Bijlage - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Fiche 1: richtlijn betreffende Europees onderzoeksbevel in strafzaken
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Initiatief voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken
Datum document: 21 mei 2010
Nr. document : 9288/10 COPEN 117 + ADD1 + ADD2 + ADD3
Register Raad: http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/10/st09/st09288-ad01.nl10.pdf
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: 9288/10 COPEN 117 ADD2
Behandelingstraject Raad: COPEN, CATS, JBZ-Raad
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis: artikel 82, eerste lid, onder a VWEU
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement : gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing EP)
c) Comitologie : n.v.t.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Het voorstel behelst een richtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel (EOB). Justitiële autoriteiten kunnen een EOB uitvaardigen om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de justitiële autoriteiten in een andere lidstaat onderzoekshandelingen te laten verrichten ten behoeve van een eigen strafrechtelijk onderzoek. Het EOB vervangt een groot deel van de verzoeken om rechtshulp.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Het voorstel is gebaseerd op artikel 82, eerste lid, onder a, VWEU
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Risico’s / implicaties/ kansen
Het voorstel beoogt de samenwerking bij de opsporing van strafbare feiten in de Europese Unie te verbeteren en te vereenvoudigen door termijnen te stellen en een standaardformulier voor te schrijven. Verder lijkt het de mogelijkheden tot weigering van medewerking te beperken door slechts een gering aantal weigeringsgronden expliciet te benoemen. Echter, de mogelijkheden tot weigering zullen in de praktijk erg ruim kunnen zijn, omdat in het voorstel het nationale recht van doorslaggevende betekenis is voor de beantwoording van de vraag of hulp kan worden verleend. De betekenis van het nationale recht lijkt in dit opzicht ruimer dan in de bestaande rechtshulpinstrumenten. Naar de mening van de Nederlandse regering zal nader moeten worden onderzocht of hiermee de doelstelling van verbetering en vereenvoudiging van de samenwerking daadwerkelijk kan worden bereikt.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland hecht er belang aan dat ter bevordering van de strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie de traditionele instrumenten van rechtshulp waar mogelijk worden vervangen door nieuwe duurzame instrumenten gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning, die leiden tot verbetering van de samenwerking. Dat betekent dat de EU Rechtshulpovereenkomst (Trb. 2000, 96) en het bijbehorende protocol (Trb. 2001, 187) worden vervangen. Het is bij deze exercitie dan ook van belang dat de toegevoegde waarde ten opzichte van de bestaande rechtsinstrumenten centraal worden gesteld.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Het voorstel voor een richtlijn betreffende het EOB is een initiatief van het Belgisch voorzitterschap van de EU, en wordt gesteund door Bulgarije, Estland, Spanje, Oostenrijk, Slovenië en Zweden. Het doel van de voorgestelde richtlijn is het creëren van één instrument waarmee justitiële autoriteiten ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek op eenvoudige wijze onderzoekshandelingen kunnen laten verrichten en aldus bewijs kunnen laten vergaren door (justitiële) autoriteiten in andere lidstaten. Dit geschiedt tot dusver met verzoeken tot wederzijdse rechtshulp gebaseerd op verdragen.
De afgelopen jaren zijn op het terrein van de kleine rechtshulp in strafzaken reeds enkele instrumenten van wederzijdse erkenning tot stand gekomen. Het gaat om het bevriezingsbevel en het nog niet in werking getreden Europees bewijsverkrijgingsbevel (EBB) 1 . Beide instrumenten bestrijken slechts een (klein) deel van het terrein van de wederzijdse rechtshulp In het Stockholm Programma is als doelstelling opgenomen te komen tot een alomvattend instrument voor onderzoek en bewijsvergaring in andere lidstaten. Het voorliggende voorstel heeft de ambitie een dergelijk instrument te creëren, op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning en strekt behalve tot vervanging van de rechtshulpinstrumenten ook tot vervanging van voornoemde kaderbesluiten inzake respectievelijk het bevriezingsbevel en het EBB.
Impact assessment :
De initiatiefnemende lidstaten hebben een impact assessment opgesteld in de vorm van een zogenoemd ‘Detailed Statement’ en een ‘Financial Statement’. In het Detailed Statement worden vijf scenario’s besproken voor de toekomst van de samenwerking tussen de lidstaten bij opsporing en vervolging van strafbare feiten. Het betreft 1) geen actie ondernemen, 2) nadruk leggen op implementatie van reeds tot stand gekomen instrumenten, 3) afschaffing van het kaderbesluit inzake het Europees bewijsverkrijgingsbevel, 4) aanvulling van het EBB met een richtlijn, 5) het creëren van een nieuw alomvattend instrument. Naar de mening van de initiatiefnemers is het huidige gefragmenteerde instrumentarium, zoals dat is ontstaan door de combinatie van verdragen en kaderbesluiten, is niet ideaal. De intrekking van het EBB, door velen beschouwd als een te complex instrument, zou volgens hen feitelijk toch een stap terug betekenen. Aanvulling van het EBB zou bekrachtiging van de complexe structuur van het EBB inhouden en strekt ook minder tot aanbeveling. Tegen deze achtergrond verdient wat hen betreft het streven om te komen tot een nieuw alomvattend instrument (het EOB) duidelijk de voorkeur.
Echter, naar het oordeel van de Nederlandse regering ontbreekt in het impact assessment een analyse van de omvang en de kwaliteit van de bestaande praktijk van geleverde en ontvangen rechtshulp, alsmede van de kosten van de tenuitvoerlegging daarvan in de lidstaten qua personeel en middelen. De opgevoerde verbeteringen die het EOB volgens de indieners zal inhouden, zijn in dit opzicht niet op feiten gebaseerd. Dit knelt des te meer, daar invoering van het EOB in de lidstaten behalve een aanpassing van de wetgeving ook een ingrijpende herziening van de bestaande structuren voor het verlenen van rechtshulp mee brengt. Hiermee dient bij een beoordeling van de inhoud van het EOB nadrukkelijk rekening te worden gehouden.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid:
Het voorstel is gebaseerd op artikel 82, eerste lid, VWEU. Dat is volgens Nederland de juiste rechtsgrondslag. Deze zou wel nader kunnen worden toegespitst op onderdeel a van die bepaling (regels en procedures waarmee alle soorten vonnissen en rechterlijke beslissingen overal in de Unie erkend worden).
Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing:
Een goed functionerend systeem voor het laten verrichten van onderzoekshandelingen in het buitenland is van grote waarde voor een adequate opsporing en vervolging van strafbare feiten met grensoverschrijdende aspecten. Het aan de richtlijn ten grondslag liggende beginsel van wederzijdse erkenning leent zich daar voor. Immers kunnen erkenning en uitvoering van de beslissing van de buitenlandse justitiële autoriteit leiden tot een eenvoudige en eenduidige procedure en een aanzienlijke verkorting van de doorlooptijd voor uitvoering van onderzoekshandelingen. Het voorgestelde instrument kan daarmee de samenwerking bij de opsporing en vervolging in de Europese Unie verbeteren. Wel moet worden gegarandeerd dat in elke lidstaat effectieve bevoegdheden bestaan voor de uitvoering van het EOB. Het voorstel laat uitvoering van het EOB afhangen van de beschikbaarheid van bevoegdheden in de uitvoerende lidstaat. Dat kan in de weg staan aan effectieve samenwerking. De subsidiariteit van het voorstel wordt , met dit voorbehoud, daarom positief beoordeeld.
Een belangrijke toetssteen bij beoordeling van de proportionaliteit is of de wijze waarop het voorstel het rechtshulpverkeer wil modelleren de praktijk daadwerkelijk faciliteert. Het gaat dan zowel om het nauwkeurig beoordelen van de werkbaarheid van de voorgestane procedure, als het in ogenschouw nemen van de kosten die herstructurering van de organisatie van de rechtshulp en de uitvoering van Europese onderzoeksbevelen mee brengt.
In het licht van het bovenstaande moet de proportionaliteit van het voorstel worden beoordeeld door het evenwicht tussen enerzijds de mate waarin de samenwerking in strafzaken door het EOB wordt versterkt, en anderzijds de voor implementatie van de richtlijn benodigde wijziging van de organisatie en structuur van de opsporing. Om aan de proportionaliteitseis te voldoen zal het EOB met name toegevoegde waarde moeten hebben in verhouding tot de EU Rechtshulpovereenkomst. Immers heeft de EU Rechtshulp-overeenkomst de samenwerking reeds in belangrijke mate gestroomlijnd door de verplichting zoveel mogelijk uitvoering te geven aan rechtshulpverzoeken, daarbij zoveel mogelijk rekening te houden met de door de verzoekende autoriteit gewenste procedures en termijn voor uitvoering, en de regeling van een aantal bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals de videoconferentie voor het horen van getuigen in het buitenland.
