaten maatregelen treffen“als dit de concurrentie ernstig in het gedrang dreigt te brengen”, terwijl het stellen van een maximum aan het per partij te verwerven spectrum nu ook gebaseerd kan zijn op de wens nieuwkomers tot de markt toe te laten).

De verplichtende voorstellen met betrekking tot spectrum voor breedbandcommunicatie zijn gebaseerd op de doelstelling dat een ieder toegang moet krijgen tot breedband met een snelheid van 30 Mbs. Daartoe stelt de Commissie voor dat lidstaten op korte termijn spectrumvergunningen uitgeven dan wel beschikbaar stellen, zonder (voldoende) rekening te houden met nationale situaties. Zo is het ter beschikking stellen van de 800 MHz band per 1.1.2013 is voor Nederland waarschijnlijk te ambitieus, hoewel Nederland het vrijmaken van deze band voor dit doel ondersteunt. De voorgestelde datum wijkt ook af van hetgeen de RSPG heeft geadviseerd aan de Commissie (te weten 1/1/2015). Daarnaast is de geboden derogatiemogelijkheid (tot 2015) te beperkt. Ook het voorstel om additioneel omroepspectrum ter beschikking te stellen voor breedbandcommunicatie lijkt erg voorbarig en zou voorafgegaan moeten worden door een grondige analyse van toekomstige frequentiebehoefte voor omroeptoepassingen en een weging van publieke belangen die daarmee gemoeid zijn. Ook lijkt dit voorstel te raken aan de bevoegdheden van lidstaten op het terrein van audiovisueel beleid.

Het voorstel om een inventarisatie van het huidige spectrumgebruik te maken en daaraan een monitorsysteem te koppelen, gaat verder dan nodig is.

Fiche 2: mededeling en voorstel ‘Jeugd in beweging’

1. Algemene gegevens

Titel voorstel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s inzake ‘Jeugd in beweging’ een initiatief om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie.

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad: Jeugd in beweging – de leermobiliteit van jongeren bevorderen

Datum Commissiedocument:

15 september 2010

Nr. Commissiedocument:

Mededeling: COM(2010)477.

Aanbeveling: COM(2010)478.

Pre-lex:

Mededeling: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199645

Aanbeveling: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199647

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:

Alleen over de aanbeveling is een impact assessmentopgesteld.

Impact assessment Commissie: SEC(2010)1049.

Opinie IAB: SEC(2010)1051.

Behandelingstraject Raad:

ViahetOnderwijscomité, de werkgroep Sociale Vraagstukken en de Raadswerkgroep Jeugd naar de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van

21 oktober (presentatie) en de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad van 18-19 november

2010 (Raadsconclusies).

Eerstverantwoordelijk ministerie:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  1. Essentie voorstel

‘Jeugd in beweging’ is één van de zeven zgn. kerninitiatievenvan de Commissie die voortvloeien uit de in juni door de regeringsleiders aangenomen Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het ‘Jeugd in beweging’-initiatief is een brede beleidsstrategie voor onderwijs en opleiding, mobiliteit en jeugdwerkgelegenheid. Jongeren zijn belangrijk voor de toekomstige welvaart van Europa. Zij maken 20% van de EU-bevolking uit en hun vaardigheden en talenten zijn van doorslaggevend belang om de doelstelling van de Europa 2020-strategie, te weten slimme, duurzame en inclusieve groei, te verwezenlijken. Momenteel kunnen niet alle jongeren hun potentieel op het gebied van onderwijs en opleiding ten volle benutten. Door de financiële en economische crisis is ook de jeugdwerkloosheid in Europa fors gestegen.

De ‘Jeugd in beweging’ strategie bestaat uit vier pijlers en is de eerste strategie voor jongeren die zowel onderwijs als werkgelegenheid bestrijkt:

  • ontwikkeling van moderne onderwijs- en opleidingssystemen voor sleutelvaardigheden

en excellentie;

  • bevorderen van de aantrekkelijkheid van hoger onderwijs voor de kenniseconomie;

  • ondersteunen van de ontwikkeling van transnationale leer- en arbeidsmobiliteit; en

  • een kader voor jeugdwerkloosheid.

In de mededeling ‘Jeugd in beweging’ worden nieuwe en bestaande maatregelen van de EU gebundeld. Tegelijk met deze mededeling is een voorstel voor een raadsaanbeveling met betrekking tot leermobiliteit uitgebracht. Deze aanbeveling is een vervolg op de aanbeveling van de Raad en het Parlement inzake mobiliteit van jongeren, studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leraren en docenten uit 2001 (2001/613/EC). De nieuwe conceptaanbeveling betreft maatregelen om de leermobiliteit van jongeren te stimuleren, waaronder een Europees vaardigheidspaspoort en een ‘Jeugd in bewegingkaart’.

  1. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

Aangekondigde acties:

De mededeling omvat in totaal 28 acties, zowel nieuwe acties als bestaande maatregelen. Deze zijn gegroepeerd per pijler. Tevens wordt in de mededeling ingegaan op de Europese (beurzen-) programma’s.

Hieronder een selectie van de belangrijkste acties:

1) Ontwikkeling van moderne onderwijs- en opleidingssystemen voor sleutelvaardigheden en excellentie.

Het kerndoel ‘Onderwijs’ van de Europa 2020-strategie omvat onder andere de doelstelling het aantal voortijdige schoolverlaters te verminderen (maximaal 10% voortijdig schoolverlaters in 2020). In de ‘Jeugd in beweging’-mededeling wordt daarom aangekondigd dat de Commissie een conceptaanbeveling zal voorstellen om het aandeel voortijdige schoolverlaters te reduceren. Tevens zal er een ‘High Level Group on Literacy’ ingesteld worden om goede praktijken op het gebied van bestrijding van laaggeletterdheid en bevordering van leesvaardigheid van leerlingen en volwassenen uit te wisselen. Tevens zal de Commissie een kwaliteitskader voor stages voorstellen om ondersteuning te bieden voor betere toegang tot en deelname aan kwalitatief goede stages.

2) Bevorderen van de aantrekkelijkheid van hoger onderwijs voor de kenniseconomie.

Het hoger onderwijs is cruciaal voor de kenniseconomie. Derhalve is onder het kerndoel ‘Onderwijs’ van de Europa 2020-strategie ook de doelstelling opgenomen dat in 2020 tenminste 40% van de 30-34 jarigen een hogere opleiding heeft afgerond. De Commissie kondigt aan te zullen komen met een mededeling omtrent het ondersteunen van hervorming en modernisering van het hoger onderwijs. Deze mededeling is bedoeld om tot een versterkte agenda voor het hoger onderwijs te komen. Focus zal liggen op kansen op de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden, mobiliteit, transparantie van het hoger onderwijs en studie/onderzoeksfaciliteiten. Tevens zal de Commissie in deze mededeling een voorstel doen voor een EU-internationaliseringstrategie. De Commissie zal een haalbaarheidsstudie uitvoeren naar de opstelling van een ranglijst van universiteiten. Tevens stelt de Commissie een meerjarige strategische innovatieagenda voor, waarin de rol van het ‘European Institute of Innovation and Technology’ (EIT) en prioriteiten voor hoger onderwijs, onderzoek en innovatie vastgesteld worden.

3) Ondersteunen van de ontwikkeling van transnationale leer- en arbeidsmobiliteit.

Met name voor jongeren is studeren of werken in het buitenland belangrijk met het oog op hun persoonlijke ontwikkeling en toekomstige loopbaan. De Commissie stelt onder andere voor een website te lanceren waar alle informatie over mobiliteit, studeren en stages in het buitenland en over rechten van studenten beschikbaar is. Bij het verschijnen van de mededeling ‘Jeugd in beweging’ is tevens een aanbeveling van de Commissie omtrent het stimuleren van leermobilteit van jongeren verschenen. Waar de mededeling meer de breedte ingaat door het werkgelegenheidsaspect en arbeidsmobiliteit mee te nemen, focust de aanbeveling zich op mobiliteit van lerenden. Deze aanbeveling is grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de consultatie naar aanleiding van het groenboek 'Mobiliteit'. In de aanbeveling wordt onder andere een ‘Mobiliteitsscorebord’ geïntroduceerd. Dit scorebord moet de voortgang van de lidstaten bij het wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit bijhouden. Tevens stelt de Commissie voor een Europees vaardighedenpaspoort gebaseerd op de bestaande elementen van ‘Europass’ en een ‘Jeugd in beweging’-kaart te ontwikkelen om mobiliteit voor alle jongeren te bevorderen.

In de laatste paragraaf van de aanbeveling worden enkele voornemens van de Commissie uiteengezet. Hierin wordt onder andere genoemd het versterken van de EU-programma’s op het terrein van onderwijs zoals: ‘Erasmus’, ‘Leonardo’, ‘Comenius’, ‘Grundtvig’ en ‘Marie Curie’. De Commissie wil bijdragen aan de discussie over de reviewvan bestaande programma’s in aanloop naar de nieuwe Financiële Perspectieven (2014-2020). Tevens wil de Commissie een statistisch raamwerk opstellen om de voortgang te meten in het wegnemen van mobiliteitsbarrières.

Arbeidsmobiliteit

De mededeling stelt dat er geen belemmeringen mogen zijn waardoor jongeren niet (kunnen) reageren op vacatures in een ander EU-land. Daarom wil de Commissie een nieuw initiatief ontwikkelen om jongeren te helpen een baan te vinden in een van de lidstaten van de EU en naar het buitenland te verhuizen. Tevens zou de Commissie graag zien dat een nieuwe Europese vacaturemonitor wordt ontwikkeld voor meer transparantie en een betere informatievoorziening over beschikbare banen.

4) Kader voor jeugdwerkgelegenheid

Om te voorkomen dat jongeren in een vroeg stadium langs de zijlijn komen te staan, pleit de Commissie ervoor dat belemmeringen de toegang van die jongeren tot activeringsmaatregelen blokkeren, worden opgeheven. De Commissie stelt voor jongeren binnen vier maanden na het verlaten van school door een “jeugdgarantie”, werk, een vervolgopleiding of een activeringsmaatregel aan te bieden.

Tevens roept de Commissie de lidstaten op om een goed evenwicht te vinden tussen het recht op uitkering voor jongeren en activeringsmaatregelen. Daarmee moet worden voorkomen dat (kwetsbare) jongeren buiten het sociale vangnet vallen.

De Commissie constateert dat jongeren vaak op basis van tijdelijke contracten in dienst worden genomen als goedkoper alternatief voor contracten voor onbepaalde tijd. In landen waar grote verschillen bestaan tussen ontslagregelingen voor verschillende typen arbeidscontracten leidt dat tot een gesegmenteerde arbeidsmarkt.

De Commissie onderzoekt op het moment welke factoren van invloed zijn op de arbeidsmarktsituatie van jongeren en op de arbeidsmarktsegmentering. Aan de lidstaten wordt gevraagd in gesegmenteerde arbeidsmarkten een “enkel contract” voor onbepaalde tijd in te voeren die een geleidelijke toename van bescherming biedt en toegang tot opleiding en loopbaanbegeleiding.

Zelfstandigheid biedt jongeren een goede mogelijkheid hun vaardigheden te benutten en hun eigen baan vorm te geven. De Commissie is van mening dat de belangstelling van jongeren voor het zelfstandig ondernemerschap moet worden aangemoedigd en dat jongeren meer mogelijkheden moeten worden geboden om ondernemerservaring op te doen. Daartoe moeten zij ondersteuning en begeleiding krijgen bij het starten van een onderneming.

Ondersteuning van jongeren die zich in de gevarenzone bevinden

De Commissie benoemt de aanpak van het probleem van jongeren die het risico lopen om definitief van de arbeidsmarkt te worden uitgesloten als topprioriteit. De Commissie wil deze jongeren passende mogelijkheden bieden om actief te worden en om te voorkomen dat zij sociaal worden uitgesloten. Het aangaan van partnerschappen en overeenkomsten met werkgevers waarin bijzondere ondersteuning aan deze jongeren wordt geboden, wordt als mogelijkheid genoemd om deze problematiek aan te pakken.

Europese programma’s

De Commissie kondigt aan een voorstel te maken om beter gebruik te maken van ESF-gelden ten behoeve van. de doelstellingen van ‘Jeugd in beweging’ en de Europa 2020-strategie. Er is een review gestart van alle EU-programma’s die mobiliteit in onderwijs en training stimuleren. Tevens onderzoekt de Commissie in samenwerking met de Europese Investeringsbank de haalbaarheid van een Europese studiefinancieringfaciliteit ten behoeve van grensoverschrijdende mobiliteit in aanvulling op de bestaande Europese en nationale beurzenprogramma’s.

Bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit:
De EU is bevoegd het beleid van de lidstaten op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jongeren te ondersteunen of aan te vullen (artikel 6 VWEU). Nederland zal er scherp op toezien dat de door de Commissie voorgestelde acties binnen dit kader blijven. Nederland zal blijven benadrukken dat de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel een nationale bevoegdheid is.

Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad is gebaseerd op de artikelen 165 en 166 VWEU. Op basis van deze artikelen (lid 4 in beide artikelen) kan de Raad aanbevelingen aannemen op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport. Nederland acht dit de juiste rechtsbasis.


Ten aanzien van de in de mededeling genoemde maatregelen en acties is het oordeel met betrekking tot de subsidiariteit positief. Zo is mobiliteit (van jongeren tussen lidstaten) bij uitstek een onderwerp dat op Europees niveau opgepakt moet worden. Ook voor de andere pijlers uit de strategie vormen de actiepunten een goede aanvulling op het nationale beleid van de lidstaten.

Er is geen sprake van wetgeving of andere juridisch bindende afspraken. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het wegnemen van eventuele belemmeringen voor mobiliteit. De Commissie schrijft niet voor hoe deze belemmeringen weg te nemen, dit is aan de lidstaten zelf om te beslissen.

