Belastingen van personenauto's en motorrijwielen. Bepaling inkoopwaarde ingevoerde gebruikte auto's met XRAY-inruilwaardesysteem


De minister licht toe waarom hij afziet van cassatie tegen de hofuitspraak dat de bepaling van de inkoopwaarde van gebruikte motorrijtuigen hier kon geschieden met het XRAY-inruilwaardesysteem.

B, een particulier, heeft in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht. Voor de berekening van de verschuldigde BPM wil hij bij de waardebepaling van de auto als uitgangspunt nemen de inruilwaarde zoals de handel die pleegt te hanteren. Het hof staat dat niet toe waarna B in cassatie meer succes heeft.

Om te voldoen aan de eisen van art. 90 EG-Verdrag moet B volgens de Hoge Raad gelijk worden gesteld met een handelaar die een gebruikte auto inkoopt. Wanneer een handelaar een zodanige auto inkoopt, zal de nog op die auto rustende BPM gelijk zijn aan een aan de door de handelaar betaalde inkoopsom evenredig gedeelte van de oorspronkelijke BPM. Deze op die auto rustende BPM wordt niet verhoogd door de eventuele marge die de handelaar bij verkoop van die auto realiseert. Indien hier zou worden uitgegaan van de verkoopwaarde van de auto zou die marge in de heffing worden betrokken. Daardoor zou de heffing hoger zijn dan de BPM die rust op de gelijksoortige, al op het nationale grondgebied geregistreerde, gebruikte (referentie)auto. Voor de vaststelling van de BPM zal dus moeten worden uitgegaan van de inkoopprijs van laatst bedoelde auto.

Het verwijzingshof oordeelt dat de inspecteur, met verwijzing naar Autotelex en AutotelexPRO, onvoldoende aannemelijk maakt dat het restant BPM in de inkoopprijzen van referentieauto's € 9 994 bedraagt, zodat ook de door B verschuldigde BPM op dat bedrag gesteld moet worden. Gelet op de totstandkoming van die gegevens kunnen die niet leiden tot de inkoopprijs die een handelaar betaalt voor een referentieauto. Vervolgens is dan de vraag of B's berekening van het verschuldigde bedrag aan BPM kan worden gevolgd. Volgens het hof is dat inderdaad het geval. B maakt gebruik van het XRAY-inruilwaardesysteem (een landelijk erkend systeem voor autohandelaren ter bepaling van de inruilwaarde van gebruikte auto's). Hij maakt voldoende aannemelijk dat in dit geval de uit het XRAY-inruilwaardesysteem geputte inkoopprijs de inkoopprijs weergeeft die handelaren zouden betalen voor referentieauto's. Aan de hand van de netto catalogusprijs, de over deze prijs berekende BPM en de inkoopprijs van de referentieauto, kan het restant van de BPM berekend worden. Het gelijk is aan B (rolnr. 2009/00244).

De minister laat weten dat hij afziet van cassatie. Ter toelichting merkt hij op dat de hofuitspraak geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en voor het overige sterk is verweven met waarderingen van feitelijke aard. Het feitelijke oordeel van het hof is mede tot stand gekomen aan de hand van de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van bewijsmiddelen. Het oordeel is in het licht hiervan niet onbegrijpelijk en kan in cassatie dan ook niet met kans op succes worden bestreden. Hierbij moet worden bedacht dat in cassatie geen hernieuwd feitenonderzoek kan plaatsvinden. Het berusten in deze uitspraak impliceert voorshands ook dat het zogenoemde XRAY inruilwaardesysteem in beginsel kan worden aanvaard als maatgevend voor het bepalen van de inkoopwaarde van voor de BPM aan te geven motorrijtuigen. Overigens zal nog wel in overleg met de branche worden bezien of de inkoopwaarde van een auto eenduidiger kan worden bepaald.

Toelichting minister van 17 september nr. DGB 2010-5248 n.a.v. uitspraak hof Arnhem na verwijzing van 3 augustus 2010 , , Bpm 1992 9 en 10 en EG-verdrag 90