Wel moet worden vastgesteld dat in de praktijk de rechtshulpverlening tussen de lidstaten vaak verre van ideaal verloopt. Een vaak gehoorde klacht is dat het heel lang duurt voordat rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd. Hierdoor lopen strafrechtelijke onderzoeken onnodig vertraging op, met alle gevolgen van dien. Een van die gevolgen is dat verdachten lange tijd in voorlopige hechtenis blijven of moeten worden vrijgelaten. Ook gebeurt het met regelmaat dat aan rechtshulpverzoeken in het geheel geen gevolg wordt gegeven, zonder dat daarover aan de verzoekende autoriteiten uitleg wordt verschaft. Het EOB zou aan deze problemen door de uniforme structuur en termijnen voor uitvoering een einde kunnen maken. De proportionaliteit wordt dan ook positief beoordeeld.
Nederlands oordeel:
Nederland staat positief tegenover de ontwikkeling van een alomvattend instrument voor het laten verrichten van onderzoekshandelingen in het buitenland in strafzaken. Het voorgestelde instrument zal niet alomvattend zijn, maar kan wel de gehele samenwerking bij de opsporing en vervolging in de Europese Unie verbeteren. Tijdens de onderhandelingen over de richtlijn, zullen voor Nederland de werkbaarheid in de praktijk en facilitering van de opsporing voorop staan en zal gelet moeten worden op het bereiken van toegevoegde waarde. Dit geldt vooral de verhouding tot de EU Rechtshulpovereenkomst, die de samenwerking al in belangrijke mate heeft gestroomlijnd. Verlangd mag worden dat de praktijk duidelijk voordelen put uit het werken met het EOB, in de zin van vereenvoudiging en uitbreiding van de mogelijkheden tot opsporing met behulp van andere lidstaten.
5. Implicaties financieel
Consequenties EG-begroting: geen
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden:
In het Financial Statement (9288/10 COPEN 117 ADD3) wordt benadrukt dat het EOB in potentie een kostenbesparing oplevert. Immers wordt de procedure vereenvoudigd, wordt voortaan een standaardformulier (certificaat) gebruikt en worden de doorlooptijden verkort. Het EOB zou strikt genomen niet behoeven te leiden tot een toename van het aantal zaken waarin voor strafrechtelijk onderzoek bijstand wordt gezocht van een andere lidstaat. Het valt echter, gelet op de ervaringen met het Europees aanhoudingsbevel (in Nederland is het aantal behandelde EAB’s gestegen van 400 in 2005 tot 680 in 2009), te verwachten dat de vereenvoudigde procedure zal leiden tot een toename van het aantal zaken waarin samenwerking wordt verlangd. In het Financial Statement wordt aangegeven dat het niet mogelijk is om daaromtrent een schatting te maken. De verwachting wordt slechts uitgesproken dat de kosten die gepaard gaan met een eventuele stijging van het aantal gevallen waarin samenwerking wordt verlangd, worden gecompenseerd door de kostenbesparing die de vereenvoudiging van de procedure oplevert.
Nederland stelt zich op het standpunt dat inzicht in de omvang en de inhoud van het bestaande rechtshulpverkeer tussen de lidstaten van essentieel belang is voor een goede beoordeling van de effecten van het voorstel. Het zal echter niet eenvoudig zijn dit inzicht te verkrijgen. Cijfermatige informatie over het aantal ontvangen en afgehandelde rechtshulpverzoeken wordt in de meeste lidstaten niet op centraal niveau bijgehouden, ook niet in Nederland. Naar de mening van Nederland dient echter alsnog alles in het werk te worden gesteld om deze informatie te verzamelen en op basis daarvan tot een uitvoeriger impact assessment te komen. Aan de hand daarvan kan ook een schatting van mogelijke extra kosten worden gemaakt, in de zin van personeel en middelen. Bij gebrek aan een inzicht in de omvang en inhoud van het rechtshulpverkeer is het op het moment onduidelijk of en zo ja in welke mate de richtlijn tot extra kosten zal leiden. Daarom wordt hier volstaan met de mededeling dat het EOB opgenomen wordt in het prognosemodel justitiële keten op grond waarvan de budgettaire consequenties voor de beleidsverantwoordelijke ministeries (Ministerie van Justitie, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) in beeld worden gebracht. Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, worden deze in beginsel ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline. Blijken de kosten een substantiële omvang te hebben, dan zullen deze op basis van de prognosemodellen worden meegenomen in de begrotingsclaim van de beleidsverantwoordelijke departementen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: n.v.t.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden:
Uitvoering van het EOB vereist in verband met de verplichting tot het tussentijds informeren van de uitvaardigende autoriteit over de erkenning en de geschatte duur van uitvoering en het respecteren van termijnen voor uitvoering, een goed georganiseerde structuur voor communicatie met buitenlandse uitvaardigende autoriteiten. Tevens zal nauwkeurige monitoring van de uitvoering van het EOB moeten plaatsvinden. Ook dit vereist een hierop toesneden structuur in de organisatie van politie en openbaar ministerie. De ervaringen opgedaan met de structuur van de Internationale rechtshulpcentra (IRC’s) waarin politie en openbaar ministerie samenwerken kunnen hierbij behulpzaam zijn.
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger: n.v.t.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:
De inhoud van de richtlijn zal worden geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering, dan wel worden neergelegd in een afzonderlijke wet.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De concept-richtlijn stelt een implementatietermijn voor van twee jaren na vaststelling van de richtlijn. Nederland is van oordeel dat deze termijn gelet op de noodzaak van omvangrijke implementatiewetgeving, maar zeker ook met het oog op de noodzaak van het doorvoeren van aanpassingen in de structuur en werkwijze voor rechtshulpverlening in de praktijk te kort is.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn overhandigt de Commissie een verslag over de toepassing van deze richtlijn dat op zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie is gebaseerd aan het EP en de Raad.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:
Uitvoering van het EOB in de praktijk vereist in verband met de verplichting tot het tussentijds informeren van de uitvaardigende autoriteit over de erkenning en de geschatte duur van uitvoering en het respecteren van termijnen voor uitvoering, een goed georganiseerde structuur voor communicatie met buitenlandse uitvaardigende autoriteiten. Tevens zal in verband met het respecteren van termijnen een nauwkeurige monitoring van de uitvoering van het EOB moeten plaatsvinden.
b) Handhaafbaarheid: n.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden:geen
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland zal zich actief opstellen tijdens de onderhandelingen over de voorgestelde richtlijn. IJkpunt bij de Nederlandse stellingname over de verschillende onderdelen van het EOB is de toegevoegde waarde voor de praktijk. Van een nieuw instrument mag worden verwacht dat het de praktijk van de samenwerking Uniebreed faciliteert, zeker met het oog op de inspanningen die voor de implementatie van het EOB zullen moeten worden geleverd.
Een aantal punten verdient op voorhand aandacht tijdens de onderhandelingen. Het voorstel laat uitvoering van het EOB afhangen van de beschikbaarheid van bevoegdheden in de uitvoerende lidstaat. Op deze wijze komt de nadruk sterk te liggen op de – onderling afwijkende – regeling van strafvorderlijke bevoegdheden in het nationale recht van de lidstaten. Lidstaten die hoge eisen stellen aan de inzet van opsporingsbevoegdheden worden door het voorstel niet verplicht hun wetgeving aan te passen. Dit kan in de weg staan aan effectieve samenwerking en het lijkt een stap achterwaarts ten aanzien van bestaande rechtshulpinstrumenten waarin meer positieve verplichtingen zijn opgenomen. Nederland hecht verder aan opneming van een duidelijke regeling voor het instellen van rechtsmiddelen tegen onderzoeksmaatregelen.
Ter stimulering van de strafrechtelijke samenwerking in Europa is het van belang dat wordt gezocht naar aanvulling van de bestaande vormen van samenwerking. Nederland heeft tijdens de evaluatie van de Nederlandse praktijk van behandeling van het Europees aanhoudingsbevel, aandacht gevraagd voor een betere regeling van het verhoor o.a. per videoconferentie van verdachten door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat, als mogelijk alternatief voor hun overlevering (Kamerstukken II 2008/09, 23 490, nr. 545).
Ten slotte zou naar de opvatting van de Nederlandse regering moeten worden uitgesloten dat het EOB wordt gebruikt voor de opsporing van bagatelzaken, en voor zaken die zich geheel of gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat zonder dat er sprake is van grensoverschrijdende activiteiten
Fiche 2: B esluit over financiële wijziging ten behoeve van ITER
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Proposal for a DECISION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending the Interinstitutional Agreement of 17 May 2006 on budgetary discipline and sound financial management as regards the multiannual financial framework, to address additional financing needs of the ITER project
Datum Commissiedocument: 20 juli 2010
Nr. Commissiedocument: COM(2010)403 definitief
Pre-lex: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0403:FIN:NL:PDF
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: n.v.t.
Behandelingstraject Raad: Mogelijk eerste bespreking in COREPER 3 september, vervolgens bespreking in begrotingscomités en 11 november 2010 in de Begrotingsraad.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis: basis voor het voorstel zijnde artikelen 21, 22 en 23 van het interinstututioneel akkoord (IIA) tussen Raad, Commissie en EP van 17 mei 2006 inzake begrotingsdiscipline en financieel beheer. Dit IIA is van toepassing totdat de nieuwe meerjaarlijkse begroting wordt vastgesteld (conform artikel 312 VWEU).
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: Bij een FP-aanpassing van minder dan 0,03% van het BNI van de Unie vindt onder het IIA besluitvorming in de Raad plaats door middel van gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement beslist met meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.
c) Comitologie: n.v.t.
Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
ITER kampt met grote kostenoverschrijdingen. Deze kostenoverschrijdingen zijn onder andere het gevolg van nieuwe wetenschappelijke inzichten, een meer dan gemiddelde inflatie en sterk toegenomen grondstofprijzen. In de ITER-raad (overleg van de in ITER participerende partijen, waaronder de EU) eind 2009 heeft de EU met succes gepleit voor een verdere aanpassing van het bouwscenario om de overschrijdingen in de hand te houden en risico’s op verdere overschrijding tegen te gaan. Dit scenario kent minder risico’s wat betreft looptijd en kosten door een rustiger bouwschema, gebruik van prototypen voorafgaand aan definitieve versies van onderdelen en serieproductie in plaats van parallelproductie van onderdelen. De overschrijding bedraagt voor de looptijd van de huidige Financiële Perspectieven 1,4 miljard euro. De Commissie heeft een financieringsvoorstel ter waarde van 860 miljoen euro gepresenteerd. Voor de resterende 540 miljoen euro zal later een via de geijkte begrotingsprocedures een oplossing gevonden moeten worden.
Het Commissievoorstel behelst een voorstel voor het beschikbaar maken van 860 miljoen euro voor ITER door een herziening van de plafonds uit de Financiële Perspectieven (FP) van categorieën 1A (concurrentievermogen) en 2 (landbouw) en een herschikking binnen categorie 1A.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Nederland acht het interinstututioneel akkoord (IIA) van 17 mei 2006 de juiste grondslag voor dit voorstel. Nederland beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel positief en de proportionaliteit negatief.
Risico’s / implicaties/ kansen
Het voorstel bevat geen sluitende begroting.Een herziening van de FP-plafonds vormt een risico voor de begrotingsdiscipline binnen de EU. De voorgestelde verhoging van de plafonds kan een onwenselijke precedentwerking hebben. De Raad heeft de Commissie daarnaast meermalen verzocht om een volledige oplossing voor het financieringsprobleem voor ITER te presenteren. Het Commissievoorstel voorziet niet in deze wens.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland verwelkomt, net als het merendeel van de lidstaten het voorstel van de Commissie om een financiële oplossing te zoeken voor het ITER-project voor afgesproken EU-bijdrage voor de financiering binnen de huidige FP’s. Nederland kan echter niet akkoord gaan met het voorstel in de huidige vorm, maar is bereid constructief mee te weken aan een oplossing binnen de parameters van de Nederlandse inzet ten aanzien van de instandhouding van de FP plafonds; Nederland acht het wezenlijk dat de oplossing wordt gevonden binnen primair categorie 1a van de EU-begroting, dit alles evenals bij Galileo. De Commissie zou hierbij ook goed moeten kijken naar de programma’s binnen1A waarvan ze verwacht dat hier onderbestedingen zullen plaatsvinden (zij deed dit eind 2007 met succes voor een gedeelte van de extra financiering toen de financiering van Galileo destijds aan de orde was). Bovendien leidt het voorstel tot extra nationale afdrachten zonder dat de volledige problematiek in 1a tot een oplossing is gebracht.
Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
ITER is een in Frankrijk te bouwen wetenschappelijke faciliteit waarmee de mogelijkheden voor kernfusie als duurzame en veilige energiebron onderzocht kunnen worden. Het is een gezamenlijk project van de EU, China, India, Japan, Rusland, de VS en Zuid-Korea. In het ITER-verdrag hebben de partners zich gecommitteerd bepaalde onderdelen te ontwikkelen en te bouwen. Hiertoe is besloten in 2005 (Kamerstuk 22 112, 412, nr. 5).
ITER kampt met grote kostenoverschrijdingen. Deze kostenoverschrijdingen zijn onder andere het gevolg van nieuwe wetenschappelijke inzichten, een meer dan gemiddelde inflatie en sterk toegenomen grondstofprijzen. In de ITER-raad (overleg van de in ITER participerende landen) eind 2009 heeft de EU met succes gepleit voor een verdere aanpassing van het bouwscenario om de overschrijdingen in de hand te houden en risico’s op verdere overschrijding tegen te gaan. Dit scenario kent minder risico’s wat betreft looptijd en kosten door een rustiger bouwschema, gebruik van prototypen voorafgaand aan definitieve versies van onderdelen en serieproductie in plaats van parallelproductie van onderdelen. De overschrijding bedraagt nu 1,4 miljard euro voor de looptijd van de huidige Financiële Perspectieven. De Commissie heeft nu een financieringsvoorstel (herallocatie binnen de communautaire begroting) ter waarde van 860 miljoen euro gepresenteerd. Voor de resterende 540 miljoen euro zal later een via de geijkte begrotingsprocedures (te beginnen bij de conciliatie in november 2010) een oplossing gevonden moeten worden.
Het Commissievoorstel behelst een voorstel voor het beschikbaar maken van 860 miljoen euro voor ITER door een herziening van de plafonds uit de Financiële Perspectieven (FP) van categorieën 1A (concurrentievermogen) en 2 (landbouw) en een herschikking binnen categorie 1A.
Het FP-plafond van categorie 1A wordt in het Commissievoorstel met 400 miljoen euro opgehoogd (160 miljoen euro in 2012 en 240 miljoen in 2013). Categorie 2 wordt met hetzelfde bedrag (400 miljoen euro) verlaagd als gevolg van het verkleinen van de marge in 2010 (tussen het FP-plafond en de begroting van 2010). Voor de resterende 460 miljoen euro stelt de Commissie voor om het Zevende Kaderprogramma in 2012 en 2013 met respectievelijk 100 miljoen euro en 360 miljoen euro te reduceren. Het betreft hier een herschikking van in totaal 460 miljoen euro binnen categorie 1A. Het voorstel van de Europese Commissie blijft binnen het totaalplafond van de Financiële Perspectieven voor 2007-2013. De Commissie geeft in de toelichting op het besluit aan er vanuit te gaan dat in de periode na 2013 voldoende ruimte zal worden gereserveerd in de EU Begroting om ITER volgens het baselinescenario te kunnen financieren. De Commissie stelt daarbij dat toekomstige kostenoverschrijdingen na 2013 niet ten laste van de EU-begroting kunnen komen.
Impact assessment Commissie
Er is geen Impact assessment door de Commissie opgesteld.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid
De EU heeft de bevoegdheid zich te voorzien van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven (artikel 311 VWEU). De bevoegdheid tot het aanpassen van de Financiële Perspectieven is gebaseerd op het interinstututioneel akkoord (IIA) tussen Raad, Commissie en EP van 17 mei 2006 inzake begrotingsdiscipline en financieel beheer. Nederland acht dit, bij gebrek aan een nieuw financieel kader, de juiste rechtsgrondslag (conform artikel 312, lid 4 VWEU).
b) Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. Een besluit over financiering van projecten uit communautaire middelen kan alleen op EU-niveau worden genomen.
Proportionaliteit: negatief
Ten aanzien van de proportionaliteit is het oordeel negatief. De voorgestelde herziening van de FP-plafonds is niet proportioneel omdat dit aantasting van de begrotingsdiscipline betekent. In onderhandelingen over de FPs heeft Nederland als leidend principe altijd consequent uitgedragen dat niet getornd mag worden aan de instandhouding van de FP-plafonds (niet schuiven tussen categorieën). Nederland acht het niet opportuun hieraan nu concessies te doen omwille ITER-financiering, omdat hiervan een verkeerde precedentwerking zal uitgaan op de begrotingsdiscipline. Te meer daar Nederland het mogelijk acht dat er binnen categorie 1a nog middelen gevonden kunnen worden voor de financiering van ITER. De voorgestelde verhoging van de plafonds kan een onwenselijke precedentwerking hebben en zou extra afdrachten van de lidstaten betekenen. Bovendien heeft de Raad de Commissie meermalen verzocht om een volledige oplossing voor het financieringsprobleem voor ITER te presenteren. In het huidige voorstel wordt een deel van de financiering open gelaten, waarmee de begrotingsdiscipline eveneens wordt aangetast.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft betrekking op een financieringstekort van 1,4 miljard euro. De Commissie presenteert nu een voorstel voor invulling van in totaal 860 miljoen euro binnen de EU-begroting. Het FP-plafond van categorie 1A wordt in het Commissievoorstel met 400 miljoen euro opgehoogd (160 miljoen euro in 2012 en 240 miljoen in 2013). Categorie 2 wordt met hetzelfde bedrag (400 miljoen euro) verlaagd als gevolg van het verkleinen van de marge in 2010 (tussen het FP-plafond en de begroting van 2010). Dit komt neer op een additionele committering van 400 miljoen euro. Voor 460 miljoen euro stelt de Commissie voor om het Zevende Kaderprogramma in 2012 en 2013 met respectievelijk 100 miljoen euro en 360 miljoen euro te reduceren. Het betreft hier een herschikking van in totaal 460 miljoen euro binnen categorie 1A. Het voorstel van de Europese Commissie blijft binnen het totaalplafond van de Financiële Perspectieven voor 2007-2013. Voor de resterende 540 miljoen euro presenteert de Commissie nog geen voorstel; hiervoor dient later een via de geijkte begrotingsprocedures een oplossing worden gevonden.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Het Commissievoorstel verandert de hoogte van de Nederlandse afdrachten aan de EU in 2010. Het Nederlandse aandeel in de 400 miljoen euro additionele uitgaven voor ITER komt neer op een verhoging van de Nederlandse afdrachten met EUR 19,2 mln. Van de resterende 540 miljoen euro is niet duidelijk wat de gevolgen voor de Nederlandse afdrachten zijn.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
n.v.t.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
n.v.t.