Voor zover al tot een beoordeling kan worden overgegaan, luidt het oordeel over de proportionaliteit positief. Het voorgestelde Europese optreden gaat niet verder dan strikt noodzakelijk is: het vloeit gedeeltelijk logisch voort uit de in juni aangenomen Europa 2020-strategie. De voorgestelde acties gaan niet verder dan nodig voor de ontwikkeling van dit initiatief.

Financiële gevolgen

De mededeling heeft geen directe gevolgen voor de rijksbegroting. Eventuele maatregelen om mobiliteit te bevorderen zouden wel gevolgen kunnen hebben voor de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen. De Commissie wil bijdragen aan de discussie over de reviewvan bestaande programma’s in aanloop naar de nieuwe Financiële Perspectieven (2014-2020).Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Algemeen

Mobiliteit is voor Nederland een belangrijk speerpunt bij het streven naar internationalisering en het versterken van de internationale oriëntatie en mobiliteit van jongeren, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Nederland onderschrijft de ambitie van de Commissie dat alle jongeren op termijn de mogelijkheid moeten hebben om een periode voor opleiding of stage in het buitenland door te brengen. Mobiliteit moet echter geen doel op zich zijn, maar een middel om persoonlijke, maatschappelijke en economische meerwaarde te realiseren. Nederland ziet duidelijke meerwaarde in een Europese aanpak gericht op het faciliteren van mobiliteit van lerenden, stafmobiliteit en het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen. Hoewel een geïntegreerde benadering van mobiliteit van jongeren in beginsel wordt toegejuicht, dient wel rekening te worden gehouden met de (grote) diversiteit binnen deze doelgroep. Dit vergt maatwerk en, wegens het verschil van uitgangspositie van de lidstaten, ruimte voor nationale differentiatie.

Het kabinet zou graag zien dat ook andere lidstaten regelingen ter bevordering van mobiliteit, zoals meeneembaarheid van studiefinanciering, zouden introduceren voor hun studenten. De mogelijkheid van meeneembare studiefinanciering betekent een belangrijke reductie van de financiële belemmeringen voor diplomamobiliteit. Het zou nuttig zijn als de Commissie schetst hoe in haar visie een nationale regeling voor de meeneembaarheid van studiefinanciering eruit kan zien, die mobiliteit van studenten bevordert, in lijn met het EU-recht en betaalbaar is. Juist in deze tijden van economische crisis en zorgen over overheidsfinanciën, kan deze laatste factor, de betaalbaarheid, lidstaten ervan doen afzien om meeneembaarheid te introduceren in hun nationale systemen.

Met het oog op de coherentie van Europees beleid pleit Nederland ervoor dat de ‘Jeugd in beweging’ strategie zoveel mogelijk aansluit bij andere Europese initiatieven, zoals het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2020, de Europese Jeugdstrategie en de verwachte mededelingen ‘Innovation Union’ en ‘An Agenda for New Skills and Jobs’ uit de Europa 2020-strategie.

Standpunt per pijler en EU-programma’s

1) Ontwikkeling van moderne onderwijs- en opleidingssystemen voor sleutelvaardigheden en excellentie.

Nederland is verheugd dat het belang van sleutelvaardigheden en excellentie opgenomen is in deze mededeling. Op nationaal niveau is er veel aandacht voor voortijdig schoolverlaten en ook het bestrijden van laaggeletterdheid is een prioriteit. Nederland steunt daarom ook het voorstel van de Commissie om goede praktijken m.b.t. de aanpak van laaggeletterdheid uit te wisselen tussen lidstaten. Een ‘High Level Group on Literacy’ zou daar een goede bijdrage aan kunnen leveren. Van belang is wel dat Europese initiatieven op het terrein van voortijdig schoolverlaten en laaggeletterdheid aansluiten bij nationaal beleid. Het is van groot belang voor een kenniseconomie om alle talenten van alle leerlingen maximaal te benutten. Daarom vindt Nederland het van belang dat er naast aandacht voor sleutelvaardigheden ook aandacht is voor excellentie.

2) Bevorderen van de aantrekkelijkheid van hoger onderwijs voor de kenniseconomie.

Nederland vindt het belangrijk dat de oorspronkelijke afspraken uit de Bologna-verklaring verder worden geïmplementeerd. Deze afspraken dragen bij aan de internationale kwalitatieve concurrentiepositie maar ook aan de internationale transparantie en mobiliteit van het hoger onderwijs.Nederland hecht daarbij veel belang aan het creëren van betere verbanden tussen onderwijs, onderzoek en arbeidsmarkt (kennisdriehoek).

Wat betreft kwaliteitszorg van het hoger onderwijs constateert de Commissie dat die op Europees niveau versterkt moet worden door samenwerking tussen stakeholders en instituten te bevorderen. De Commissie stelt dat zij de ontwikkeling ervan zal monitoren en prioriteiten zal stellen in een rapport dat in 2012 aangenomen moet worden. De Commissie heeft echter geen bevoegdheden op het gebied van kwaliteitszorg van hoger onderwijs. Lidstaten geven hun hoger onderwijsstelsels zelf vorm, inclusief kwaliteitszorg; ze hebben zich in het Bologna-proces gecommitteerd aan afstemming van beleid. Wanneer de Commissie de lidstaten een spiegel voorhoudt, kan dat een signalerend effect hebben waarop vervolgens de lidstaten zelf hun maatregelen kunnen treffen. De Commissie zou zich dan ook moeten beperken tot het monitoren van ontwikkelingen en het doen van voorstellen m.b.t. de wijze waarop zij samenwerking tussen stakeholdersen instituten wil bevorderen.

Het ontwikkelen van een classificatie van Europese universiteiten kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de kwaliteit van het onderwijs. Hoe beter de kwaliteit van het hoger onderwijs over de grenzen heen kan worden beoordeeld en vergeleken, hoe groter de mobiliteit van studenten, staf en onderzoekers. Nederland is benieuwd naar de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie in 2011.

De aangekondigde mededeling over hoger onderwijs is een goed initiatief waarin relevante onderwerpen aan bod komen. Nederland is voorstander van het uitwerken van een Europese internationaliseringsagenda en via de open methode van coördinatie (OMC) hierop voortgang te maken.

3) Ondersteunen van transnationaal leren: leer- en arbeidsmobiliteit.

Nederland steunt het Europees initiatief om een website over leermobiliteit te lanceren. Eén van de belemmeringen die door studenten genoemd wordt bij de voorbereiding van hun buitenlandverblijf, is een gebrek aan informatie over opleidingen in andere landen. Dit is onder andere beschreven in de kabinetsreactie op het groenboek 'Mobiliteit' van december 2009. Er is dringend behoefte aan een deugdelijke statistische evidence base. Het kabinet zou willen pleiten voor een Europese studie naar de omvang van mobiliteitsstromen en de sociaal-economische achtergrond van de mobiele jongeren, eventueel aangevuld met gegevens over hun ervaringen. Uiteraard moet daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van reeds beschikbare gegevens en moeten de administratieve lasten voor instellingen, docenten en jongeren zoveel mogelijk worden beperkt.

Wat betreft het ‘Mobiliteitsscorebord’ pleit Nederland ervoor dat dit alleen hulpmiddel is om te zien welk land welke maatregel wel/niet ingevoerd heeft met betrekking tot mobiliteit. Het moet echter géén verantwoordingsinstrument worden. Lidstaten blijven primair zelf verantwoordelijk voor het mobiliteitsbeleid. Het Europees vaardighedenpaspoort is in principe een goed hulpmiddel om vaardigheden van jongeren in kaart te brengen. Nederland steunt het voorstel van de Commissie dat dit geen apart instrument moet worden, maar dat er aansluiting gezocht wordt bij het reeds bestaande instrument ‘Europass’.

Arbeidsmobiliteit

Het nieuwe beleidsinitiatief dat de Commissie voorstelt, te weten ‘Je-eerste-EURES-baan’ is een initiatief waar EURES (het Europees portaal voor beroepsmobiliteit) reeds mee bezig is en dat moet tonen hoe gemakkelijk werknemers zich binnen Europa kunnen bewegen met de juiste hulp en begeleiding van EURES. Degenen die daar gebruik van maakten, kregen hulp bij het vinden van een baan elders in de EU. Elk van hen zal gedurende zijn/haar verblijf in het buitenland volledige ondersteuning krijgen van een plaatselijke EURES-adviseur. Nederland ziet het nieuwe voorstel als voortzetting van het huidige initiatief.

Bezien moet worden hoe het voorstel voor de ontwikkeling van een Europese vacaturemonitor zich verhoudt tot de al bestaande grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling in het kader van EURES. Het is niet wenselijk dat overlappingen optreden.

4) Kader voor jeugdwerkgelegenheid

Nederland onderschrijft de doelstelling van de commissie voor een succesvolle integratie op de arbeidsmarkt en meer mobiliteit voor alle jongeren. Nederland onderkent het belang van het fit maken en houden van jongeren voor een goed functionerende arbeidsmarkt.

Een van de basisprincipes van het Nederlandse reïntegratiebeleid is dat gekeken wordt naar de kenmerken en omvang van de arbeidsmarktbelemmerende factoren van de betreffende persoon. Vervolgens wordt een op de situatie toegesneden instrument gericht toegepast.

Met betrekking tot het voorstel om jongeren binnen vier maanden aan het werk of op een vervolgopleiding te krijgen, is het interessant te wijzen op de in 2009 ingevoerde wet Investeren in Jongeren (WiJ). Nederland heeft daarmee een extra maatregel in handen om werkloze jongeren garantie te bieden op adequate begeleiding en ondersteuning op weg naar de arbeidsmarkt of terug naar onderwijs. Gemeenten zijn verplicht iedere jongere die zich meldt een aanbod voor ondersteuning te doen. Jongeren blijven daarbij aanspraak maken op financiële ondersteuning van de gemeente. Daartegenover staat dat zij moeten meewerken aan hun reïntegratieproces.

Nederland wacht de door de Commissie aangekondigde analyse van de factoren die van invloed zijn op de arbeidsmarktsituatie van jongeren en van het gevaar van arbeidsmarktsegmentering, met belangstelling af. Daarbij past een opmerking. Het opeenvolgende gebruik van tijdelijke contracten is in Nederland reeds beperkt als gevolg van Richtlijn 1999/70/EG en de daarbij behorende raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Ook voor jongeren geldt daardoor een maximaal aantal en een maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het gevaar van een gesegmenteerde arbeidsmarkt, waar de Commissie op wijst, is daardoor beperkt.

Uiteraard is het van belang dat faciliteiten die de arbeidsmarktpositie van werknemers kunnen versterken, zoals scholing, ook voor flexwerkers toegankelijk zijn. De Nederlandse wetgeving voorziet hierin. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

Net als de Commissie is Nederland van mening dat ondernemerschap ook voor de doelgroep jongeren uitkomst kan bieden. Daarom staat ook voor hen het instrumentarium dat ingezet wordt bij het stimuleren van ondernemerschap en microfinanciering ter beschikking. Nederland steunt de ambitie dat jongeren die een onderneming willen starten, ondersteund worden bij het opstellen van een ondernemingsplan en toegang krijgen tot startkapitaal/microkrediet en coaching. Een element dat Nederland hieraan zou willen toevoegen, is het belang van een adequate toetsing van ondernemingsplannen. Niet alle jongeren zijn namelijk geschikt voor het zelfstandig ondernemerschap. De focus van de Commissie op de elementen van begeleiding, startkapitaal en coaching zijn in lijn met reeds ingezet nationaal beleid. Zowel de (lokale) overheid als private partijen spelen hierbij een belangrijke rol.

Ondersteuning van jongeren die zich in de gevarenzone bevinden

Nederland onderschrijft het belang dat in de mededeling wordt gehecht aan het bieden van passende mogelijkheden om te voorkomen dat kwetsbare jongeren en jongeren met minder mogelijkheden worden uitgesloten van onderwijs, werk of training. Binnen de Europese programma’s die zich richten op mobiliteitsbevordering is extra aandacht nodig voor deze groep jongeren.

Europese programma’s

Het kabinet pleit ervoor het huidige Europese levenlang leren programma (LLP) om te vormen tot een instrument dat de internationalisering in het onderwijs centraal stelt. De EU-beurzenprogramma’s blijven belangrijk binnen dit instrument. Er dient voor gewaakt te worden dat kwantiteit boven kwaliteit gesteld wordt. Onlangs is de consultatie gestart ten aanzien van een herontwerp van de mobiliteitsprogramma’s. Het kabinet is van mening dat er ook aandacht moet zijn voor de verschillende vormen van mobiliteit zoals studiepunt-, diploma- en virtuele mobiliteit. Ook moet niet uit het oog worden verloren dat programma’s gericht op studentenmobiliteit een ander karakter hebben dan het Peopleprogramma (Marie Curieprogramma). Met het People/Marie Curie programma wil de Europese Commissie onderzoeksvaardigheden van onderzoekers ontwikkelen, kennisoverdracht stimuleren en carrièreperspectieven voor Europese onderzoekers verbeteren.

In 2009 heeft Nederland een aparte actie van het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor jongeren ingesteld. Hiermee is voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid voor de periode van 2009 tot en met 2011 € 75 miljoen aan ESF-gelden beschikbaar.

