Bekostiging toezicht financiële markten
De voorzitter van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum 1 juli 2010
Betreft Bekostiging toezicht financiële markten
Ons kenmerk
FM/2010/3977 U
Uw brief (kenmerk)
25 maart 2010 (2010D15200)
Bijlagen
3
Geachte voorzitter,
Bij brief van 18 maart 2010 heb ik u geïnformeerd over het onderzoek naar de bekostiging van het toezicht op de financiële markten. De vaste commissie voor Financiën heeft hierin aanleiding gezien mij te verzoeken de Kamer uitgebreider te informeren over:
o de voorgenomen gedetailleerde uitwerking van de in het bekostigingssysteem aan te brengen veranderingen;
o het i.v.m. het onderzoek gevoerde overleg met toezichthouders en branche-organisaties.
De voorgenomen gedetailleerde uitwerking van de in het bekostigingssysteem aan te brengen veranderingen
Bij de voorbereiding van een nieuw bekostigingssysteem staan de volgende uitgangspunten centraal:
a. het voorkomen van al te sterke fluctuaties bij de jaarlijks op te leggen heffingen;
b. een (sterke) vereenvoudiging van de processen rondom de op te leggen heffingen;
c. een heldere vastlegging van het bekostigingssysteem in wet- en regelgeving.
Zoals in mijn brief van 18 maart jl. is aangegeven stuiten al te sterk fluctuerende heffingen op onbegrip, helemaal wanneer onduidelijk is waarom zij fluctueren. Deze fluctuaties zijn te zien in samenhang met de verantwoordelijkheid van de toezichthouder om adequaat te reageren op relevante marktontwikkelingen. Ontwikkelingen die uiteindelijk kunnen leiden tot accentverschuivingen binnen het toezicht en daarmee ook tot een andere toerekening van kosten aan een toezichtcategorie. Gegeven die verantwoordelijkheid van de toezichthouder en geabstraheerd van ontwikkelingen die buiten de invloedsfeer van de toezichthouders liggen, zoals fluctuaties in de pensioenlasten en de jaarlijkse inflatie, zijn schommelingen in de heffingsbedragen enkel op een meer rekenkundige manier te beperken. Van alle denkbare oplossingsrichtingen gaan mijn gedachten vooral uit naar:
a. grotere toezichtcategorieën;
b. een procentuele vaste verdeling van het totaal van de toezichtkosten over de toezichtcategorieën.
Eventueel is dit nog aan te vullen met:
c. een gespreide verrekening van exploitatiesaldi over meerdere jaren.
ad a: Grotere toezichtcategorieën
Het effect van een gewijzigde toezichtinspanning op de jaarlijks op te leggen heffing wordt mede bepaald door de omvang van de categorie waarop die inspanning betrekking heeft. Dat effect is te beperken door categorieën zoveel mogelijk samen te voegen. Vanzelfsprekend is het dempend effect het grootst wanneer alle onder toezicht staande instellingen zijn ondergebracht in één categorie doch daarmee zou voorbij worden gegaan aan het feit dat de toezichthandelingen niet in alle gevallen vergelijkbaar met elkaar zijn. Vandaar dat mijn aandacht uitgaat naar een bundeling van categorieën waarvoor de toezichthandelingen min of meer een uniform karakter dragen. Ervan uitgaande dat er voor iedere categorie een gemeenschappelijke heffingsmaatstaf kan worden gevonden, denk ik thans aan de volgende indeling:
Toezichtcategorie |
AFM |
DNB |
---|---|---|
Banken |
X |
X |
Verzekeraars | X |
X |
Pensioenfondsen |
X |
X |
Beleggingsondernemingen en –instellingen |
X |
X |
Adviseurs en bemiddelaars |
X |
|
Geldtransactiekantoren, betaalinstellingen en |
||
trustkantoren |
X |
|
Accountantsorganisaties |
X |
|
Effectenuitgevende instellingen |
X |
|
Kapitaalmarkt: infrastructuur |
X |
|
Overige partijen |
X |
|
Om te voorkomen dat in de toekomst nieuwe categorieën gaan ontstaan , heeft het mijn voorkeur de categorieën te benoemen aan de hand van de kenmerken van het toezicht op die categorie.
ad b: Procentuele vaste verdeling van het totaal van de toezichtkosten over de toezichtcategorieën
De fluctuaties bij de jaarlijks op te leggen heffingen zijn verder te beperken door de kosten per toezichtcategorie uit te drukken in een percentage van het totaal van de toezichtkosten. Op een zelfde wijze zou dan ook de overheidsbijdrage kunnen worden vastgesteld. De onduidelijkheden rondom de toepassing van Maat Houden op het financieel toezicht in combinatie met de rijksbegrotingsproblematiek zorgen er voor dat ik me thans onthoud van een uitspraak over die bijdrage.
De te hanteren percentages voor de toezichtcategorieën dienen gerelateerd te zijn aan de intensiteit van het toezicht op de te onderscheiden categorieën. Aangezien de intensiteit op termijn kan veranderen, ligt het voor de hand de procentuele verdeling van de toezichtkosten over de toezichtcategorieën periodiek te bezien en zo nodig ook te herzien.
In combinatie met meer zekerheid over het totaal van de toezichtkosten ontstaat aldus een instrument om een meer stabiel verloop bij de op te leggen heffingen tot stand te brengen.
ad c: Gespreide verrekening van exploitatiesaldi over meerdere jaren
In principe moet de dempende werking van bovenstaande opties op de heffingen voor het doorlopend toezicht afdoend zijn. Mocht daaraan desondanks behoefte bestaan dan zou eventueel ook overwogen kunnen worden om exploitatiesaldi niet, zoals thans het geval is, in het jaar volgend in het jaar waarop zij zijn ontstaan te verrekenen met de sector maar gespreid over meerdere jaren.
Het overleg met toezichthouders en branche-organisaties
Gedurende de periode september 2009 t/m januari 2010 zijn in totaal drie gezamenlijke bijeenkomsten geweest met de toezichthouders en de branche-organisaties. Het overleg is in eerste instantie gevoerd aan de hand van een door het ministerie opgesteld discussiestuk. Naar aanleiding van hetgeen tijdens de eerste bijeenkomst was besproken, heeft het ministerie het discussiestuk aangepast. In de tussentijd heeft het ministerie tevens gekeken naar de heffingssystematiek bij andere toezichthouders. Die bevindingen zijn tijdens de tweede bijeenkomst besproken. Tevens hebben de toezichthouders aangegeven op welke onderdelen Maat Houden niet aansluit op hun bedrijfsvoering. Voor de derde bijeenkomst heeft het ministerie drie notities ingebracht ter bespreking van (i) de mogelijkheid om fluctuaties te dempen met behulp van een egalisatiereservefonds, (ii) het verdelingsmodel bij het gemeentefonds en (iii) de optie van een basisheffing met een variabele opslag. In dezelfde bijeenkomst hebben de toezichthouders een presentatie verzorgd over de oorzaken van de fluctuaties bij de te heffen bedragen. Voor het overige verwijs ik u naar de bijlage van mijn brief van 18 maart jl.
Hoogachtend,
de minister van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager