Uitkomst gesprek DNB en AFM
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum 4 maart 2010
Betreft Uitkomst gesprek met de AFM en DNB
Ons kenmerk
FM/ 2010/ 3680 M
Uw brief
2010D10969
Geachte voorzitter,
Zoals bekend heeft mijn ambtsvoorganger opdracht gegeven tot een tweetal onderzoeken naar DSB-bank. Het eerste betreft een onderzoek naar de gang van zaken bij DSB Bank, de handelwijze van (voormalige) bestuurders en commissarissen, de handelwijze van DNB en de AFM in het DSB Bank-dossier en hun onderlinge samenwerking ter zake, de rol van het ministerie van Financiën en, tot slot, de toereikendheid van de relevante regels uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht (‘Wft’). Dit onderzoek wordt verricht door de Commissie DSB Bank onder leiding van professor Scheltema en is naar verwachting eind april afgerond.
Daarnaast komen de toezichthouders in het kader van hun reguliere taken tot een hernieuwd oordeel over de betrouwbaarheid respectievelijk deskundigheid van bestuurders en/of commissarissen die thans nog een beleidsbepalende functie bekleden in de financiële sector. Zoals in de brief van 29 oktober 2009 uiteengezet, kunnen vanwege de uit de Wft voortvloeiende geheimhoudingsplicht de toezichthouders over de uitkomsten van dit onderzoek niet zonder meer naar buiten treden. Teneinde uw Kamer toch over de uitkomsten van deze toezichtactiviteiten te kunnen rapporteren, worden - conform de eerder met uw Kamer gemaakte afspraak – deze werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende resultaten getoetst door professor Scheltema. Hij heeft als onafhankelijke derde volledig inzage in alle feiten, afwegingen en conclusies van de toezichthouders en toetst aan de hand hiervan of DNB en AFM hun werkzaamheden zorgvuldig hebben uitgevoerd en of zij in redelijkheid tot hun oordelen ten aanzien van de getoetste personen hebben kunnen komen.
Dit brengt mij tot het laatste verzoek in de brief van de Commissie Financiën van 2 maart jl. waarin wordt gevraagd om inzage in het achterliggende materiaal. Zoals door mijn ambtsvoorganger is aangegeven, betracht ik eveneens maximale transparantie bij het informeren van uw Kamer. Het rapport van de heer Scheltema over het eerste bestuurdersonderzoek is dan ook integraal naar u toegestuurd. Gezien de wettelijke vereisten van vertrouwelijkheid, tegen de achtergrond van het feit dat ik niet over het onderliggende onderzoeksmateriaal beschik en in het licht van het afgewogen en duidelijke rapport van de heer Scheltema, zie ik geen mogelijkheid aan dit verzoek tegemoet te komen.
In mijn brief van 1 maart jl. aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik mij op korte termijn met zowel de voorzitter van de raad van bestuur van de Autoriteit Financiële Markten als met de president van de Nederlandsche Bank zou verstaan over de verschillende beoordelingslijnen die de toezichthouders hebben gehanteerd in het eerste bestuurdersonderzoek. Dit gesprek heeft woensdagmiddag 3 maart plaatsgevonden. Hierna informeer ik u over de uitkomst van dit gesprek overeenkomstig het verzoek in de hiervoor genoemde brief van de Commissie Financiën. Het navolgende wordt onderschreven door zowel de heer Wellink als door de heer Hoogervorst.
Beide toezichthouders betreuren de ontstane onduidelijkheid over het oordeel over de geschiktheid van de heer Zalm als bestuurder van een bank. Hierover mag geen misverstand bestaan. De twee toezichthouders hebben onderscheiden verantwoordelijkheden en de wet voorziet ook niet voor niets in een onderscheid tussen gedrags- en prudentieel toezicht. DNB beoordeelt bestuurders vanuit prudentieel gezichtspunt, de AFM beoordeelt hen vanuit gedragsperspectief. Dit geeft ook ruimte voor verschillende wegingen. Dat neemt echter niet weg dat het oordeel en de eindafweging (in het geval van de toetsing van een bankbestuurder) aan DNB is.
De AFM heeft te kennen gegeven het oordeel van DNB ten volle te respecteren. De AFM heeft dit ook tot uitdrukking gebracht toen zij haar opvatting over de geschiktheid van de heer Zalm aan DNB kenbaar maakte. Voor alle duidelijkheid, de AFM neemt dus op geen enkele wijze afstand van het eindoordeel van DNB.
De keuze van het middel waarmee de opvattingen van de ene aan de andere toezichthouder volgens de wet kan of moet worden kenbaar gemaakt en de ruimte die daarin is voor bestuurlijke afwegingen, is kennelijk vatbaar voor interpretatieverschillen. Ik neem mij dan ook voor de aanstaande evaluatie van de Wft te benutten om te bezien of verheldering op dat punt nodig is. Ik deel daarbij de interpretatie van de heer Scheltema dat het gebruik van het indringende middel van de aanbeveling in deze procedure niet gelukkig is geweest. Dit gegeven zijnde, hebben de toezichthouders te kennen gegeven eerstvolgende herbeoordelingen met inachtneming van die interpretatie vorm te geven. Dat zal in samenwerking en in goed onderling overleg gebeuren.
Hoogachtend,
de minister van Financiën
mr. drs. J.C. de Jager