Bij EU-programma’s is over het algemeen sprake van uitputting van de beschikbare middelen. Deze uitputting maakt ook aannemelijk dat een toename van het beschikbare budget zal leiden tot een toename van het aantal mobiele jongeren en studenten, wat in lijn is met onze ambitie om van mobiliteit een vanzelfsprekend onderdeel van de opleiding van iedere jongere te maken. Nederland bepleit dan ook dat het aandeel van de budgetten in de EU-begroting gericht op mobiliteitsbevordering van jongeren, (waaronder het programma ‘Jeugd in Actie’ en het leven lang leren-programma) bij de volgende Financiële Perspectieven wordt vergroot. Daarbij past overigens wel de kanttekening dat wat in economische termen als ‘deadweight loss’ wordt aangeduid zoveel mogelijk voorkomen dient te worden: het subsidiëren van mobiliteit die ook zonder die subsidie plaats had gevonden. Ook moet rekening worden gehouden met de reikwijdte en impact van het Marie Curieprogramma op het onderzoek. Binnen Marie Curie worden onderzoeksvoorstellen geselecteerd op excellentie. Daarom is het van belang dat bij de onderhandelingen over de volgende Financiële Perspectieven de diverse beurzenprogramma’s op hun eigen waarde worden geschat, niet alleen vanuit het oogpunt van het belang van het onderwijs maar ook vanuit de ambitie om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het onderzoek te verbeteren. Voor alle subsidies geldt dat deze zo administratieve lastenarm mogelijk – zowel wat betreft aanvraag als verantwoording – moeten kunnen worden toegekend, aan de onderwijsinstellingen, de jongeren zelf en voor jeugdvrijwilligersorganisaties (in de mededeling wordt ook verwezen naar het belang van vrijwilligerswerk door het noemen van het Europese Jaar van het Vrijwilligerswerk 2011).

Nederland steunt het initiatief van de Commissie om de haalbaarheid van een Europees studiefinancieringfaciliteit voor grensoverschrijdende mobiliteit te onderzoeken in aanvulling op de bestaande Europese en nationale beurzenprogramma’s. Wel moet ervoor gewaakt worden dat die studiefinancieringsfaciliteit geen extra administratieve lasten met zich meebrengt.

Fiche 3: mededeling Mariene kennis 2020

  1. Algemene gegevens

Titel voorstel:

Mededeling ‘Mariene kennis 2020 – mariene data en observatie voor slimme en duurzame groei’ 1 .

Datum commissiedocument :

08 september 2010

Nr. commissiedocument :

COM(2010)461

Pre-lex:

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199622

Nr. impact assessment Commissie:

sec(2010)998

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2010:0998:FIN:EN:PDF

Opinie impact-assessment board: bijgestelde versie van 14 oktober 2009

Behandelingstraject Raad:

De mededeling is gepresenteerd in de 'Friends of the presidency group' over geïntegreerd maritiem

beleid op 23 september 2010. Het voorzitterschap heeft echter nog geen verder Raadstraject

gepland.

Eerstverantwoordelijke ministerie:

Ministerie vanInfrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Milieu

  1. Essentie van het voorstel

De mededeling komt voort uit een langer lopend traject van marien en maritiem beleid van de Commissie. In haar mededeling ‘Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie’ (COM(2007)575 d.d. oktober 2007) en het daaruit volgende actieplan werd de voorliggende mededeling al aangekondigd. De Commissie wil graag dat er een zoveel mogelijk geïntegreerd Marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) in Europa wordt opgezet en dat de resultaten van het reeds uitgevoerde en toekomstige mariene en maritieme onderzoek door overheden en marktpartijen effectief en efficiënt gebruikt worden bij gemeenschappelijk Europees marien en maritiem beleid.

Met de mededeling geeft de Commissie aan wat de gemeenschappelijke doelen zijn voor mariene kennis, hoe de verschillende lopende initiatieven bijdragen aan deze doelen en hoe die bij elkaar passen en waar hiaten zijn. De Commissie formuleert verder tussentijdse acties voor 2011 – 2013 en geeft haar visie op de agenda voor de komende tien jaar. De mededeling geeft een visie op een structuur voor een operationeel EMODnet, maar bevat geen besluit over de uiteindelijke ambitie, omvang en vorm 2 .

De hoofddoelen zijn 1) het reduceren van operationele kosten en tijd voor gebruikers van mariene data voor private partijen, verbetering van overheidsbesluiten en versterken van marien wetenschappelijk onderzoek; 2) het versterken van concurrentie en innovatie onder gebruikers en 3) het reduceren van onzekerheden in kennis van de zeeën.

De Commissie toont in het impact assessmentaan dat met de ambitie om data en informatie bijeen te brengen in een operationeel kennisnetwerk op langere termijn flink op de totale kosten van onderzoek kan worden bespaard (tot 300 miljoen euro op jaarbasis 3 ). Tevens draagt de integratie en beschikbaarheid van data bij aan het reduceren van onzekerheid en het verbeteren van besluitvorming op alle niveaus en helpt dit de private sector te concurreren en duurzaamheidsdoelen te halen.

  1. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

De mededeling bevat geen concrete voorstellen voor wet- of regelgeving. De Commissie kondigt in de mededeling vervolgacties aan voor de periode 2011-2013, waaronder het instellen van een coördinerend secretariaat en een bevoegd orgaan, het verbeteren van bestaande instrumenten, de ontwikkeling van standaarden voor kwalitatief betere en betrouwbaarder informatie, uitwisseling tussen verschillende maritieme en mariene sectoren en het instellen van een Europees netwerk voor kennisvergaarders en -gebruikers en een expertgroep van de lidstaten. De mededeling bevat een voorstel voor ambitie voor EMODnet in de nabije toekomst dat tevens bijdraagt aan de noden voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (en Natura2000). Een tussentijdse evaluatie wordt aangekondigd die als basis voor vervolgbesluiten zal fungeren.

Het voorlopige oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit is positief. De mededeling onderkent en vindt een redelijke balans tussen rollen/verantwoordelijkheden op gemeenschapsniveau en op het niveau van de lidstaten. Nederland wacht nu de verdere uitwerking van de voorstellen door de Commissie af, inclusief een toetsing ten aanzien van een juridische instrumentkeuze. Hierbij geldt het uitgangspunt voor Nederland dat aanvullende regelgeving waar mogelijk vermeden dient te worden.

Het impact assessmentbevat een afdoende kosten-batenanalyse en geeft aan dat met een gezamenlijke investering in een verbeterde kennisinfrastructuur (afhankelijk van de ambitie) van 18 miljoen euro per jaar 4 de beoogde besparingen en kwaliteitverbetering van een operationeel EMODnet te bereiken zijn. De EU betaalt de voorbereidende acties voor EMODnet, inclusief het secretariaat. De Commissie buigt hiervoor deels huidige geldstromen om die waren bedoeld om de haalbaarheid van een marien datanetwerk aan te tonen. De Commissie geeft aan zelf 50% bij te willen dragen aan de aanvullende kosten voor gecoördineerde dataverzameling (hoogste ambitie). Lidstaten kunnen op vrijwillige basis bijdragen. De Commissie wijst er op dat de lidstaten ook nu kosten moeten maken voor het verzamelen van nieuwe mariene informatie om aan de bestaande rapportage (Kader Richtlijn Mariene strategie (KRM)) en dataverplichtingen (INSPIRE) te voldoen en dat EMODnet in die zin dus geen aanvullende verplichting inhoudt. Voor de hoogste ambitie met meer toegang tot data en informatie voor zowel overheden als marktpartijen, gaat de mededeling uit van een vrijwillige bijdrage, waarvan de kosten zouden opwegen tegen de baten.

  1. Nederlandse positie over de Mededeling

a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:

De mededeling en de vervolgstappen zijn in lijn met het Nederlandse kabinetsstandpunt over het Groenboek Europees Maritiem Beleid, zoals dat in april 2007 is vastgesteld (TK 2007-2008 22112, nr. 259). Nederland onderschrijft in algemene zin nut en noodzaak van de integratie van data en kennis van het mariene milieu en maritieme activiteiten op Europees niveau. In de mededeling mist Nederland een verwijzing naar het onderwater cultureel erfgoed wat een onderdeel is van de integrale maritieme ruimtelijke ordening.

Nederland is voorstander van de praktische aanpak van kennisvergaring en uitwisseling zoals met de kennisinfrastructuur van EMODnet wordt beoogd. Nederland is geen voorstander van aanvullende regelgeving wanneer dit voor het bereiken van de doelstellingen niet nodig is. De aangekondigde vervolgstappen en keuze voor een versterkt Europees netwerk hebben potentiële meerwaarde voor de uitvoering van de KRM, kwaliteit van besluitvorming en voor de (maritieme) economie. Verder draagt betere informatie en kennis bij aan het reduceren van onzekerheid, bijvoorbeeld waar het de verwachtingen over de zeespiegelstijging betreft. Nederland heeft al eerder het standpunt ingenomen dat kennisontwikkeling en -gebruik op Europees en regionaal niveau zou moeten worden ondersteund door gezamenlijke en samenhangende programma’s voor het verzamelen, verwerken, analyseren en uitwisselen van relevante data, in samenhang met monitoring op relevante performance indicatoren. Nederland is derhalve van mening dat alle initiatieven om op Europees niveau tot mariene en maritieme kennis en data te komen (bijvoorbeeld onder ESPON en OurCoast/OurOcean, het Joint Programming Initiative for healthy and productive oceans and seas en het Culture 2000 project MACHU) en regionale zeeconventies (zoals OSPAR, de Oslo-Parijs Conventie voor de bescherming van het mariene milieu van de Noord-Oost Atlantische Oceaan) moeten worden gebundeld tot een overzichtelijk geheel om de maximale potentie uit EMODnet te halen. Coördinatie van activiteiten in de periode 2011 – 2013 zou om organisatorische redenen zoveel mogelijk ondergebracht moeten worden bij reeds bestaande EU-structuren. Nederland kan instemmen met de door de Commissie aangekondigde acties en bijbehorende financiering, mits dit inderdaad geen aanvullende bijdrage voor Nederland betekent en dus binnen de bestaande EU-gelden wordt geregeld. Nederland is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.

Over de genoemde vrijwillige bijdrage voor een uitbreiding van EMODnet in een later stadium wil Nederland eerst geïnformeerd worden over specifiek doel, beoogd resultaat en benodigd budget. Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, dienen deze worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.

De Commissie geeft in het impact assessmentaan dat er twee opties zijn voor een volgende stap, vier alternatieven voor een bevoegd orgaan om acties te coördineren en te integreren. Ook geeft zij aan wat passende juridische instrumenten zijn voor een volledig operationeel EMODnet 5 . De laagste ambitie geeft geen aanvullende verplichtingen voor de lidstaten 6 . Deze ambitie helpt overheden om tot de gewenste data- en kennisinfrastructuur te komen en is een goede eerste stap. De hoogste ambitie gaat in op het verder integreren van marktinformatie en kan op termijn worden uitgerold. Die denkrichting zou eerst verder uitgewerkt kunnen worden door de Commissie. De Commissie houdt daarbij terecht rekening met het feit dat bedrijfsvertrouwelijke informatie niet in een algemeen beschikbare database wordt opgenomen en hier geen verplichting voor private partijen aan wordt gekoppeld.

Een valkuil bij het verzamelen en delen van data en informatie is dit synoniem te stellen met kennis. Een dergelijke veronderstelling zou kunnen leiden tot een te technocratische benadering en de rol van kennis en wetenschappelijke inzichten simplificeren. Een ICT-gebaseerde kennisinfrastructuur kan niet zonder een platform voor het leren tussen organisaties. Het is derhalve goed om te constateren dat de Commissie in haar mededeling veel waarde hecht aan een goed netwerk van wetenschappers, beleidsmakers en stakeholdersen ook op dit punt acties aankondigt.

b) Kanttekeningen

Nederland is voorstander van een regionale aanpak van gezamenlijke mariene en maritieme onderzoeksprogrammering waar dit de KRM en N2000 betreft. Daarbij moeten vanuit de regionale aanpak contacten worden gelegd met aanpalende zeebekkens, zoals voor de Noordzee, het Kanaal en de Oostzee.

Nederland vindt het een gemis dat in de mededeling weinig rekening wordt gehouden met de activiteiten die al bestaan in internationale fora zoals OSPAR en de reeds bestaande onderzoekstrajecten binnen de EU.

Er wordt in de mededeling geen wezenlijk onderscheid gemaakt tussen data die vrijwillig worden verzameld en data die te maken hebben met verantwoordelijkheden, bevoegdheden en verplichtingen. Dat brengt een lidstaat die onderworpen is aan een controle op naleving mogelijk in een lastig parket.

F iche 4: richtlijn minimumvereisten nationale begrotingsraamwerken

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Voorstel voor een richtlijn voor minimumvereisten aan nationale begrotingsraamwerken van lidstaten.

Datum Commissiedocument

29 september 2010

Nr. Commissiedocument

COM (2010)523

Prelex

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0523:FIN:EN:PDF

Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject (Europese) Raad

De conceptrichtlijn zal de komende tijd besproken worden in het AEFC (Alternates Economic and Financial Committee) en het EFC (Economic and Financial Committee). Onbekend is nog wanneer inhoudelijke behandeling in de Ecofin Raad zal plaatsvinden.

Eerstverantwoordelijke Ministerie

Ministerie van Financiën.

2. Essentie voorstel

Inhoud van het voorstel

Het voorstel maakt onderdeel uit van een pakket van zes voorstellen van de Commissie om de economische beleidscoördinatie in de EMU te versterken. De voorliggende richtlijn wordt voorgesteld in aanvulling op de hervorming van het Stabiliteits- en Groeipact. Kwalitatief goede nationale begrotingsraamwerken zijn essentieel voor een effectieve handhaving van het Stabiliteits- en Groeipact. Europese afspraken en regels moeten daarom hun weerslag krijgen in nationale begrotingsregels. Ook zullen eisen worden gesteld aan nationale budgettaire raamwerken:

  • In de richtlijn worden eisen gesteld aan de basiselementen van nationale begrotingsraamwerken: boekhoudkundige en statistische vraagstukken en ramingsmethoden, zoals maandelijkse rapportageverplichtingen over kasgegevens van de overheid en periodieke aansluiting van deze kasgegevens op de ESA95-methode.

  • Met de richtlijn wordt bijgedragen aan het minimum van Europese standaarden ten aanzien van transparantie en monitoring van ontwikkelingen in de overheidsfinanciën.