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
n.v.t.
6. Implicaties juridisch
Geen.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
Geen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
9. Nederlandse positie
Nederland onderschrijft het belang van ITER en is voorstander van de bouw. Voor de toekomstige energievoorzieningszekerheid is het van groot belang dat nu geïnvesteerd wordt in nieuwe, duurzame, energiebronnen. Nederland heeft belang bij het meedoen aan de ontwikkeling en bouw van ITER. Nederland verwelkomt, net als het merendeel van de lidstaten het voorstel van de Commissie om een financiële oplossing te zoeken voor het ITER-project voor afgesproken EU-bijdrage voor de financiering binnen de huidige FP’s. Nederland kan niet instemmen met het onderhavige Commissievoorstel, maar is bereid constructief mee te weken aan een oplossing binnen de parameters van de Nederlandse inzet ten aanzien van de instandhouding van de FP plafonds. Nederland wenst dat de plafonds van de overeengekomen Financiële Perspectieven zoveel mogelijk worden gerespecteerd en hecht sterk aan het financieel disciplinerende karakter van de FP’s.
Nederland acht het wezenlijk dat de oplossing voor deze problematiek primair wordt gevonden binnen categorie 1a, en voor het deel dat uit categorie 1a wordt gehaald middels de kaasschaafmethode, maar sluit gebruik van het compensatiemechanisme niet uit binnen het plafond van de financiële perspectieven. Additioneel zou de Commissie eens goed moeten kijken naar de programma’s binnen1A waarvan ze verwacht dat hier onderbestedingen zullen plaatsvinden (zij deed dit eind 2007 met succes voor een gedeelte van de extra financiering toen de financiering van Galileo destijds aan de orde was).
Nederland realiseert zich dat de problematiek binnen categorie 1a van de begroting fors is, niet alleen bij het ITER-project, maar ook bijvoorbeeld met betrekking tot het project Galileo. Nederland acht het wezenlijk dat de oplossing voor deze problematiek zoveel mogelijk in samenhang wordt afgewogen.
Om nieuwe overschrijdingen in de toekomst te voorkomen hecht Nederland aan een verbetering van de aansturing en de kostenbeheersing. Mede door inzet van Nederland is in de Raadconclusies ter voorbereiding op de ITER-raad van 27-28 juli jongstleden een nieuw paradigma opgenomen waarin het ontwerp het budget volgt. Ook is de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, gevraagd om een voorstel te doen om de uitvoering van verantwoordelijkheden en taken tussen de Commissie en lidstaten te verbeteren. Daarnaast is gevraagd om jaarlijks in de Raad door middel van rapportage te informeren over de kosten en de beheersing daarvan.
Nederland wenst in principe niet reeds vooruit te lopen op de Financiële Perspectieven na 2013 en acht het derhalve ongewenst over de periode na 2013 reeds afspraken te maken. Dat laat onverlet dat Nederland er vanuit gaat dat binnen de volgende periode van de Financiële Perspectieven voldoende middelen zullen worden gereserveerd om het baselinescenario voor ITER te kunnen realiseren. Toekomstige (onverwachte) tegenvallers na 2013 dienen echter vervolgens binnen de Financiële Perspectieven te worden opgevangen. Nederland voorziet daarbij dat een verscherpte governancestructuur en meer aandacht voor kostenbeheersing binnen de ITER-organisatie het risico op financiële tegenvallers zullen verminderen.
Fiche 3: Mededeling inzake het gebruik van beveiligingsscanners in EU-luchthavens
1. Algemene gegevens
Titel mededeling: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het gebruik van beveiligingsscanners in EU-luchthavens.
Datum Commissiedocument: 15 juni 2010
Nr. Commissiedocument: COM(2010)311
Pre-lex: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0311:FIN:NL:PDF
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: n.v.t.
Behandelingstraject Raad: n.v.t (De mededeling is door de Commissie op 5 juli aan de Raad kort toegelicht in de Werkgroep Transport)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie
2.Essentie mededeling:
De mededeling behelst de analyse van de Commissie van een mogelijke geharmoniseerde benadering van het gebruik van securityscanners. Nagegaan is hoe de grondrechten en de bescherming van de gezondheid kunnen worden meegenomen in die benadering. Daarmee vormt de mededeling een reactie op EP-resolutie (2008)0521 waarin de Commissie wordt verzocht om nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de inzet van securityscanners voor de mensenrechten, privacy, persoonlijke waardigheid en gegevensbescherming.
De mededeling van de Commissie is versneld tot stand gekomen als gevolg van de toenemende inzet van securityscanners op EU-luchthavens naar aanleiding van de mislukte aanslag op vlucht NW253 van Amsterdam naar Detroit op 25 december 2009.
De Commissie constateert dat securityscanners de kwaliteit van de beveiligingscontroles kunnen verbeteren, met name voor wat betreft de detectiecapaciteit van vloeibare en plastic explosieven. Tevens constateert de Commissie dat er scannertechnologie bestaat die geen schadelijke gevolgen voor de gezondheid heeft en die geen data van gecontroleerde personen bewaart.
De Commissie concludeert dat gemeenschappelijke technische normen en gebruiksvoorwaarden voor securityscanners, vastgelegd in EU-regelgeving, kunnen zorgen voor een uniform niveau van bescherming van de grondrechten en de volksgezondheid in de hele Unie.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie start deze zomer met het opstellen van een effectbeoordeling en komt naar verwachting in het najaar met een juridisch voorstel dat de inzet van securityscanners als standaard beveiligingscontrolemethode op EU-luchthavens mogelijk maakt. Nederland steunt actie op Europees niveau op het onderhavige terrein en daarmee een dergelijk voorstel aangezien de securityscanner de kwaliteit van de beveiligingscontroles verhoogt en daarmee het niveau van de beveiliging van de burgerluchtvaart in de EU aanmerkelijk verbetert.
Maatregelen op Europees niveau zijn daarnaast nodig om de grondrechten en de bescherming van de volksgezondheid in de hele EU te kunnen waarborgen. De lidstaten die gebruikmaken van securityscanners doen dat namelijk niet op uniforme wijze en de voorwaarden voor het gebruik zijn neergelegd in nationale regelgeving. De subsidiariteit van een juridisch voorstel wordt dan ook positief beoordeeld.
Nederland acht regelgeving op Europees niveau proportioneel mede dankzij de technische mogelijkheden die zorgen ten aanzien van gezondheid en mensenrechten, waaronder privacy, gegevensbescherming en persoonlijke waardigheid, kunnen wegnemen. Ook is het van belang dat gestreefd wordt naar behoud van een efficiënt passagiersproces. Er is aangetoond dat dit mogelijk is.
In Nederland zijn de luchthavens verantwoordelijk voor de kosten van de beveiliging van de burgerluchtvaart, zo ook de kosten van securityscanners. Deze kosten worden via de Security Service Charge (SSC) op de passagier verhaald. Het tarief van de SSC mag op twee vaste momenten per jaar worden gewijzigd (1 april en 1 november).
Slechts bij uitzondering draagt de overheid bij aan de kosten van de beveiliging van de burgerluchtvaart. De Minister van Justitie kan, conform art. 37ac tweede lid van de Luchtvaartwet, naar aanleiding van onvoorziene omstandigheden aanwijzingen geven en bepaalt in dat geval dat de kosten worden vergoed die redelijkerwijs zijn gemaakt om de aanwijzing uit te voeren. Deze vergoeding dient ter overbrugging van de periode totdat de eerstvolgende mogelijkheid zich aandient waarop de kosten in het tarief van de SSC kunnen worden verdisconteerd. Een recent voorbeeld betreft de aanwijzing van de Minister van Justitie om extra beveiligingsmaatregelen te treffen naar aanleiding van het Detroitincident.
4. Nederlandse positie over de mededeling
De mislukte aanslag op vlucht NW253 van Amsterdam naar Detroit heeft opnieuw duidelijk gemaakt dat de beveiliging van de burgerluchtvaart een internationale aangelegenheid is. Nederland steunt derhalve initiatieven om de beveiliging van de burgerluchtvaart op een hoger niveau te krijgen.