  • Tevens worden eisen gesteld aan het in gebruik hebben van goed functionerende nationale meerjarenramingen om de middellangetermijn ontwikkeling van de EMU te kunnen monitoren, en moeten lidstaten kwantitatieve doelstellingen opnemen die bijdragen aan het respecteren van de Verdragswaarden met betrekking tot het begrotingssaldo en overheidsschuld. Ook moeten lidstaten de middellangetermijndoelstelling (MTO) respecteren.

  • Lidstaten moeten er zorg voor dragen dat de eisen in de richtlijn gelden voor alle lagen van de overheid.

  • Nationale autoriteiten moeten de transparantie van het begrotingsproces garanderen door gedetailleerde informatie te verschaffen over 1) bestaande fondsen die buiten de reguliere begroting staan, 2) belastinguitgaven en 3) voorwaardelijke verplichtingen.

3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid

De richtlijn is gebaseerd op artikel 126 (14, derde alinea) VWEU. Volgens Nederland is dit de correcte rechtsbasis. De richtlijn is bedoeld om de verplichtingen van lidstaten die voortvloeien uit artikel 3 van het protocol (Nr. 12) concreet in te vullen.

b) Functionele toets

  • Subsidiariteit: positief

  • Proportionaliteit: positief

Onderbouwing:

Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. Voor een goed functionerende EMU, waarbij de regels van het Stabiliteits-en Groeipact gerespecteerd worden door de lidstaten, is het noodzakelijk dat lidstaten hun nationale budgettaire raamwerken op orde hebben.

De economische crisis heeft de lidstaten hard geconfronteerd met de tekortkomingen in de manier waarop veel lidstaten nationale begrotingsraamwerken georganiseerd hebben, wat heeft bijgedragen aan de huidige slechte budgettaire situatie in veel lidstaten. Het verbeteren van nationale begrotingsraamwerken heeft vooral tot doel dat de EU-afspraken hierin worden gerespecteerd en er zorg voor te dragen dat de Commissie en de Raad in staat zijn om naleving van de Europese regels adequaat te monitoren. De afgelopen tijd is immers gebleken hoe dringend en noodzakelijk adequate rapportage hierover is.

Ook de proportionaliteit beoordeelt Nederland positief. De afgelopen jaren is te weinig aandacht uitgegaan naar de kwaliteit van de nationale begrotingsraamwerken. De Griekse casus heeft aangetoond dat betrouwbare informatievoorziening over de overheidsfinanciën in een lidstaat van groot belang is. Het voorliggende voorstel voorziet in minimumvereistenvoor de kwaliteit van nationale begrotingsraamwerken. Een richtlijn lijkt het meest geschikte wetgevingsinstrument, aangezien lidstaten verschillende overheidsstructuren (bijvoorbeeld wel of geen federale structuur) hebben. Hierbinnen krijgen lidstaten de vrijheid om aan de minimumvereisten uit de richtlijn te voldoen.

c) Voorlopig Nederlands oordeel

Nederland is positief over deze voorstellen en over de timing ervan. We moeten van het momentum gebruik maken om de regels van het SGP en de handhaving daarvan aan te scherpen, en daarin de belangrijke rol voor nationale budgettaire raamwerken, te vergroten. Dat deze voorstellen nu op tafel liggen, is een grote stap vooruit.

Nederland heeft in de Werkgroep Van Rompuy veelvuldig aandacht gevraagd voor initiatieven die Commissie nu ontplooit, zoals minimumvereisten met betrekking tot de kwaliteit van informatievoorziening en statistieken, de aansluiting tussen kasgegevens en ESA95-gegevens en het gebruik van prudente budgettaire ramingen bij het opstellen van de begroting. Voor een oordeel over de belangrijkste onderdelen van de conceptrichtlijn wordt verwezen naar paragraaf 7.

4. Financiële implicaties

De richtlijn heeft geen implicaties voor de EU-begroting of voor de nationale begroting. De richtlijn brengt enkele additionele rapportageverplichtingen met zich mee. Zo moeten lidstaten aangeven op welke manieren nationale wetten, regels en afspraken zijn aangepast als gevolg van de richtlijn. De Commissie is bovendien voornemens de nationale begrotingsraamwerken te monitoren en spreekt lidstaten aan op onvolkomenheden.

Vooralsnog lijken de extra lasten voor Nederland beperkt: Nederland voldoet al in grote mate aan de eisen die in de richtlijn worden gesteld aan de kwaliteit van de nationale begrotingsraamwerken. Voor medeoverheden betekent de richtlijn een – beperkte – verzwaring van de administratieve lasten. Momenteel wordt niet maandelijks gerapporteerd over de kascijfers van deze overheden. Mogelijk zullen de voorstellen leiden tot statistische en financiële gevolgen voor het CBS. Omdat nadere details ontbreken, is het op dit moment echter moeilijk om hier een concrete inschatting van te maken.

5. Juridische implicaties

Nederland voldoet al in ruime mate aan de gestelde kwaliteitseisen. De juridische implicaties van deze richtlijn zijn voor Nederland beperkt. Lidstaten moeten de richtlijn binnen drie jaar na het van kracht worden ervan hebben geïmplementeerd. Nederland acht deze termijn ruim voldoende.

6. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen implicaties voorzien voor (de belangen van) ontwikkelingslanden, aangezien deze richtlijn ingaat op de minimumeisen voor nationale budgettaire raamwerken in de EU-lidstaten, opdat de lidstaten zich aan de budgettaire afspraken van de EU houden.

7. Nederlandse positie

  • Nederland kan de richtlijn volop steunen. De Griekse casus heeft aangetoond dat betrouwbare en nauwkeurige informatie over de overheidsfinanciën essentieel is. Deze richtlijn legt de basis voor betere en meer betrouwbare informatievoorziening over de overheidsfinanciën. Dat deze voorstellen nu op tafel liggen, is een grote stap vooruit. De Europese begrotingsafspraken zijn gebaat bij goed functionerende nationale budgettaire raamwerken die deze begrotingsafspraken complementeren.

  • Voor Nederland heeft de richtlijn beperkt consequenties. Nederland voldoet al in grote mate aan de kwaliteitseisen die in de richtlijn worden gesteld. Op een aantal punten wil Nederland nog – beperkte - wijzigingen zien in de richtlijn:

De richtlijn regelt de informatievoorziening over kasgegevens van alle lagen van de overheid en de aansluiting van deze kasgegevens op het Europees Stelsel van Rekeningen. De Nederlandse inzet is om deze aansluiting op kwartaalbasis te maken. De richtlijn laat momenteel nog in het midden hoe vaak deze aansluiting moet plaatsvinden.

  • Nederland pleit al jaren voor het gebruik van onafhankelijke raminginstituten zoals het CPB en zal dit ook blijven doen. Aangezien er in Europa geen draagvlak lijkt te zijn om dit als verplichting op te leggen, is het gebruik van Commissieramingen als uitgangspunt positief. Gezien de uitstekende reputatie van het CPB op het gebied van onafhankelijke macro-economische en budgettaire ramingen lijkt het bovendien goed mogelijk om eventuele afwijkingen ten opzichte van de Commissieramingen voor Nederland te onderbouwen.

  • Het is, wat Nederland betreft, overbodig op dit punt aanvullende regels op te leggen aan lidstaten die de zaken al goed op orde hebben. De richtlijn moet wat Nederland betreft dan ook zo aangepast worden dat lidstaten met onafhankelijke raminginstituten zoals het CPB kunnen volstaan met een periodieke evaluatie van de werkzaamheden van deze instituten. De verplichting tot het op regelmatige basis auditen van macro-economische en budgettaire ramingen moet alleen gelden voor landen zonder onafhankelijke raminginstituten. Dit zou tevens als (impliciete) stimulans kunnen dienen voor lidstaten om een onafhankelijk raminginstituut in te stellen, waar Nederland voorstander van is.

  • De richtlijn lijkt nu te impliceren dat alle lagen van de overheid hetzelfde boekhoudkundige systeem moeten hanteren. Dat is voor Nederland een stap te ver. De keuze voor boekhoudkundige systemen is een nationale aangelegenheid. Dit laat onverlet dat Nederland een groot voorstander is van het bijhouden van de overheidsfinanciën in een kasboekhouding en via de ESA95-methode. Ook wanneer een ander boekhoudsysteem gehanteerd wordt (een kas-verplichtingenstelsel of een baten-lastenstelsel) moet de aansluiting met kasgegevens en ESA95-gegevens regelmatig gemaakt worden en kwalitatief goed zijn. De Griekse casus heeft aangetoond dat kwalitatief goede kasgegevens en een goede aansluiting naar de ESA95-methode essentieel is.

  • Nederland is het eens met de lijn dat alle subsectoren van de overheid inzicht moeten kunnen geven in hun voorwaardelijke verplichtingen. Deze informatie moet beschikbaar zijn op het niveau waar er verantwoordelijkheid is. Het op nationaal niveau verzamelen en publiceren van dergelijke verplichtingen gaat voorbij aan de verantwoordelijkheden van medeoverheden en is wat Nederland betreft een onnodige verplichting.

Fiche 5: voorstel voor een formele procedure om schadelijke macro economische onevenwichtigheden binnen de EU en het eurogebied tegen te gaan

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

  • Commission proposal for a regulation of the European parliament and of the council on the prevention and correction of macroeconomic imbalance.

  • Commission proposal for a regulation of the European parliament and the council on enforcement measures to correct excessive macroeconomic imbalances in the euro area

Datum Commissiedocument

29 september 2010

Nr. Commissiedocument

  • COM(2010)527

  • COM(2010) 525

Prelex

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0527:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0525:FIN:EN:PDF

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld.

Behandelingstraject (Europese) Raad

De conceptverordeningen zoals opgesteld door de Commissie zullen de komende tijd besproken worden in het EPC (Economic Policy Committee), het AEFC (Alternates Economic and Financial Committee) en het EFC (Economic and Financial Committee). Onbekend is nog wanneer inhoudelijke behandeling in de Ecofin Raad zal plaatsvinden.

Eerstverantwoordelijke ministeries

Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis

  • COM(2010)527: artikel 121, lid 6 VWEU

  • COM(2010) 525: artikel 136 en artikel 121, lid 6 VWEU

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement

  • COM(2010)527: gewone wetgevingsprocedure. Gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht van het EP

  • COM(2010) 525: idem, maar dan alleen voor de landen die de euro als munt hebben. Dit betekent dat alleen de lidstaten die de euro als munt hebben stemrecht hebben in de Raad (artikel 136, lid 2 VWEU).

c) Delegatie en/of comitologie

Niet van toepassing.

2. Essentie voorstel

Om de tekortgeschoten economische coördinatie in het Eurogebied te verbeteren, is er naast versterking van het Stabiliteits-en Groeipact door de werkgroep van Van Rompuy besloten dat er een formele procedure zal komen om schadelijke macro-economische onevenwichtigheden binnen de EU en het eurogebied te adresseren, bestaande uit een preventieve en een correctieve fase. Deze procedure zal zowel voor eurolanden als niet-eurolanden gaan gelden. Het invoeren van een dergelijke procedure in een beleidsveld waar tot op heden relatief weinig aandacht voor was, is wat Nederland betreft winst.

De preventieve fase omvat een signaleringsmechanisme en een scorebord. Alle lidstaten zullen op reguliere basis (jaarlijks) worden beoordeeld aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren, met bijbehorende grenswaarden, die mogelijke (verergering van) onevenwichtigheden binnen een lidstaat kunnen signaleren. Indicatoren die nu als mogelijkheid genoemd worden, zijn onder andere de reële effectieve wisselkoers en het saldo op de lopende rekening. De precieze indicatoren en bijbehorende grenswaarden zullen in een later stadium worden bepaald door de Commissie in overleg met de lidstaten. Deze zullen niet worden opgenomen in de verordening om zo flexibiliteit te waarborgen om de indicatoren aan te passen als economische omstandigheden veranderen.

Als op basis van het scorebord blijkt dat er macro-economische onevenwichtigheden ontstaan in een lidstaat, voert de Commissie een diepteanalyse uit. Deze diepteanalyse moet uitwijzen of de onevenwichtigheid van de desbetreffende lidstaat ‘niet schadelijk’, ‘mogelijk schadelijk’ of ‘zeer schadelijk’ voor het functioneren van de EMU is. Bij deze analyse zal er ook gekeken worden of er aanbevelingen zijn gedaan door de ‘European Supervisory Risk Board (ESRB)’.

In het geval van niet schadelijke onevenwichtigheden zullen er geen verder stappen worden genomen. In het geval van mogelijk schadelijke onevenwichtigheden zal de Raad aanbevelingen doen op voorstel van de Commissie. Deze aanbevelingen zullen sterk afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden waarin de lidstaat zich bevindt en zullen aansluiten bij de oorzaken van de onevenwichtigheid. Gedacht kan worden aan beleidsterreinen op het gebied van de arbeidsmarkt, goederen- en productmarkten en financiële markten, maar ook budgettair beleid. Deze lidstaten zullen frequenter moeten rapporteren over de maatregelen die zij nemen om schadelijke onevenwichtigheden tegen te gaan. Dit kan mogelijk worden gecombineerd met missies van de Commissie naar de desbetreffende lidstaat. In geval van zeer schadelijke onevenwichtigheden zal de correctieve fase in werking treden. Er zal dan een buitensporige onevenwichtighedenprocedure worden gestart.

Voor een lidstaat in een buitensporige onevenwichtighedenprocedure zal de Raad op basis van advies van de Commissie aanbevelingen doen. Deze aanbevelingen zullen openbaar worden gemaakt. De aanbevelingen zullen een stuk specifieker zijn dan voor de lidstaten die niet in een procedure zitten. De desbetreffende lidstaat zal worden gevraagd een actieplan op te stellen met concrete maatregelen en een tijdpad om de Raadsaanbevelingen te implementeren en de onevenwichtigheid weg te werken. Dit plan moet worden goedgekeurd door de Raad. De Commissie krijgt in deze procedure flexibiliteit bij het stellen van deze deadline, omdat het vaak jaren kan duren (als gevolg van bijvoorbeeld rigiditeiten in de arbeidsmarkt) voor de Raadsaanbevelingen kunnen worden geïmplementeerd. De Raad zal uiteindelijk de deadline vaststellen. Tijdens de procedure zal de implementatie van de aanbevelingen intensief worden gemonitord en zal op reguliere basis de effectieve actie die genomen is om de beleidsaanbevelingen te implementeren, worden beoordeeld. Als hieruit blijkt dat er onvoldoende effectieve actie is genomen, kan er een nieuwe deadline (korter) worden gesteld. Daarnaast moet dit een extra factor worden bij het beoordelen van de budgettaire situatie in het kader van het SGP.

Voor alleen eurolanden stelt de Commissie vervolgens voor actie af te dwingen indien de lidstaat zich herhaaldelijk niet aan de aanbevelingen van de Raad houdt. Concreet moet dit handen en voeten krijgen door middel van een boete van maximaal 0,1% van het BBP die vervolgens over de eurolidstaten die in geen enkele procedure zitten (dus ook niet in een buitensporig tekortprocedure), zal worden uitgekeerd. Vergelijkbaar met de sanctievoorstellen in het SGP beoogt dit een semi-automatische boete te worden; deze zal worden opgelegd tenzij de meerderheid van de Raad met gekwalificeerde meerderheid tegen stemt. Dan kan de Raad besluiten de boete niet op te leggen of een kleinere boete te geven. Ook kan er net zoals in het SGP geen boete worden opgelegd in het geval van ‘uitzonderlijke omstandigheden’. Omdat het hier alleen eurolanden betreft, hebben ook alleen zij stemrecht.

3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  1. Bevoegdheid:

Het eerste voorstel [COM(2010)527] is gebaseerd op artikel 121, lid 6 VWEU. Dit is volgens Nederland de juiste rechtsbasis. Het tweede voorstel [COM(2010)525]is gebaseerd op artikel 136 VWEU en artikel 121, lid 6 VWEU. Dit is volgens Nederland de juiste rechtsbasis.

b)Functionele toets

  • Subsidiariteit: Positief

  • Proportionaliteit: Positief

Onderbouwing

De crisis heeft aangetoond dat niet alleen op het gebied van budgettair beleid gecoördineerde actie nodig is, maar ook op het gebied van macro-economische onevenwichtigheden. Gebleken is dat structurele economische problemen, zoals een verslechterend concurrentievermogen en het ontstaan van zeepbellen op de huizenmarkt in landen als Spanje en Griekenland, nadelige gevolgen hebben voor het hele eurogebied. Voor het goed functioneren van een monetaire unie is het van belang dat er op Europees niveau iets wordt gedaan aan dergelijke schadelijke macro-economische onevenwichtigheden. Er is hier een noodzaak tot gezamenlijk optreden op EU-niveau, aangezien dit voorstel betrekking heeft op de goede werking van de EMU en alle lidstaten hierbij betrokken moeten zijn om te voorkomen dat excessieve onevenwichtigheden in de ene lidstaat negatieve effecten hebben op de overige lidstaten.

Ook de proportionaliteit beoordeelt Nederland positief. Gebleken is dat informele discussies over onevenwichtigheden op Europees niveau onvoldoende hebben bijgedragen aan het voorkomen en/of mitigeren van schadelijke economische onevenwichtigheden. Meer afdwingbaarheid is noodzakelijk om lidstaten daadwerkelijk aan te sporen iets aan hun schadelijke tekort dan wel overschot te doen. De voorgestelde formele procedure biedt een middel om beleidsaanpassingen af te dwingen om zo onevenwichtigheden binnen de EU en het eurogebied te adresseren. Hiermee wordt volgens Nederland niet verder dan nodig is gegaan om gezamenlijk schadelijke onevenwichtigheden binnen de EU en de EMU effectief aan te pakken. Een kanttekening daarbij is wel de financiële sanctie die nu wordt voorgesteld. Nederland vraagt zich af of het niet logischer is, in lijn met de door de Commissie voorgestelde hervormingen aan het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), in eerste instantie te starten met een (rentedragend) deposito.


c) Voorlopig Nederlands oordeel
Nederland is positief over deze voorstellen en over de timing ervan. We moeten van het momentum gebruik maken om, in het kader van het versterken van economische beleidscoördinatie, ook macro economische onevenwichtigheden te adresseren. De crisis heeft aangetoond dat alleen focus op budgettair beleid niet voldoende is. Zo had een land als Spanje voor de crisis zijn budgettaire situatie op orde. De achterliggende redenen bij de oplopende overheidstekorten waren dan ook niet alleen gelegen in het budgettair beleid, maar ook in een gebrek aan structureel economisch groei- en concurrentievermogen binnen de EU. Ook deze zaken moeten worden aangepakt.

Nederland heeft zich daarom vanaf het aantreden van de Van Rompuy werkgroep positief opgesteld tegenover de voorgestelde procedure. Voor het goed functioneren van een monetaire unie is het van belang dat lidstaten maatregelen nemen om schadelijke onevenwichtigheden te voorkomen. Dit kan alleen worden bevorderd door het frequent monitoren van de onevenwichtigheden binnen lidstaten met een passend afdwingmechanisme.

Daarnaast is het met het oog op het eindrapport van de Werkgroep van Rompuy, en met het oog op de onderhandelingen tussen de lidstaten en de Commissie die de komende maanden over deze onderwerpen zullen plaatsvinden, nuttig dat de Commissie de discussie over het versterken van economische beleidscoördinatie middels deze voorstellen verder concretiseert. Dit kan dan als basis voor verdere bespreking dienen. Voor een appreciatie van de belangrijkste onderdelen van de conceptverordeningen wordt verwezen naar paragraaf 7.

4. Financiële implicaties

Er zijn geen financiële gevolgen voor de Europese begroting. De enig mogelijke financiële implicatie voor de nationale begroting is maximaal een boete van 0,1% BBP bij het herhaaldelijk niet opvolgen van de Raadsaanbevelingen. Daar staat tegenover dat het mogelijk is dat Nederland geld ontvangt, aangezien boetes aan andere landen verdeeld worden over de overige landen waartegen geen enkele procedure loopt. Het voorstel leidt niet tot een verhoging van de administratieve lasten voor bedrijfsleven, burgers en/of (rijks)overheid. Mogelijk zullen de voorstellen leiden tot statistische en financiële gevolgen voor het CBS. Omdat nadere details ontbreken is het op dit moment echter moeilijk om hier een concrete inschatting van te maken.

5. Juridische implicaties

Er zal op nationaal niveau geen regelgeving noodzakelijk zijn.Deze voorstellen zullen in het najaar worden beoordeeld door de Raad en het Europees Parlement. Het doel is om de voorstellen per 1 januari 2011 in werking te laten treden.

6. Implicaties voor ontwikkelingslanden.

Er zijn geen implicaties voorzien voor (de belangen van) ontwikkelingslanden.

7. Nederlandse positie

  • Nederland is voorstander van het idee om schadelijke onevenwichtigheden binnen het eurogebied en de EU te adresseren. Voor stabiliteit in een monetaire unie is het van belang dat schadelijke onevenwichtigheden worden tegengegaan. Zowel landen met een overschot op de lopende rekening als landen met een tekort op de lopende rekening moeten hier aan bijdragen. Belangrijke winst is dat ook de van Rompuy taskforce heeft besloten dat er een procedure moet komen voor het aanpakken van macro-economische onevenwichtigheden. Het voorstel van de Commissie voor de invulling hiervan, kan Nederland steunen.

  • Echter, onevenwichtigheden binnen het eurogebied zijn geen symmetrisch probleem. Evenmin heeft het tekort van de ene lidstaat noodzakelijkerwijs een directe relatie met het overschot van een andere lidstaat.Nederland zet om die reden in op een asymmetrische benadering in deze procedure. De crisis heeft aangetoond dat tekorten schadelijker zijn voor het functioneren van de monetaire unie dan overschotten. Het zijn met name landen met een tekort op de lopende rekening die nu kampen met structurele economische problemen resulterend in een gebrekkig concurrentievermogen, wat weer een negatief effect heeft op de budgettaire positie. Tekortlanden zouden in deze procedure dus ook strenger moeten worden beoordeeld dan overschotlanden. Wat Nederland betreft zou deze asymmetrie al kunnen worden aangebracht in de preventieve fase van deze procedure, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de grenswaarden van de indicatoren. Nederland zet zich er voor in om de conceptverordening op dit punt aan te passen.

  • Concreet kan de voorgestelde procedure met een correctieve en preventieve arm worden ondersteund. Een reguliere beoordeling van vooraf bepaalde indicatoren met bij behorende grenswaarden moet inzicht geven in de oorzaken en mogelijke toekomstige ontwikkeling van onevenwichtigheden. De indicatoren die de Commissie nu voorstelt, kunnen worden ondersteund. Niettemin moet wat Nederland betreft de Raad bij het definitief vaststellen van de indicatoren betrokken worden. De indicatoren moeten naar de mening van Nederland niet worden opgenomen in de verordening, zodat flexibiliteit om de indicatoren aan te passen als economische omstandigheden veranderen, gewaarborgd blijft. De analyse van deze kwantitatieve indicatoren zal uitsluitend moeten dienen als signalering van mogelijke probleemlanden. Een gedegen diepteanalyse is noodzakelijk om daadwerkelijk een oordeel te kunnen vellen. Nederland is er voorstander van dat naast de Commissie ook de ECB hier een substantiële rol in heeft. Als er sprake is van schadelijke onevenwichtigheden, dan is het van belang dat de Raad en de Commissie er op toe zien dat beleidsaanpassingen worden gedaan om deze onevenwichtigheden tegen te gaan door de onderliggende oorzaken aan te pakken. Het implementeren van deze beleidsaanpassingen moet frequent gemonitord worden. Dit kan door middel van missies van de Commissie of de ECB naar de desbetreffende lidstaat.

  • Ook is Nederland van mening dat er bepaalde afdwingmechanismen moeten komen om deze procedure geloofwaardig te maken. Gezien de relevantie van dit onderwerp is het logisch dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen euro en niet-eurolanden. Het voorstel voor het opleggen van semi-automatische sancties aan eurolanden kan daarom positief worden ontvangen.

Fi che 6: richtlijn Stabiliteits- en Groeipactverordeningen

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

  • Commission proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) No 1466/97 of 7 July 1997 on the strengthening of the surveillance of budgetary positions and the surveillance and coordination of economic policies.

  • Commission proposal for a Council regulation amending Regulation (EU) No 1467/97 of 7 July 1997 on speeding up and clarifying the implementation of the excessive deficit procedure.

  • Commission proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on the effective enforcement of budgetary surveillance in the euro area.

Datum Commissiedocument

29 september 2010

Nr. Commissiedocument

  • COM (2010) 526

  • COM (2010) 522

  • COM (2010) 524

Prelex

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0526:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0522:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0524:FIN:EN:PDF

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld.

Behandelingstraject (Europese) Raad

De conceptverordeningen die de Commissie heeft opgesteld zullen de komende tijd besproken worden in het AEFC (Alternates Economic and Financial Committee) en het EFC (Economic and Financial Committee). Onbekend is nog wanneer inhoudelijke behandeling in de Ecofin Raad zal plaatsvinden.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Financiën.

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en Comitologie

a) Rechtsbasis

  • COM (2010) 526: artikel 121, lid 6 VWEU

  • COM (2010) 522: artikel 126, lid 14, tweede alinea VWEU. NB: indien aangenomen vervangt deze richtlijn protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • COM (2010) 524: artikel 136 VWEU en artikel 121, lid 6 VWEU

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement

  • COM (2010) 526: artikel 126, lid 6 VWEU. gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing Europees Parlement.

  • COM (2010) 522: bijzondere wetgevingsprocedure: eenparigheid van stemmen in de Raad, raadpleging EP en de ECB.

  • COM (2010) 524: gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing EP. Alleen die landen die deelnemen aan de euro hebben stemrecht in de Raad (zie artikel 136, lid 2 VWEU).

c) Delegatie en/of comitologie

Niet van toepassing.

2. Essentie voorstel

Inhoud voorstel

De economische crisis heeft aangetoond dat de huidige praktijk van economische beleidscoördinatie in de EU de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om vroegtijdig enkele (grote) budgettaire en macro-economische problemen in lidstaten te herkennen en/of adresseren. De drie verordeningvoorstellen zijn onderdeel van een pakket van in totaal zes voorstellen die de Commissie daarom op 29 september jl. heeft gedaan ter versterking van de economische beleidscoördinatie in de E(M)U. De voorstellen van de Commissie bieden een oplossingsrichting voor de thema’s die momenteel in de Van Rompuy werkgroep 7 worden besproken. De voorstellen van de Commissie zijn echter nadrukkelijk nog voorstellen waar nog overeenstemming over moet worden bereikt.

De drie voorliggende conceptverordeningen hebben betrekking op het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Enerzijds gaat het hierbij om het aanscherpen van bestaande regels en afspraken binnen het SGP zodat de handhaving van de bestaande afspraken in het vervolg beter gerealiseerd kan worden. Ook stelt de Commissie voor meer aandacht te besteden aan schuld, houdbaarheid en aan de preventieve arm van het SGP. 8 Anderzijds stelt de Commissie voor dat in zowel de preventieve als in de correctieve arm van het SGP nieuwe sancties geïntroduceerd worden die als additionele prikkel kunnen dienen wanneer lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het SGP niet respecteren. Belangrijk kenmerk van deze sancties is ook dat deze gemakkelijker en in een eerder stadium toegepast kunnen worden. De voorstellen van de Commissie zijn ambitieus en komen in grote mate overeen met de Nederlandse inzet. Nederland zal de Commissievoorstellen dan ook verdedigen. Wel zet Nederland zich nog in voor enkele aanvullende versterkende maatregelen. Zie hiervoor de Nederlandse positie.