Nederland steunt de mededeling van de Commissie en ziet graag op korte termijn een juridisch voorstel tegemoet dat het mogelijk maakt om de securityscanner als standaard beveiligingscontrolemethode in te zetten op luchthavens. Nederland stelt zich hierbij op het standpunt dat bescherming van de volksgezondheid alsmede het garanderen van mensenrechten, waaronder privacy, gegevensbescherming en persoonlijke waardigheid, randvoorwaarden zijn bij het juridische verankeren van deze beveiligingscontrolemethode.
Aan deze aspecten is reeds veel aandacht geschonken bij de inzet op de luchthaven Schiphol, waar sinds 2006, met toestemming van de Commissie, een pilot loopt waarbij de securityscanner wordt getest en doorontwikkeld. Hierbij is bewust gekozen voor apparatuur:
- die niet schadelijk is voor de gezondheid van passagiers en van personeel, hetgeen bevestigd wordt in de conclusies van een studie van TNO;
- die automatisch detecteert zodat door medewerkers geen beelden worden uitgelezen (privacy by design);
- waarmee het niet mogelijk is om data te bewaren;
- die voor passagiers niet verplicht is; het is altijd mogelijk een alternatieve beveiligingscontrole te ondergaan.
Uit de pilot is ook naar voren gekomen dat de securityscanner bedrijfseconomisch en operationeel inpasbaar is en dat de luchthaven de inzet als verbetering ziet van bestaande maatregelen en de inzet breed wordt geaccepteerd door passagiers.
Met de opgedane ervaring en de technologische verbeteringen loopt Nederland wereldwijd voorop in het gebruik van de securityscanner. Nederland is verheugd dat deze expertise haar weerslag heeft gekregen in de mededeling van de Commissie.
Fiche 4: Mededeling inzake algemeen Europees internationaal investeringsbeleid
1. Algemene gegevens
Datum Commissiedocument
7 juli 2010.
Nr. Commissiedocument
COM(2010)343 definitief.
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosID=199506.
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad
Raad van Buitenlandse Zaken; staat geagendeerd voor 10 september 2010.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken.
2. Essentie voorstel
Deze Mededeling geeft een eerste overzicht over de manier waarop de Commissie het nieuwe Europese investeringsbeleid vorm wil geven. Uitgangspunt is dat toekomstige EU investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) een toegevoegde economische waarde moeten hebben voor de EU als geheel. De Commissie heeft een aantal strategische landen uitgekozen, zoals Canada, India, Singapore, China, Rusland en de Mercosurlanden 2 waarmee de EU momenteel over een vrijhandelsakkoord onderhandelt of binnenkort zal onderhandelen. De Commissie wil in deze nieuwe vrijhandelsakkoorden bepaalde investeringsaspecten uit deze mededeling opnemen. De toekomstige EU IBO’s zullen grotendeels gebaseerd zijn op de basisprincipes van de bestaande IBO’s van de lidstaten, maar ook rekening houden met bijvoorbeeld de bescherming van het milieu en arbeidsomstandigheden. De OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, die momenteel bijgewerkt worden, vormen volgens de Commissie een belangrijk instrumentarium om een evenwicht te bereiken tussen de rechten en verantwoordelijkheden van investeerders. Op het gebied van geschillenbeslechting acht de Commissie het wenselijk om de bestaande mechanismen te verbeteren. De Commissie wil zich hierbij vooral richten op meer transparantie, meer consistentie in de uitspraken van internationale arbitrage tribunalen door semipermanente arbiters en mogelijke toetreding tot het ICSID-verdrag (International Centre for Settlement of Investment Disputes, Wereldbank).
De Commissie heeft naast bovengenoemde Mededeling ook een voorstel gedaan tot een Verordening voor overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen ( Commissie voorstel COM(2010) 344). Dit voorstel wordt in een apart BNC-fiche behandeld.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie baseert de bevoegdheid voor een Europees investeringsbeleid op Art. 207, lid 2 EU-Werkingsverdrag. Deze bepaling regelt de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU. Er is hier sprake van een exclusieve bevoegdheid van de EU. Zoals in het BNC fiche met betrekking tot Commissie voorstel COM(2010) 344 tevens is opgenomen, is het twijfelachtig of de EU daadwerkelijk exclusieve bevoegdheid heeft op alle onderdelen die normaliter in een IBO geregeld worden. Volgens Nederland vallen verschillende aspecten rond onteigening en nadeelcompensatie, geschillenbeslechting en internationale vertegenwoordiging en aansprakelijkheid binnen de bevoegdheid van de lidstaten.
De mededeling zelf bevat geen concrete maatregelen ten aanzien van wet-en regelgeving. Maar de mededeling verwijst naar het voorstel van de verordening COM(2010)344 met betrekking tot een transitieregime voor bestaande IBO’s. Volgens de Commissie vormen de mededeling en het voorstel tezamen de eerste stappen naar Europees internationaal investeringsbeleid.
De Commissie stelt wel voor om in lopende onderhandelingen met betrekking tot vrijhandelsakkoorden met Canada, India, Singapore en de Mercusor het mandaat te verruimen zodat ook een investeringshoofdstuk toegevoegd kan worden.
Daarnaast wil de Commissie voor toekomstige EU IBO’s een betere balans bereiken tussen de rechten en plichten van investeerders en de bestaande geschillenbeslechtingmechanismen ten aanzien van transparantie, consistentie van arbitrage uitspraken verbeteren. Ook een mogelijke toetreding van de EU tot het ICSID-verdrag behoort tot de volgende stappen.
Uit de mededeling blijkt dat de Commissie namens de EU in rechte zal optreden, indien er geschillen ontstaan met onderdanen of ondernemingen van een derde land dat partij is bij een EU IBO. In de mededeling stelt de Commissie dat zij bij de verdere ontwikkeling van een Europees investeringsbeleid deze aansprakelijkheid, en met name de kwestie van financiële compensatie, zal proberen te regelen. De Commissie zal hierbij trachten gebruik te maken van beschikbare instrumenten, maar indien noodzakelijk nieuwe wetgeving voorstellen.
Het voorlopige oordeel over de subsidiariteit en proportionaliteit is dan ook positief voor zover het om de investeringsaspecten gaat die binnen de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. De andere aspecten die buiten de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen blijven competentie van de lidstaten. De mededeling geeft een vertrekpunt weer voor de nadere invulling van de bevoegdheid van de EU. Dit biedt de lidstaten de mogelijkheid om op basis van deze Mededeling actief met de Commissie mee te denken en op die manier nauw betrokken te zijn bij het nader vorm geven van het toekomstige Europese investeringsbeleid.
Consequenties EG-begroting
De Commissie doet geen mededeling over dit punt. Nederland acht het van belang dat de eventuele kosten hiervoor binnen de huidige financiële plafonds worden opgevangen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Hoewel Nederland niet zelf aan tafel zit bij het afsluiten van de EU IBO’s is er wel capaciteit nodig om de Nederlandse belangen in het opstellen van de IBO’s op een juiste manier te waarborgen.
Mocht de EU zoals voorgesteld daadwerkelijk namens de lidstaten in het kader van een EU IBO bij een geschil met onderdanen of ondernemingen uit een derde land in rechte optreden, dan moeten op nationaal niveau de interne procedures voor aansprakelijkheid, nadeelcompensatie en verhaalrecht, maar ook eventuele voor niet-financiële aspecten die samenhangen met de naleving van een bepaling uit een EU IBO, bezien worden.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland steunt de aanpak van de Commissie om zich te concentreren op enkele strategische handelspartners. De verwachting is dat landen zoals China, Singapore, India, Rusland, maar ook de Mercosur landen op korte termijn zullen blijven groeien en derhalve kansen bieden voor het Nederlandse bedrijfsleven. Wel is het noodzakelijk om periodiek te bezien welke andere landen ook van strategisch of economisch belang kunnen zijn.
Nederland steunt de aanpak van de Commissie om zich ten aanzien van toekomstige EU IBO's niet alleen op de rechten van investeerders te richten maar ook op de plichten. Vanzelfsprekend moeten Nederlandse investeerders zich aan de Nederlandse, Europese en lokale wetgeving houden. Nederland is actief bij de herziening van de OESO-richtsnoeren betrokken en steunt de idee van de Commissie om in EU IBO's naar deze richtlijnen te verwijzen. Uiteindelijk wordt, rekening houdend met de OESO-richtlijnen, gestreefd naar een situatie waar de ontwikkeling van het betrokken land optimaal gediend is bij buitenlandse investeringen, en Europese bedrijven gelijke of betere kansen hebben als andere buitenlandse bedrijven.
Nederland steunt het standpunt van de Commissie dat in toekomstige EU IBO’s regelingen getroffen moeten worden voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Bij haar benadering wenst de EU zich te baseren op de beste praktijken van de lidstaten om mechanismen te ontwikkelen die voldoen aan de hoogste eisen.