3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  1. Bevoegdheid

De voorstellen zijn gebaseerd op artikelen 121, 126 en 136 VWEU. Volgens Nederland zijn dit de correcte rechtsbases.

  1. Functionele toets

  • Subsidiariteit: positief

  • Proportionaliteit: positief

Onderbouwing

Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. De economische crisis heeft de lidstaten hard geconfronteerd met de tekortkomingen in de manier waarop toezicht wordt gehouden op de begrotingssituatie in de lidstaten. Zo zijn bestaande regels in het verleden onvoldoende geïmplementeerd waardoor in veel lidstaten bijvoorbeeld te weinig is gedaan aan het opbouwen van budgettaire buffers in goede tijden. De onderlinge verwevenheid van lidstaten vergt een hoge mate van beleidscoördinatie en discipline. Als dat niet voorhanden is, kan dat destabiliserende effecten hebben voor de Unie als geheel, zoals de afgelopen periode ook is gebleken. Aanscherping van de handhaving van de huidige SGP-afspraken en, waar nodig, de introductie van nieuwe afspraken op EU-niveau is noodzakelijk om het risico hierop in de toekomst te verminderen.

Ook de proportionaliteit beoordeelt Nederland positief. De voorstellen gaan niet verder dan nodig is om de budgettaire beleidscoördinatie in de EU effectief te versterken. De afgelopen jaren is te weinig aandacht uitgegaan naar de hoogte van de staatschuld en de implicaties die een hoge staatsschuld kan hebben tijdens een economische crisis. Eén van de voorliggende voorstellen voorziet in een op te richten procedure in geval van ongewenste schuldontwikkelingen in een lidstaat.

De voorstellen leiden tevens tot een betere mogelijkheid tot handhaving van de SGP-afspraken door de Commissie, doordat er minder ruimte is voor de Raad om af te wijken van het oordeel van de Commissie (zie ook Nederlands oordeel, punt 7). Dit is wenselijk, aangezien de afgelopen jaren gebleken is dat het in de praktijk lastig is om andere lidstaten (tijdig) aan te spreken op ongewenste budgettaire ontwikkelingen, en vervolgens te verleiden tot de noodzakelijke correctie.

  1. Voorlopig Nederlands oordeel

Nederland is positief over deze voorstellen. We moeten van het momentum gebruik maken om de regels van het SGP aan te scherpen en de handhaving ervan te verbeteren.

Nederland heeft in de werkgroep Van Rompuy veelvuldig aandacht gevraagd voor initiatieven die Commissie nu ontplooit, zoals meer aandacht voor overheidsschuld, meer gebruik van de preventieve arm van het SGP en een sterkere handhaving van de bestaande SGP-regels. Ondanks het feit dat de werkgroep Van Rompuy nog niet met haar eindrapport is gekomen, acht Nederland het opportuun dat de Commissie initiatieven ontplooit die in grote mate parallel lopen met de onderwerpen die in de werkgroep Van Rompuy worden besproken en oplossingsrichtingen aanreikt. Voor een deel betreffen de voorstellen onderwerpen waar op grote lijnen al consensus over is in de Werkgroep van Rompuy, zoals de noodzaak tot meer aandacht voor de overheidsschuld en voor de preventieve arm van het SGP.

Met het oog op het eindrapport van de Werkgroep Van Rompuy en de onderhandelingen tussen de lidstaten en de Commissie die de komende maanden over deze onderwerpen zullen plaatsvinden, is het nuttig dat de Commissie de discussie over het versterken van economische beleidscoördinatie met deze voorstellen verder concretiseert. Dit kan dan als basis voor verdere bespreking dienen. Voor een appreciatie van de belangrijkste onderdelen van de conceptverordeningen wordt verwezen naar paragraaf 7.

4. Financiële implicaties

De voorstellen hebben geen gevolgen voor de EU-begroting. De nieuwe sancties die geïntroduceerd worden (zie paragraaf 7 voor nadere toelichting), kunnen leiden tot een situatie waarin een door de lidstaten gestort deposito bij de Commissie wordt omgezet in een boete, en niet meer niet aan de betreffende lidstaat uitgekeerd wordt. Dit geld vloeit echter niet naar de EU-begroting, maar zal worden uitgekeerd aan lidstaten die op dat moment niet in een buitensporigtekortprocedure zitten, en die tevens op dat moment niet in een buitensporige onevenwichtighedenprocedure zitten. 9

De voorstellen hebben in principe geen financiële gevolgen voor de (Rijks)overheid. Zolang Nederland handelt conform de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact, zijn er geen gevolgen voor de nationale begroting. Wanneer Nederland niet handelt conform de vereisten van het SGP, leidt dit in het voorstel tot de noodzaak van het afdragen van een deposito (al dan niet rentedragend) aan de Commissie. Dit deposito kan alleen worden omgezet in een boete voor Nederland (met nationale financiële gevolgen) wanneer Nederland de aanbevelingen van de Raad voor het terugdringen van een buitensporig tekort vervolgens negeert. Aan de andere kant kan het voorstel ook leiden tot een situatie waarin Nederland gelden kan ontvangen wanneer andere lidstaten zich niet aan de regels houden.

Overigens heeft het SGP op dit moment uiteindelijk ook al een sanctiemogelijkheid voor lidstaten die zich niet aan de regels houden. De voorliggende voorstellen zijn hier complementair aan. Voor een verdere beschrijving van de sanctiemogelijkheden wordt verwezen naar paragraaf 7.

De voorstellen hebben naar verwachting geen gevolgen voor de administratieve lasten bij burgers en/of bedrijven. Met betrekking tot de gevolgen voor de (rijks)overheid valt op te merken dat de verordeningen leiden tot enkele nieuwe rapportageverplichtingen voor lidstaten wanneer zij niet voldoen aan de vereisten van het SGP. Dit laatste heeft Nederland in principe zelf in de hand. Mogelijk zullen de voorstellen leiden tot statistische en financiële gevolgen voor het CBS. Omdat nadere details ontbreken is het op dit moment echter moeilijk om hier een concrete inschatting van te maken. Overigens zal Nederland aandacht vragen bij de Commissie om het aantal benodigde procedures en informatieverplichtingen in het kader van het hele governancepakket tot een minimum te beperken.

5. Juridische implicaties

De twee verordeningen die de preventieve en de correctieve arm van het SGP aanpassen [COM(2010) 522 en 526], treden in werking op de twintigste dag volgend op de publicatie van de Verordening in hetofficial Journal of the European Union. Nederland kan zich hierin vinden. Bij de verordening die nieuwe sancties introduceert in zowel de preventieve als de correctieve arm van het SGP [COM(2010) 524], is nog niet vastgesteld wanneer deze in werking zou moeten treden.

6. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen implicaties voorzien voor (de belangen van) ontwikkelingslanden, aangezien deze verordeningen de budgettaire afspraken en de spilloversvan economisch beleid in de EU regelen.

7. Nederlandse positie

Wijziging verordening preventieve arm SGP [COMM(2010) 526].

Uitgavenregel

  • De belangrijkste aanpassing aan deze verordening is de introductie van een uitgavenregel. De huidige regels schrijven voor dat lidstaten die niet in een buitensporigtekortprocedure zitten, het structurele saldo met gemiddeld 0,5% BBP per jaar moeten verbeteren, totdat de lidstaatspecifieke middellangetermijndoelstelling (MTO) is bereikt. Omdat het problematisch is om het structurele saldo, en de verbetering van het structurele saldo, real time te meten, is het lastig om consequenties te verbinden aan het niet halen van deze doelstelling.

  • De Commissie heeft daarom een voorstel gedaan voor het operationaliseren van de preventieve arm van het SGP. Deze moet de huidige preventieve regels aanvullen. Voor elke lidstaat wordt door de Commissie in samenwerking met de lidstaat een uitgavenpad vastgesteld dat gebaseerd is op een prudente schatting van de economische groei op middellange termijn. Wanneer lidstaten de MTO nog niet gehaald hebben, worden de uitgaven geacht niet harder te stijgen dan een percentage dat lager ligt dan de prudente schatting van de economische groei op middellange termijn. Wanneer de uitgaven toch harder stijgen, zal dit gecompenseerd moeten worden met discretionaire maatregelen aan de inkomstenkant. Wanneer lidstaten hier geen gehoor aan geven, riskeren ze een waarschuwing van de Commissie en kunnen aanbevelingen volgen. In dit laatste geval kan de Raad lidstaten verzoeken een (rentedragend) deposito bij de Commissie te plaatsen. Dit geld wordt pas geretourneerd wanneer de Commissie en de Raad van mening zijn dat de lidstaat handelt conform de aanbevelingen.

  • De Commissie zal afwijkingen van dit prudente uitgavenpad ter grootte van 0,5% BBP of meer in een enkel jaar, of 0,25% BBP in twee opeenvolgende jaren, interpreteren als significant. Dit kan leiden tot een sanctie. In de voorstellen is een ontsnappingsclausule toegevoegd voor economisch (zeer) slechte tijden.

Verantwoordelijk budgettair beleid

  • Middels de uitgavenregel probeert de Commissie er aan bij te dragen dat lidstaten verantwoordelijker budgettair beleid voeren, zeker in goede tijden. Immers, door de verplichting dat de uitgaven in principe niet harder mogen stijgen dan een prudente beoordeling van de economische groei op de middellange termijn kan worden voorkomen dat inkomstenmeevallers worden uitgegeven.

  • Het principe dat inkomstenmeevallers niet worden uitgegeven totdat de overheidsfinanciën op een houdbaar pad zijn gebracht, kan Nederland steunen. Het idee voor een uitgavenregel vindt Nederland dan ook interessant. In de Werkgroep Van Rompuy heeft Nederland ook steeds ingezet op het operationaliseren van de MTO. Dit voorstel is daarom een goed begin. Wel heeft Nederland nog enkele vragen. Zo stijgen onze pensioengerelateerde uitgaven automatisch, waardoor het zo zou kunnen zijn dat wij niet aan de uitgavenregel voldoen. In Nederland staan daar dankzij de omkeerregel echter ook inkomsten tegenover. Dit proces gaat automatisch: deze inkomsten kunnen dus niet opgevat worden als discretionaire compenserende inkomstenmaatregelen. Het uitgangspunt, ook van de Commissie, is dat de uitgavenregel vooral moet voorkomen dat inkomstenmeevallers worden uitgegeven. Nederland zal bij de vormgeving van de uitgavenregel aandacht vragen voor dit punt.

Wijziging verordening preventieve arm SGP [COMM(2010) 522].

Meer aandacht voor schuld

  • De belangrijkste wijziging aan deze verordening is de versterkte aandacht voor het schuldcriterium van het SGP. Wanneer lidstaten een schuld hebben van meer dan 60% BBP, dan moet deze volgens het voorstel over de afgelopen drie jaar met gemiddeld 5% per jaar van het verschil tussen de feitelijke schuld en de 60% grens zijn afgenomen. Wanneer dit niet het geval is, kan dit voor de Commissie en de Raad aanleiding zijn een procedure op basis van een ongewenste schuldontwikkeling op te starten. Deze procedure is vrijwel identiek aan de bestaande procedure op basis van buitensporige tekorten.

  • De Commissie en de Raad zullen een procedure voor schuld niet op een mechanische manier opstarten. Er zijn vele factoren die de schuldontwikkeling beïnvloeden en die met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën samenhangen (waarvan sommige buiten de directe invloedssfeer van de overheid) en deze factoren moeten kunnen worden meegewogen. Te denken valt aan de economische ontwikkelingen, inflatie, vergrijzingslasten en door de overheid uitgegeven garanties. Deze factoren kunnen bij de beslissing een procedure te starten zowel verzwarend als verzachtend werken.

  • Nederland is sterk voorstander van meer aandacht voor overheidsschuld en houdbaarheid binnen het SGP. Dit is ook een prioritaire inzet van Nederland in de Werkgroep Van Rompuy. Wat Nederland betreft kan het percentage waarmee schuld boven de 60% BBP elk jaar moet afnemen, echter wel ambitieuzer zijn. Het lijkt daarnaast goed om naast de schuldenregel ook te kijken naar overige relevante factoren, juist omdat de overheidsschuld moeilijker te beïnvloeden is voor de overheid dan het overheidstekort. Ter meting van de schuld is Nederland van mening dat hier steeds het brutoschuldbegrip moet worden gehanteerd, onder andere om (lange) discussies over de waarde van overheidsactiva te vermijden. Het brutoschuldbegrip blijft ook leidend in het voorstel.

  • Daarnaast lijkt de inleiding tot het Commissievoorstel, maar niet het voorstel zelf, te suggereren dat landen met een schuld beneden de 60% wellicht meer ruimte zouden krijgen aanzien van de 3% tekortnorm, door relevante factoren (zoals economische omstandigheden) in deze gevallen zwaarder mee te laten wegen wanneer een buitensporigtekortprocedure moet worden opgestart. Nederland is van mening dat een schuld van beneden de 60% niet mag leiden tot een versoepeling van de 3% tekortnorm. Overigens zou dit binnen de context van het Verdrag ook niet passen.

Verordening nieuwe sancties SGP [COMM(2010) 524].