Nederland steunt de aanpak van de Commissie om de bestaande mechanismen voor geschillenbeslechting, voor zover nodig, te verbeteren. De voorgestelde vergroting van de transparantie van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten kan wenselijk zijn, maar moet wel afgewogen worden tegen de belangen van de betrokkenen partijen om een geschil snel en effectief te beslechten. Ook de inzet van de Commissie om te komen tot meer consistentie bij arbitrage uitspraken kan wenselijk zijn. Het is de vraag of dit mogelijk zal zijn binnen de bestaande mechanismen.
Voor Nederland is het in elk geval van belang dat er duidelijke afspraken komen tussen de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de voorgestelde internationale vertegenwoordiging van lidstaten door de EU.
Kortom, de Mededeling bevat uitgangspunten welke door Nederland gesteund kunnen worden, maar een aantal andere belangrijke punten zullen moeten worden gewaarborgd bij de verdere uitwerking van het toekomstige Europese investeringsbeleid en de toekomstige EU IBO’s. Derhalve zal Nederland binnen het Trade Policy Committee een actieve bijdrage leveren aan het verdere ontwikkelen van het Europese investeringsbeleid.
Fiche 5: Mededeling Europa als nr. 1 toeristische bestemming
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions
Europe, the world’s No 1 tourist destination – a new political framework for tourism in Europe
Datum Commissiedocument
30 juni 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 352 final
Pre-lex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199478
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad
Het voorstel wordt behandeld in de Raad voor Concurrentievermogen. Het voorzitterschap heeft Raadsconclusies voorzien voor de Raad voor Concurrentievermogen van 11 en 12 oktober 2010.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken
2.Essentie voorstel
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft de Europese Unie de bevoegdheid om het toerismebeleid van individuele lidstaten aan te vullen, met name door bevordering van het concurrentievermogen van de ondernemingen van de Unie in die sector. In dit verband is het optreden van de Unie erop gericht om een gunstig klimaat te creëren voor bedrijven in de toerismesector en het stimuleren van samenwerking tussen de lidstaten, met name door de uitwisseling van goede praktijken.
In het Commissievoorstel stelt de Europese Unie langs vier lijnen acties voor:
stimulering concurrentiekracht (o.a. oprichting platform ICT & toerisme)
ondersteuning van vernieuwing, verduurzaming en MVO (o.a. duurzaamheidslabels, bewustwordingscampagnes)
versteviging van het imago en het profiel van Europa als toeristische bestemming (o.a. marketing en promotie)
maximale aansluiting van de Europese toerismesector op het Europees beleid en het Europees financieel instrumentarium
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De mededeling heeft geen directe gevolgen, wel stelt de Europese Commissie een aantal acties voor de toekomst voor.
Op grond van artikel 195 VWEU heeft de EU de bevoegdheid het optreden van de lidstaten in de toerismesector aan te vullen.
Nederland oordeelt deels positief deels negatief over de subsidiariteit van de voorgestelde acties. Nederland kan de acties ondersteunen voor zover deze de integratie en coördinatie van beleid dat gevolgen heeft voor toerisme verbeteren.
Ten aanzien van andere acties is Nederland kritischer en plaats daarbij kanttekeningen vanuit het perspectief van het subsidiariteitsbeginsel. Dit geldt bijvoorbeeld voor het voorstel van de Commissie om Europa sterker in derde markten te promoten. Onduidelijk is in hoeverre dit meerwaarde heeft t.o.v. de activiteiten van de nationale toerismebureaus en al bestaande samenwerking tussen lidstaten. De Europese Unie heeft op dit gebied zelf nog weinig slagkracht. Enige actie vanuit de Unie op dit gebied moet dan ook op basis van samenwerking met individuele lidstaten en de nationale toeristenbureaus plaatsvinden.
Nederland oordeelt deels negatief over de proportionaliteit van de voorgestelde acties. Nederland is van mening dat de Europese Commissie toerisme zoveel mogelijk als onderdeel van haar generiek beleid voor ondernemen, innovatie of duurzaamheid moet beschouwen. Zo is Nederland van mening dat een beleid voor sociaal toerisme, nieuwe Europese labels voor duurzaamheid of ICT-toerismeplatform niet los hoeft te staan van het generieke beleid en regelgeving voor bedrijven.
Nederland is van mening dat de financiële middelen voor zover noodzakelijk gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland is van mening dat de Europese Unie toerisme zoveel mogelijk dient te integreren in de bestaande Europese beleidskaders en fondsen.
Nederland staat daarom positief tegenover het voorstel van de Europese Commissie om de integratie en coördinatie van beleid te verbeteren dat gevolgen heeft voor toerisme, zoals de rechten van passagiers, consumentenbescherming en de interne markt. Ook ondersteunt Nederland de inzet van de Unie om het gebruik van bestaande Europese instrumenten (bijvoorbeeld de Structuurfondsen, het Concurrentie en Innovatieprogramma en de programma’s voor E-skills) voor de toerismesector te vergemakkelijken.
Daarnaast ziet Nederland toegevoegde waarde in het voorstel om de diverse beschikbare informatiebronnen met betrekking tot toerisme te consolideren, voor zover dit betrekking heeft op statistische informatievoorziening en past binnen het kader van de huidige Verordening betreffende de Europese statistiek 3 . De voorgestelde consolidatie dient er op gericht te zijn om dubbel werk te voorkomen en daardoor de efficiëntie te verhogen en de enquêtedruk voor marktdeelnemers te verminderen.
Wat betreft cultureel toerisme ziet Nederland meerwaarde in de reeds gestarte samenwerking tussen de Europese Unie en de Raad van Europa. Er liggen volgens Nederland nieuwe mogelijkheden voor erfgoedtoerisme in de gedeelde Europese geschiedenis, die tot nu toe nog nauwelijks worden benut. Een nadere samenwerking met de Raad van Europa is nodig, om synergie te benutten en ervaring uit te wisselen. Toerisme biedt echter niet alleen kansen, maar ook risico's voor het voortbestaan van het erfgoed. Nederland vindt het belangrijk dat de Europese Unie deze belangen meeneemt in haar besluitvorming over erfgoedtoerisme.
Zo is een ongewenst bijeffect van toerisme de illegale in- en uitvoer van beschermde cultuurgoederen (en beschermde planten en dieren). Nederland is van mening dat de Europese Unie de samenwerking tussen de erfgoedsector, toeristenbranche en douane moet stimuleren, om reizigers te informeren over Europese en internationale regelgeving op dit gebied.
Nederland staat terughoudend tegenover andere delen van het voorstel van de Commissie. Nederland is bijvoorbeeld geen voorstander van specifieke acties ter ondersteuning van de concurrentiekracht van de toeristische sector, of ten aanzien van vernieuwing, verduurzaming en MVO.
Nederland vindt bijvoorbeeld een apart Europees beleid voor sociaal toerisme (bevordering toerisme voor specifieke doelgroepen), nieuwe Europese labels of criteria voor duurzaam toerisme of de oprichting van een ICT-toerismeplatform niet nodig.
Nederland is van mening dat het generiek beleid van de Europese Unie en het toerismebeleid van de Europese lidstaten hiervoor volstaan.
Nederland werkt zelf aan de concurrentiekracht van de sector door de internationale marketing en promotie van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) en de organisatie van grootschalige evenementen zoals Holland Art Cities (2009 – 2010) en Holland Naturally Featuring Floriade (2012).
Nederland stimuleert vernieuwing en verduurzaming in de sector door middel van regionale ontwikkelingsprogramma’s als Pieken in de Delta, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het generieke EZ instrumentarium voor het MKB (o.a. Innovatievouchers en Innovatie Prestatie Contracten). Daarnaast zijn er verschillende (internationale) duurzaamheidslabels beschikbaar voor de sector, zoals de Blauwe Vlag en de Green Key.
Daarnaast is Nederland van mening dat een Europees coördinatiemechanisme voor vakantiespreiding niet of nauwelijks iets toevoegt aan de reeds bestaande afstemming tussen lidstaten over de planning van de zomervakantie. Nederland is dan ook niet overtuigd van een Europese interventie op dit terrein.
Ook is Nederland van mening dat de marketing en promotie van Europese bestemmingen de verantwoordelijkheid is van de individuele lidstaten. De Europese Unie hoeft geen merk ‘Europa’ te creëren voor toeristische marketing en promotie.
Een sterkere samenwerking voor de promotie tussen de lidstaten moet op vrijwillige basis plaatsvinden, eventueel in samenwerking met de European Travel Commission. 4
Lidstaten werken overigens in de praktijk al met elkaar samen aan de marketing en promotie. Het NBTC werkt bijvoorbeeld samen met Vlaanderen, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en verschillende Europese steden op relevante herkomstmarkten.
Nederland zal de Commissie -als de Commissie overgaat tot concrete actie- vooraf vragen om een heldere afweging van kosten en baten te maken.
Fiche 6: Mededeling overdraagbare spongiforme encefalopathieën, TSE’s
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, het TSE stappenplan 2.