Eerdere, semi-automatische sancties

  • In deze nieuwe verordening ter versterking van het SGP worden nieuwe sancties voorgesteld, zowel in de preventieve als in de correctieve arm van het SGP. Voor het eerst zouden sancties uitgedeeld worden in de preventieve arm van het SGP. Wanneer de Raad, na advies van de Commissie, in een aanbeveling constateert dat er (langdurig) significant afgeweken wordt van het prudente uitgavenpad, dan moet een lidstaat per definitie een geldbedrag van 0,2% BBP overmaken naar de Commissie. Over dit bedrag zal rente vergoed worden (rentedragend deposito). Deze beslissing kan alleen worden tegengehouden wanneer zich binnen tien dagen een gekwalificeerde meerderheid in de Raad tegen dit besluit keert. Wanneer dit niet gebeurt, is een lidstaat automatisch verplicht het bedrag over te maken. Daarnaast mag de Raad het voorstel van de Commissie alleen aanpassen op basis van unanimiteit. Ook mag de lidstaat in kwestie zich binnen tien dagen na het aannemen van de aanbeveling door de Raad tot de Commissie wenden met een verzoek het bedrag te verminderen of van het storten van de deposito af te zien. De Commissie hoeft hier echter geen gehoor aan te geven. Wanneer de lidstaat de aanbevelingen alsnog opvolgt, zal het deposito (inclusief geaccumuleerde rente) worden teruggestort naar de lidstaat.

  • Ook in de correctieve arm van het SGP stelt de Commissie een nieuwe sanctiemogelijkheid voor. Deze is identiek aan de hierboven beschreven sanctiemogelijkheid in de preventieve arm, op drie verschillen na. Ten eerste is het startpunt nu niet een aanbeveling van de Raad, maar de constatering door de Raad dat er sprake is van een buitensporig tekort. Ten tweede zal over het te storten deposito hier geen rente worden vergoed. Ten derde kan een lidstaat ook bezwaar aantekenen tegen het besluit wanneer er sprake is van exceptionele economische omstandigheden.

  • Wanneer de Raad, op advies van de Commissie, een negatief oordeel geeft over de voortgang die een lidstaat maakt in een buitensporigtekortprocedure, zal het gestorte deposito vervolgens automatisch omgezet worden in een boete, tenzij de Raad weer binnen tien dagen het tegengestelde besluit. Wanneer een lidstaat het buitensporige tekort echter wel terugbrengt binnen de daarvoor gestelde termijn, dan zal het deposito (zonder geaccumuleerde rente) aan de lidstaat geretourneerd worden.

  • Wanneer het deposito omgezet zou worden in een boete, dan zal het deposito, inclusief tot dan toe geaccumuleerde rente, terugvloeien naar de lidstaten die noch in een buitensporigetekortprocedure zitten, noch in een procedure voor buitensporige onevenwichtigheden. Dit kunnen alleen eurolanden zijn, aangezien de nieuwe sancties in de correctieve arm alleen voor eurolanden zullen gaan gelden.

  • Nederland is voorstander van deze constructie, omdat het een extra prikkel geeft aan de SGP-vereisten te voldoen en een extra prikkel geeft aan de overige lidstaten om de sanctie niet tegen te houden. De nieuwe sanctiemogelijkheid in de correctieve arm van het SGP is ook van toepassing op de procedure die op basis van een ongewenste schuldontwikkeling zou kunnen worden gestart. De nieuwe sanctiemogelijkheden in het SGP zijn complementair aan het huidige sanctie-instrumentarium van het SGP: de Raad kan in een later stadium altijd nog besluiten de nieuwe sanctie te verzwaren met de al bestaande sanctiemogelijkheden.

  • Nederland is positief over de nieuwe sanctiemogelijkheden. Belangrijker nog is dat de rol van de Raad bij het uitdelen van de nieuwe sancties in het SGP wordt verkleind. De Commissie krijgt meer ruimte om met noodzakelijke doch gevoelige voorstellen te komen, in de wetenschap dat het moeilijker wordt voor de Raad om het oordeel van de Commissie terzijde te schuiven. Immers, waar tot op heden door de Raad altijd met een gekwalificeerde meerderheid besloten moest worden tot het uitdelen van een sanctie, voorziet het voorstel in de mogelijkheid dat een sanctie ‘automatisch’ wordt uitgedeeld tenzij een gekwalificeerde meerderheid zich hier tegen uitspreekt. De besluitvorming wordt dus omgedraaid. Hiermee wordt binnen de context van het huidige Verdrag door de Commissie het maximale voorgesteld op het gebied van het meer rules-based maken van de besluitvorming over (financiële) sancties.

  • Alhoewel Nederland, indachtig de motie-Weekers 10 , liever had gezien dat de besluitvorming over sancties nog verder van de Raad was losgekoppeld, is dit voorstel een significante verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Nederland zal dit voorstel daarom van harte ondersteunen en waar nodig verdedigen, aangezien het omkeren van de besluitvormingsprocedure zeker nog geen uitgemaakte zaak is.

  • Bij het voorstel voor een nieuw sanctie-instrumentarium lopen de sancties op in zwaarte, van de mogelijkheid van een rentedragend deposito in de preventieve arm tot nieuwe boetemogelijkheden in de correctieve arm van het SGP. Deze opzet kan Nederland steunen, aangezien de sancties zo aansluiten bij de aard van de overtreding en daarmee recht doen aan het risico van het gevoerde beleid van de lidstaat voor de overige lidstaten (ofwel: externe effecten worden hiermee geïnternaliseerd). Een additioneel voordeel van deze opzet is dat een geldbedrag al in een relatief vroeg stadium (bij een tekort dat de 3%-grens nog niet bereikt heeft, of bij het vaststellen van het buitensporige tekort) moet worden overgemaakt naar de Commissie bij het voeren van onverantwoord begrotingsbeleid. Dit voorkomt dat de Commissie in een relatief laat stadium nog een boete moet ‘innen’, wanneer het tekort al zover is opgelopen dat dit dreigement niet langer geloofwaardig is.

Overige wenselijke aanscherpingen

  • De discussie over het conditioneel maken van het uitkeren van Europese fondsen op het voldoen aan de SGP-verplichtingen loopt nog. De optie van de EU-fondsen maakt ook geen onderdeel uit van de voorliggende Commissievoorstellen. In de werkgroep Van Rompuy zet Nederland in op het conditioneel maken van zoveel mogelijk Europese fondsen op het voldoen aan de SGP-verplichtingen, zolang dit juridisch en praktisch haalbaar en mogelijk is. Het is uiteindelijk van belang een nalevingssysteem te ontwikkelen dat betrekking heeft op alle EU lidstaten, waarbij uiteraard rekening kan worden gehouden met de specifieke positie van eurolanden.

  • Tot slot wil Nederland dat ook gekeken blijft worden naar het verder versterken van de onafhankelijke rol van de Commissie in het SGP-proces, bijvoorbeeld door interne besluitvormingsprocedures binnen de Commissie aan te passen. Ook wil Nederland dat er een onafhankelijke Raad van Wijzen of onafhankelijk instituut komt welke gevraagd en ongevraagd budgettaire en economische adviezen kan geven, en welke beslissingen van de Commissie en de Raad in het kader van het SGP ex post kan beoordelen. Dit houdt zowel de Commissie als de Raad scherp. Nederland brengt deze zaken dan ook consequent naar voren in de werkgroep Van Rompuy. Nederland ondersteunt de Commissievoorstellen ter versterking van de economische beleidscoördinatie in Europa, en zal zich hiervoor hard maken in de discussies daarover in de werkgroep en in de Raad. Nederland zal de mate waarin de versterking van de economische beleidscoördinatie adequaat is, ook in de toekomst blijven monitoren. Indien dat nodig mocht zijn, zal Nederland verdergaande versterking aan de orde stellen.

Fiche 7: verordening grensoverschrijdend transport van Eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

1)Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone.

2) Verordening van de Raad betreffende de uitbreiding van het toepassingsgebiedvan Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone.

NB

In het vervolg van het fiche wordt uitsluitend ingegaan op verordening 1.

Verordening 2 breidt het werkingsgebied van Verordening 1 uit tot het grondgebied van een lidstaat die op het punt staat de euro in te voeren. Die uitbreiding is nodig, omdat er in de aanloop naar de omschakeling van de nationale munt naar de euro meer eurocontanten over de grenzen heen moeten worden vervoerd.

Datum Commissiedocumenten:

  1. 14 juli 2010

  2. 14 juli 2010

Nr. Commissiedocumenten:

  1. COM(2010)377

  2. COM(2010)376

Prelex:

  1. http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199532

  2. http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199531

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:

SEC(2010)877 en SEC(2010)878

Behandelingstraject Raad:

Raadswerkgroep financiële diensten en ECOFIN-Raad (waarschijnlijk niet meer tijdens Belgische voorzitterschap)

Eerstverantwoordelijk Ministerie

Ministerie van Veiligheid en *+-Justitie in nauwe samenwerking met het ministerie van Financiën

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie.

a) Rechtsbasis:

Artikel 133 VWEU.

b)Stemwijze Raad en rol Europees Parlement:

Gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing EP), na raadpleging Europese Centrale Bank.

c) Delegatie en/of Comitologie:

De Commissie kan bij gedelegeerde handeling wijzigingen vaststellen van de technische voorschriften betreffende de normen voor de bepantsering van het voertuig, de te gebruiken brandkasten en de kogelvrije vesten, alsook van de regels betreffende het intelligente systeem voor de neutralisatie van bankbiljetten volgens een procedure zoals vastgelegd in het voorstel.

2. Samenvatting BNC-fiche

Korte inhoud voorstel

De voorgestelde verordening heeft tot doel het bevorderen van het vrije verkeer van eurocontanten binnen de eurozone door het wegnemen van hindernissen voor het transport van euromunten- en bankbiljetten tussen de eurolanden. De Commissie verwacht dat grensoverschrijdend transport van eurocontanten toeneemt als het verschil in regelgeving tussen de EU-landen wordt weggenomen door de invoering van gemeenschappelijke regels. De verordening beoogt daarnaast de veiligheid te garanderen van de transporten, de geldlopers en het grote publiek.

Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

De subsidiariteit wordt positief beoordeeld. Qua proportionaliteit valt het oordeel echter gedeeltelijk positief en gedeeltelijk negatief uit. Een deel van de regels vergemakkelijkt de grensovergang voor eurovervoerders.

Een deel van de daartoe voorgestelde maatregelen leidt echter tot extra administratieve lasten (o.a. informatieverplichtingen) voor geldtransporteurs en overheid, die niet in verhouding tot en deels zelfs haaks staan op het beoogde doel: vereenvoudiging van grensoverschrijdende eurotransporten.

Risico’s/implicaties/kansen

Het voorstel is gericht op het wegnemen van bestaande regelgevingsbarrières voor grensoverschrijdend geldtransport, maar creëert daarvoor, deels overbodige regelgeving.

Nederlandse positie en eventuele acties

In beginsel onderschrijft Nederland het belang van EU-regelgeving ter bevordering van het vrije verkeer en staat het positief tegenover gemeenschappelijke kwaliteitseisen die de veiligheid van geldtransporten kunnen bevorderen. De eisen die op dit moment in Nederland aan geld- en waardetransportbedrijven worden gesteld, komen in grote mate overeen met de voorstellen in de verordening. Er worden echter additionele maatregelen voorgesteld, die leiden tot vraagtekens over de proportionaliteit van het voorstel. Nederland zal zich er in de onderhandelingen sterk voor maken dat het voorstel niet resulteert in onnodige extra regeldruk.

3. Samenvatting voorstel

Inhoud voorstel

Het doel van het voorstel is het vrije verkeer van eurocontanten binnen de eurozone te faciliteren door de hindernissen voor het professionele transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone weg te nemen en tegelijkertijd te waarborgen dat het transport onder omstandigheden plaatsvindt die een hoog veiligheidsniveau garanderen voor de geldlopers en het grote publiek. Het voorstel betreft professionele transporten van een beveiligde locatie naar een andere beveiligde locatie en geldtransporten naar de detailhandel. Hiermee wordt beoogd een efficiëntere geldkringloop tot stand te brengen wat uiteindelijk onder meer moet leiden tot betere beschikbaarheid van eurocontanten – met name in de jongere eurolanden - en lagere kosten voor bedrijven en burgers. Daarmee zou tegemoet worden gekomen aan een wens van de Europese Centrale Bank en de bankensector.

De voorgestelde verordening betreft onder meer de invoer van een vergunningplicht voor transporteurs, er worden betrouwbaarheidseisen gesteld aan leidinggevenden/leden van de raden van bestuur en betrouwbaarheids- en opleidingseisen aan het bewakingspersoneel en er worden criteria geformuleerd voor de voertuiguitrusting en het aantal bewakingspersonen in de voertuigen. Ook worden eisen gesteld aan de beloning van het bewakingspersoneel. Het voorstel omvat verder regels voor wederzijdse informatieverstrekking, nalevingcontrole en sancties bij niet-naleving.

Impact assessment Commissie

De Commissie verwacht dat professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten toeneemt als de huidige regelgevingobstakels worden weggenomen door de invoering van een reeks gemeenschappelijke grensoverschrijdende regels. Deze verwachting is gebaseerd op een externe studie over de huidige geldtransportmarkt en de omvang van de potentiële markt.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) bevoegdheid: artikel 133 VWEU. Deze rechtsbasis ziet op maatregelen die nodig zijn voor het gebruik van de euro als enige munteenheid. Nederland ziet in het voorstel echter ook elementen die betrekking hebben op de interne markt (voor geldvervoer). Nederland wil dat deze rechtsgrondslag alleen wordt gebruikt om het gebruik van de euro mogelijk te maken, en niet om interne markt-aspecten te regelen. Dit is juist ingegeven door het feit dat artikel 133 VWEU niet van toepassing is op niet-eurolanden (artikel 139, lid 2 onder f VWEU). Die landen moeten wat Nederland betreft betrokken worden bij maatregelen die de interne markt (voor in casu geldvervoer) treffen.

b)Functionele toets:

  • Subsidiariteit: positief

  • Proportionaliteit: deels positief, deels negatief

Onderbouwing

In de meeste EU landen is geld- en waardetransport wettelijk geregeld. De regels verschillen echter per land, waardoor grensoverschrijdend vervoer bemoeilijkt wordt. Met gemeenschappelijke regels kan de regelgeving voor grensoverschrijdend vervoer van eurocontanten in alle EU-landen op hetzelfde niveau worden gebracht. Door dit grensoverschrijdende karakter kan regelgeving op Europees niveau een bijdrage leveren aan het bevorderen van het vrije verkeer van eurocontanten. De subsidiariteit is dan ook positief.

Dit Commissievoorstel vloeit voort uit hetgeen in het kader van de Single Euro Payments Area (SEPA)is afgesproken. Een van de doelstellingen van de SEPA is het creëren van een level playing fieldvoor eurotransporten. Op dit moment bestaat dit level playing fieldnog niet. Hiervoor zijn als redenen aan te voeren verschillen in de regelgeving tussen de lidstaten en de beperkte concurrentie tussen de vervoerders: de markt volgt de nationale grenzen. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld banken in de praktijk hun euro-cash vaak niet bestellen of afstorten bij het geografisch dichts bij gelegenen Centrale Bank-filiaal als dit net over de landsgrenzen ligt.

De proportionaliteit van dit voorstel wordt als deels negatief en deels positief beoordeeld.

Met de voorgestelde kwaliteitseisen wordt beoogd de veiligheid van het vervoer, het betrokken personeel en het publiek te beschermen. De eisen laten ruimte voor nationaleregels op veiligheidsgevoelige gebieden: het dragen van wapens, de relatie met politiediensten en regels betreffende de handelwijze van bewakingspersoneel buiten het voertuig.

Wel worden regels voorgesteld met betrekking het dragen van wapens bij de overgang van een euroland naar een ander euroland. Op dit moment vinden er slechts op zeer beperkte schaal eurotransporten plaats tussen Nederland en België of Duitsland. Dit komt mede door de grote verschillen tussen de wapenwetgeving tussen deze landen. In België bestaat een verplichting om wapens te dragen tijdens het vervoer, in Duitsland is het toegestaan om wapens te dragen tijdens het vervoer, terwijl het in Nederland verboden is. Dit verschil in wetgeving vormt een grote belemmering voor een snelle en gemakkelijke grensovergang. De voorgestelde regels zullen deze belemmeringen opheffen waardoor euro’s eenvoudiger van land a naar land b kunnen worden vervoerd.

Ook regelt dit voorstel de wens van de Single European Cash Area (SECA) om te bevorderen dat banken eurocash kunnen bestellen en afstorten bij het Centrale Bankfiliaal dat geografisch gezien het dichtst bij de betreffende bank ligt, ongeacht de landsgrenzen. Zo kan een bank in Heerlen met dit voorstel cash vervoeren van en naar het filiaal van de Duitse Centrale Bank in Aken, in plaats van helemaal naar DNB in Amsterdam. Dit bevordert het efficiënte betalingsverkeer van de euro.

Een deel van de kwaliteitseisen gaat echter verder dan de huidige eisen die aan Nederlandse geldtransporteurs worden gesteld. Zo dient bewakingspersoneel als gevolg van de Verordening te beschikken over een medisch attest, een verplichting die de Nederlandse wet als zodanig niet kent. Chauffeurs met een C-rijbewijs moeten wel in Nederland een medische keuring ondergaan bij verlenging van het rijbewijs. Artikel 24 bevat bepalingen over de minimumbeloning van bewakingspersoneel die afwijken van de minimumnormen die zijn opgenomen in de Detacheringsrichtlijn en het Rome I verdrag. Nederland acht het niet proportioneel om met de onderhavige verordening te willen bereiken dat voor een kleine en specifieke groep werknemers wordt afgeweken van deze algemene normen, die van toepassing zijn op alle grensoverschrijdende werkzaamheden, inclusief die in het transport.

Het voorstel bevat ook een aantal verplichtingen op het gebied van informatieverstrekking. Het gaat om het verstrekken van informatie aan de Commissie, om wederzijdse informatieverstrekking van EU-landen aan elkaar en het verstrekken van informatie door de transporteurs. Dit vormt een extra last voor overheid en bedrijfsleven en is in Nederlandse ogen niet noodzakelijk – en staat deels zelfs haaks op - het doel om het grensoverschrijdend eurotransport te bevorderen.

Ook bevat de verordening de verplichting voor geldtransportvoertuigen op dezelfde dag terug te keren naar het land van herkomst. Dit vermindert de kans op een goed functionerend pan-Europees netwerk van geldtransporteurs en lijkt daarom een onwenselijke beperking van de Europese interne markt. Vanwege deze overwegingen valt de proportionaliteit deels positief en deels negatief uit.

c) Nederlands oordeel

Nederland onderschrijft het belang van EU-regelgeving ter bevordering van het vrije verkeer van eurocontanten en van gemeenschappelijke afspraken over minumumkwaliteitseisen die de veiligheid van geldtransporten bevorderen. Nederland deelt de visie dat op dit moment Europa een lappendeken is van verschillende regels en vergunningen voor eurovervoerders. Nederland onderschrijft de wenselijkheid van een level playing fieldvoor vervoer van euro’s en staat achter de Commissie in haar voorstel tot minimumregels zodat het eenvoudiger wordt om euro’s ook over de grenzen heen te vervoeren. Bijvoorbeeld voor een bank in Heerlen is het gunstiger om cash te vervoeren van en naar het Centrale Bank-filiaal naar Aken dan naar DNB in Amsterdam.

Nederland acht het echter onwenselijk dat de eisen voor vergunningverlening in de voorgestelde verordening afwijken in die zin dat deze meer belastend zijn, dan de eisen die momenteel aan Nederlandse geldtransporteurs worden gesteld. Nederland zal zich verzetten tegen deze en andere (zie onder proportionaliteit) voorgestelde maatregelen die aan het doel van de verordening voorbijschieten.

Daarnaast is Nederland niet gelukkig met de verplichting voor geldtransportvoertuigen om op dezelfde dag terug te keren naar het land van herkomst. Dit vermindert de kans op een goed functionerend pan-Europees netwerk van geldtransporteurs en lijkt daarom een onwenselijke beperking van de Europese interne markt. Tevens kan deze verplichting op gespannen voet staan met de rij- en rusttijdenverordening.

Tot slot is er de vraag in hoeverre de voorstellen verenigbaar zijn met de beginselen van de interne markt, in het bijzonder het verbod op discriminatie naar vestigingsplaats dat besloten ligt in het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging. Het voorstel beperkt zich tot geldvervoerders die via een stabiele infrastructuur gevestigd zijn in lidstaten die deelnemen aan de euro. In feite betekent dit een discriminatie op de interne markt tussen ondernemingen gevestigd in lidstaten die niet aan de euro deelnemen en ondernemingen gevestigd in lidstaten die wel aan de euro deelnemen.

5. Implicaties financieel

a) Consequenties EU-begroting: geen

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De verordening bepaalt dat aparte vergunningen moeten worden afgegeven, waarbij steeds getoetst moet worden of aan de eisen wordt voldaan. Daarnaast moet worden toegezien op de naleving van de regels. Dit levert werk op voor de toetsende, controlerende en sanctionerende instanties, i.c. het ministerie van Justitie en de politie.

Hoe zwaar de werklast en de daarmee gemoeide kosten zullen zijn, wordt mede bepaald door het aantal bedrijven dat voor een vergunning in aanmerking wil komen. Als hiervoor het huidige aantal vergunninghoudende geld- en waardetransportbedrijven als richtsnoer wordt genomen, gaat het om circa vijftien verzoeken voor een vergunning met een geldigheidsduur van vijf jaar. De kosten kunnen deels voor rekening van de vergunningvragende bedrijven komen, want in de Nederlandse regelgeving is bepaald dat voor het verlenen van een vergunning geld- en waardetransportbedrijven kosten in rekening kunnen worden gebracht.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Vergunningen worden in de regel verleend na betaling van een vergoeding van kosten.

Daarnaast kan de verordening kosten met zich brengen voor bedrijven, omdat zij moeten investeren in de beveiliging van de voertuigen voor het transport.

d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden

De informatieverplichtingen brengen administratieve lasten met zich voor de overheid.

e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger

De verplichting om een vergunning aan te vragen vormt een administratieve last voor geld- en waardetransportbedrijven. Dat geldt ook voor de extra eisen en verplichtingen die aan transporteurs worden opgelegd, zoals de informatieverplichtingen en een medisch attest.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid

Geld- en waardetransportbedrijven vallen onder de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De wet kent een algemene vergunning voor geld- en waardetransportbedrijven. De specifieke vergunning voor het vervoer van euro’s zal in deze wet moeten worden verwerkt. Daarbij zal ook moeten worden bepaald dat de Lex Silencio Positivo daarop niet van toepassing is.

Als de verordening wordt aangenomen, moet ook de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus waarin nadere regels zijn opgenomen voor geld- en waardetransportbedrijven, worden gewijzigd. Mogelijk moet ook de Wet Wapens en Munitie (WWM) aangepast worden om vervoer van vuurwapens in een op afstand bestuurbare kluis mogelijk te maken.

b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De termijn van inwerkingtreding is zes maanden na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het overgrote deel van de voorschriften kan binnen deze termijn van zes maanden in een ministeriële regeling worden verwerkt. Indien echter wetswijzigingen nodig zijn, wat op dit moment nog niet kan worden beoordeeld, dan is een termijn van zes maanden daarvoor te kort.

c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De Commissie brengt uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding bij het Europees parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van de verordening en vervolgens telkens om de vijf jaar.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid

De verwachting is dat, de reeds genoemde extra administratieve lastendruk daargelaten, uitvoering van de verordening in het algemeen niet op grote problemen zal stuiten.

b) Handhaafbaarheid

Voor de handhaving van de voorgestelde regels biedt de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus het kader. Verwacht wordt dat handhaafbaarheid geen onoverkomelijke problemen zal geven.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden:Geen.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)

Nederland onderschrijft de relevantie van EU-regelgeving ter bevordering van het vrije verkeer en van kwaliteitseisen die de veiligheid van geldtransporten kunnen bevorderen.

De eisen die worden gesteld aan het grensoverschrijdende vervoer van euro’s komen op een aantal punten overeen met het niveau van de eisen die op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus worden gesteld aan geld- en waardetransport op Nederlands grondgebied. Nederland ondersteunt dit deel van de voorstellen. Verder deelt Nederland de visie dat op dit moment Europa een lappendeken is van verschillende regels en vergunningen voor vervoerders van euro’s. Nederland onderschrijft het beginsel van een level playing field voor eurovervoerders en zij staat achter de commissie in haar voorstel tot minimumregels zodat het eenvoudiger wordt om euro’s ook over de grenzen heen te vervoeren.

Daarnaast worden er echter additionele eisen gesteld, die extra lasten met zich meebrengen voor overheid en geldtransporteurs en die volgens Nederland niet nodig zijn om het doel van verbeterd grensoverschrijdend transport van eurocontanten te realiseren. Dit betreft onder andere eisen op het gebied van informatieverstrekking aan de Commissie, wederzijdse informatieverstrekking van lidstaten aan elkaar en informatieverstrekking door de transporteurs. Nederland zal zich verzetten tegen deze zwaardere eisen. Daarnaast dient bewakingspersoneel als gevolg van de verordening te beschikken over een medisch attest, een verplichting die de Nederlandse wet niet als zodanig kent. Chauffeurs met een C-rijbewijs moeten wel in Nederland een medische keuring ondergaan bij verlenging van het rijbewijs. De verordening bevat verder de verplichting voor geldtransportvoertuigen op dezelfde dag terug te keren naar het land van herkomst. Dit vermindert de kans op een goed functionerend pan-Europees netwerk van geldtransporteurs en lijkt daarom een onwenselijke beperking van de Europese interne markt. Nederland zal zich ook verzetten tegen de beloningsvereisten in artikel 24. Dergelijke vereisten zijn niet passend in deze verordening en dragen nauwelijks bij aan de doelstellingen van de verordening.

Nederland vindt het positief dat voor geldtransportvoertuigen de cabotageregels niet toegepast hoeven te worden (meerdere afleverpunten in een ander land). Cabotage maakt immers echte concurrentie tussen ondernemingen mogelijk en schept de noodzakelijke basis voor een efficiënte planning van transportmodaliteiten.

1 Waaronder ook kennis van maritieme activiteiten (op het mariene milieu) wordt verstaan

2 De mededeling bouwt voort op de eerdere mededeling over kennis van het mariene milieu COM 2008 (534)

3 Paragraaf 3.4 van de impact assessment schat de besparing op €100 miljoen voor wetenschap, €56 miljoen voor overheden en €150 miljoen voor private partijen.

4 Kosten gemiddeld over de 1e tien jaar, zie paragraaf 6.1van de impact assessment voor een toelichting, operationele kosten van de laagste ambitie dalen op langere termijn.

5 [zie p 43 impact assessment]

6 [zie p38 impact assessment]

7 De Europese Raad van 25/26 maart 2010 heeft ER-voorzitter van Rompuy opgedragen een werkgroep voor te zitten die zich moet buigen over het versterken van de economische en budgettaire beleidscoördinatie in de EU. Deze werkgroep zal eind oktober 2010 aan de ER rapporteren over haar aanbevelingen.

8 Het SGP bestaat uit een preventieve arm en een correctieve arm. In de preventieve arm (verordening 1466/97) zijn afspraken gemaakt over budgettaire en economische beleidscoördinatie. In de correctieve arm (verordening 1467/97) zijn afspraken gemaakt over het vermijden van buitensporige tekorten en het afbouwen van buitensporige tekorten indien deze zich toch voordoen.

9 Zie fiche voorstel voor een formele procedure om schadelijke macro economische onevenwichtigheden binnen de EU en het eurogebied tegen te gaan

10 In deze motie wordt de regering opgeroepen het initiatief te nemen tot een onafhankelijk orgaan te komen dat belast wordt met de handhaving van het SGP en daartoe het mandaat en de middelen krijgt om eigenstandig begrotingsdiscipline bij een lidstaat te kunnen afdwingen.

51

Bijlage fichedocument, pagina