Subtitel:Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) voor de periode 2010-2015
Datum Commissiedocument : 16 juli 2010
Nr. Commissiedocument : COM(2010)384
Pre-lex : http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199537
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Niet opgesteld
Behandelingstraject Raad
In september is behandeling te verwachten in Raadswerkgroep ter voorbereiding van bespreking in de Landbouwraad.
Eerstverantwoordelijk ministerie
LNV
2.Essentie voorstel
Deze mededeling met beleidsopties is een vervolg op het 1estappenplan (Road map 1) voor de jaren 2005-2010. De mededeling omvat een reflectie op en discussie over verdere aanpassingen van de communautaire BSE maatregelen. Doel hierbij is dat de EU de laatste stappen gaat zetten gericht op uitroeiing van BSE. Uitgangspunt is dat aanpassingen gebaseerd moeten zijn op wetenschappelijke adviezen (EFSA) zodat het hoogste niveau van voedselveiligheid gewaarborgd blijft. Verder zal voordurend gewaakt moeten worden over het eventuele opleven van de BSE-epidemie of het ontstaan van nieuwe TSE-agentia. Tot slot moet de herziening rekening houden met de milieu- en socio-economische gevolgen.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
In de mededeling wordt nog geen nieuwe wet- en regelgeving aangekondigd. De mededeling omvat beleidsopties die kunnen worden overwogen en die nader kunnen worden uitgewerkt na discussie in de Raad en het EP.
De subsidariteit wordt positief beoordeeld omdat BSE een grensoverschrijdend fenomeen is waarbij zowel het tegengaan van verstoringen op de interne markt en externe handel in het geding zijn. De EU is derhalve het gepaste niveau om maatregelen te nemen.
De proportionaliteit wordt vooralsnog positief beoordeeld, omdat het beleid van de EU binnen de bestaande juridische kaders vorm zal krijgen. De diergezondheids- en volksgezondheidswetgeving in EU kader vormt daarbij de basis. De diverse beleidsopties (met mogelijke versoepelingen) sluiten aan bij de bestaande beleidskaders, maar het eindoordeel zal afhangen van de uitwerking van de diverse beleidsopties.
In het huidige stadium zijn de financiële gevolgen nog niet precies in te schatten. Die zullen afhangen van de keuzes die worden gemaakt binnen de diverse beleidsopties. De mogelijke versoepeling van een aantal maatregelen zal naar verwachting wel tot een verlaging van de kosten voor het bedrijfsleven en netto vermindering van administratieve lasten en uitvoeringskosten leiden. Aan de andere kant kunnen lasten bij de overheid terechtkomen; met name controle en handhaving. Nederland zal de Commissie vragen om bij haar concrete voorstellen voor de beleidsopties tevens precies aan te geven wat het financieel beslag van die voorstellen zal zijn.
4. Nederlandse positie over de mededeling
De Commissie doet op diverse onderdelen suggesties voor toekomstige aanpassingen van de bestaande BSE-maatregelen. Voor Nederland zijn, net als voor de meeste lidstaten, twee onderdelen het belangrijkst.
herziening verbod diermelen (=Processed Animal Proteins; PAP’s) in diervoeders, de zogenaamde “feed ban”.
Versoepeling van de feed ban is een belangrijk actiepunt op de agenda Duurzame voedselsystemen van het kabinet en heeft in Nederland breed maatschappelijk draagvlak. De feed ban raakt, door de grote aanspraak die het tot gevolg heeft op alternatieve plantaardige eiwitten (in casu soja), aan meerdere thema’s zoals duurzaamheid (GGO, CO2, bescherming regenwoud) en kostprijs diervoeders.
Uitgangspunt van Road map I was dat analysemethodes voor PAP’s in kant en klare diervoeders nodig zijn voor versoepeling van de feed ban. De Commissie denkt nu ook aan kanalisatie (het gescheiden houden van PAP´s van de diverse diersoorten) als alternatief instrument. Daarmee moet het op een niet al te lange termijn weer mogelijk worden dat varkens-PAP in pluimveevoer, en omgekeerd, kan worden verwerkt. Het gaat daarbij uitsluitend om PAP´s van overgebleven slachtmateriaal van goedgekeurde dieren. Bij de uitwerking zal het toezicht op het gescheiden houden van deze diermeelstromen een belangrijk aandachtspunt moeten zijn. De Commissie laat doorschemeren dat eisen aan kanalisatie pittig zullen zijn.
De mogelijkheid van kanalisatie komt overeen met de wens van Nederland. Om de uitvoeringslast aan de zijde van de overheid te beperken is het belangrijk dat de lidstaten voldoende ruimte krijgen om de industrie ertoe te zetten zelf een adequate aanpak te ontwikkelen. Het is daarom van belang dat er een systeem komt waarin de lidstaten zelf kunnen beoordelen of de industrie een voldoende geborgd systeem heeft en op basis daarvan nationaal een vergunning te verlenen.revisie BSE monitoring.
BSE monitoring heeft primair als doel om het verloop van de epidemie te volgen. 5
Voor de Commissie blijft uitgangspunt dat door een versoepeling geen of nauwelijks BSE gevallen worden gemist. BSE is bij jonge dieren niet aan te tonen. De feed ban heeft er sinds 2001 voor gezorgd dat de epidemie afneemt en de leeftijd van de gevallen die nog worden gevonden, steeds hoger wordt. In 2009 was er een eerste versoepeling waarbij de leeftijd waarop runderen standaard getest worden op aanwezigheid van TSE’s omhoog ging van 30 resp. 24 maanden (voor geslachte gezonde dieren respectievelijk kadavers) naar 48 maanden. Dat bespaarde ca. 97.000 en 22.000 testen voor resp. geslachte runderen en kadavers. Een verdere verhoging naar 60 maanden bespaart nog eens 75.000 resp. 10.000 testen (referentiejaar 2008).
Als alternatief voor verhoging van de testleeftijd oppert de Commissie om steekproeven te nemen. Nederland zal een verdere verhoging van de testleeftijd ondersteunen maar is vooralsnog geen voorstander van steekproeven. Steekproefgewijze bemonstering kan namelijk de handel met derde landen bemoeilijken.
Nederland heeft tot slot belangrijke aanmerkingen bij het onderdeel “scrapie bestrijdingsmaatregelen”. Scrapie is de aan BSE verwante aandoening bij schapen en geiten waarvoor in tegenstelling tot BSE, nog geen concreet risico is aangetoond voor de volksgezondheid. Daarentegen wordt een eventueel risico ook niet uitgesloten.
Het Stappenplan 2 formuleert voor de scrapiebestrijding als strategische doel: “Aanpassen van de bestrijdingsmaatregelen in besmette kuddes aan de stand van de wetenschappelijke kennis en het ontwikkelen van duurzame instrumenten voor TSE controle”.
Nederland is niet tevreden met deze ambitie. Het is namelijk gebleken dat ondanks de strikte en dure maatregelen in de EU sinds 2002 geen teruggang van scrapie is gerealiseerd. Kennelijk is de huidige aanpak niet effectief in het bestrijden en/of uitroeien van TSE bij schapen en geiten. Een herbezinning op de aanpak is daarom nodig. Nederland vindt het tijd voor een kosten/batenanalyse van de huidige aanpak waarbij de vraag centraal staat hoe de beschikbare middelen effectief ingezet kunnen worden.
Fiche 7: Mededeling Europese Verkeersveiligheidsruimte voor de periode 2011-2020
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Mededeling van de Commissie: Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte - Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020
Datum Commissiedocument
20-7-2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 389 final
Pre-lex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199548
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
N.v.t.
Behandelingstraject Raad
Voorzitterschap streeft naar Raadsconclusies eind 2010
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie Verkeer en Waterstaat
2.Essentie voorstel
De Commissie legt in de mededeling als doelstelling neer om het aantal dodelijke verkeers-slachtoffers in 2020 ten opzichte van 2010 met 50 % terug te brengen. Een aparte doelstelling voor gewonden is pas in beeld als er een definitie is voor licht en zwaargewonden. De Commissie legt een groot deel van de verantwoordelijkheid neer bij de weggebruiker. Een reductie van slachtoffers verwacht de Commissie te bereiken met behulp van het uitwisselen van best practices, een strategie specifiek voor gewonden en de verbetering van de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers, in het bijzonder de motorrijders. De Commissie heeft zes 6 doelen geformuleerd voor het komende decennium:
Verbetering educatie en training van weggebruikers,
Intensivering van handhaving,
Veiliger infrastructuur,
Veiliger voertuigen,
Promotie gebruik moderne technologie,
Bescherming kwetsbare verkeersdeelnemers.
De nadruk ligt niet op nieuwe wetgeving maar op het implementeren en monitoren van de bestaande regelgeving.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie kondigt op geen nieuwe concrete wet- of regelgeving aan. Wel verwijst de Commissie naar het lopende voorstel betreffende grensoverschrijdende verkeershandhaving, waar in juli 2010 reeds besprekingen in raadswerkgroepen voor gestart zijn. Het Belgisch voorzitterschap wil eind van het jaar de richtlijn aangenomen hebben. 7 Nederland is voorstander van een regeling voor grensoverschrijdende verkeershandhavingop EU-niveau.
Voor wat betreft overige acties wil de Commissie vooral uitwisseling van best practices tussen lidstaten en onderzoeken laten verrichten. Nederland beoordeelt de subsidiariteit en proportionaliteit van deze acties positief. Eventuele verdergaande voorstellen op het gebied van verkeersveiligheid worden door Nederland kritisch bekeken. Met name voorstellen op het gebied van het beheer van infrastructuur, in het bijzonder die onder de gemeentelijke bevoegdheid vallen, zijn vanuit een oogpunt van subsidiariteit ongewenst.
Deze mededeling zelf heeft nationaal geen financiële gevolgen. Nederland is van mening dat eventuele financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.
4. Nederlandse positie over de mededeling
a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt
Nederland is voorloper binnen de EU op het terrein van verkeersveiligheid. De mededeling van de Commissie sluit aan bij de strategie verkeersveiligheid waarbij de kwetsbare verkeersdeelnemer wordt beschermd en de overtreders harder worden aangepakt.
Als doelstelling wordt in de mededeling genoemd een halvering van het aantal verkeersdoden in 2020. Dit doel geldt voor de EU als geheel, niet per lidstaat. De Commissie kiest voornamelijk voor het uitwisselen van best practices. Positief is het oppakken van de besprekingen om te komen tot een richtlijn voor grensoverschrijdende verkeershandhaving. Buitenlanders die in Nederland overtredingen begaan blijven dan niet onbestraft maar moeten ook hun boetes betalen.
De aanpak van kwetsbare verkeersdeelnemers is weinig concreet ingevuld. Alleen voor motorrijders is opgenomen dat men voertuiginspectie wil invoeren. Nederland is daar geen voorstander van, omdat ongevallen met motorrijders zelden met de staat van het voertuig te maken hebben en leiden tot extra administratieve lasten. Nederland wenst bij aanvullende voorstellen voor noodzakelijke concrete maatregelen aandacht voor het voorkomen van onnodige regeldruk voor bedrijven. Verder is het voor Nederland van belang dat de Commissie bij vervolgvoorstellen een degelijke impact assessment bijvoegt, inclusief een volwaardige kosten-batenanalyse. Met betrekking tot ouderen en fietsers zijn er nauwelijks plannen opgenomen. Dit is teleurstellend omdat juist deze groepen significant bijdragen aan de ongevalscijfers. Nederland is voor verbetering van de verkeersveiligheid verder afhankelijk van innovaties in de automobielindustrie. Een leidende rol van de EU is gewenst met betrekking tot voertuigeisen, omdat Nederland hier zelf geen instrumenten heeft om verbeteringen af te dwingen. Tenslotte wenst Nederland in Europees verband een uniforme methodiek te ontwikkelen om drugsgebruik bij verkeersdeelnemers vast te stellen.
Fiche 8: Verordening tot wijziging verordening inzake kredietbeoordelaars
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus
Datum Commissiedocument
2 juni 2010
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 289 final
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199387
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
SEC(2010) 679
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2010:0678:FIN:EN:PDF
Behandelingstraject (Europese) Raad
Lidstaten zijn uitgenodigd te reageren op het Commissievoorstel. Het voorstel wordt besproken in de Financial Servicesraadswerkgroep. Wanneer behandeling in de Ecofin Raad zal plaatsvinden is nog niet bekend.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis
De verordening is gebaseerd op Artikel 114 WVEU.
b) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement
Het voorstel wordt behandeld volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad besluit bij gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement beslist mee.
c) Comitologie
De Commissie krijgt bijstand van het European Securities Committee (ESC); de regelgevingsprocedure wordt ingesteld.
2. Samenvatting BNC-fiche
Het voorstel strekt tot aanpassing van de verordening betreffende kredietbeoordelaars. 8 Op één uitzondering na hebben alle bepalingen in het voorstel tot doel het verplaatsen van het toezicht op kredietbeoordelaars van de (colleges van 9 ) nationale toezichthouders naar een nog op te richten Europese toezichthouder.
De omvang van het voorstel is beperkt. Nederland kan zich vinden in het doel dat de Commissie nastreeft en vindt het belangrijk dat de nog op te richten toezichthouder met voldoende bevoegdheden aan haar werkzaamheden kan beginnen. Het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel vallen beiden positief uit.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
In Juni 2009 heeft de Raad haar steun uitgesproken voor de suggestie van de Commissie om de nog op te richten European Securities and Markets Authority (ESMA) toezichtsbevoegdheden te geven op het gebied van kredietbeoordelaars. Het voorstel is hier een uitwerking van, en strekt er toe het toezicht op kredietbeoordelaars te verplaatsen van de (colleges van) nationale toezichthouders (voor Nederland is dit de Autoriteit Financiële Markten (AFM), deze heeft ook zitting in colleges) naar ESMA.
Het toezicht op het gebruik van kredietbeoordelingen blijft in twee gevallen bij de nationale toezichthouder liggen. De Nederlandsche Bank (DNB) blijft momenteel de toezichthouder op het gebruik van kredietbeoordelingen voor regelgevingsdoeleinden (artikel 4, eerste lid, eerste alinea), zoals zij reeds enkele jaren doet op basis van de Bankenrichtlijn.
De AFM houdt een taak indien in een prospectus wordt verwezen naar een kredietbeoordeling en/of kredietbeoordelaar (artikel 4, eerste lid, tweede alinea). De AFM is nu reeds toezichthouder voor het toezicht op het prospectus op basis van de Prospectusrichtlijn.
ESMA kan bevoegdheden delegeren aan de aangewezen nationale toezichthouders (voor Nederland is, en blijft, dit de AFM). De bevoegdheid tot het opleggen van boetes en dwangsommen komt bij de Commissie te liggen, deze kunnen worden opgelegd op verzoek van ESMA.
Naast de aanpassingen die op de verschuiving naar ESMA betrekking hebben bevat het voorstel twee nieuwe artikelen die hier los van staan. Artikel 8a en 8b zijn door de Commissie voorgesteld om mogelijke belangenconflicten als gevolg van het issuer-pays model 10 te voorkomen waar het structured finance instruments 11 betreft. Een aanbieder wordt verplicht gesteld om informatie die verstrekt is aan een kredietbeoordelaar ten behoeve van het opstellen van een rating te delen met andere kredietbeoordelaars, indien de laatste hiertoe verzoeken. Hiermee wordt aangesloten bij regelgeving in de Verenigde Staten.
Concreet zal het voorstel voor een kredietbeoordelaar betekenen dat deze niet langer in elke individuele lidstaat waar hij actief wil zijn een aanvraag tot registratie hoeft in te dienen, voldoende is een registratie bij ESMA.
Impact assessment Commissie
De Commissie onderzoekt vier verschillende opties die bij zouden dragen aan beter toezicht op kredietbeoordelaars: 1) Handhaven van huidig toezicht via (colleges van) nationale toezichthouders; 2) Een samenwerkingsvorm van ESMA met nationale toezichthouders; 3a) Exclusief toezicht door ESMA op kredietbeoordelaars die met dochters in verschillende lidstaten actief zijn (zogenaamde groepen). Zuiver nationaal opererende kredietbeoordelaars zouden hierbij onder toezicht van de nationale toezichthouder vallen; 3b) Bij deze variant vallen alle kredietbeoordelaars onder het toezicht van ESMA, inclusief elke individuele dochter.
De Commissie komt na een afweging van de voor- en nadelen van de verschillende varianten tot de conclusie dat variant 3b, alle kredietbeoordelaars onderwerpen aan ESMA-toezicht, de meeste voordelen en minste nadelen zal opleveren. De Commissie ziet zich gedwongen om de bevoegdheid tot het opleggen van boetes en dwangsommen bij de Commissie neer te leggen, aangezien rechtspraak van het Hof van Justitie haar hiertoe dwingt.
Naast de politieke afspraak van Juni 2009 (zie hierboven) noemt de Commissie twee zaken die pleiten voor het onderbrengen van het toezicht op kredietbeoordelaars bij een Europese toezichthouder. Ten eerste wijst de Commissie op de mobiliteit van de beoordeling, die eenvoudig vanuit verschillende lidstaten kan plaatsvinden. Ten tweede noemt de Commissie de mogelijkheid dat een beoordeling buiten de Unie wordt opgesteld, maar binnen verschillende lidstaten wordt gebruikt door financiële instellingen. Voor beide van deze situaties geldt dat centraal toezicht het meest efficiënt en consistent zal zijn, in vergelijking tot gespreid nationaal toezicht.
De Commissie is vanwege tijdgebrek niet in staat geweest een impact assessment van artikel 8a en 8b toe te voegen.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid op 114 WVEU. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid. Nederland kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing: De Commissie streeft er met dit voorstel naar het toezicht op kredietbeoordelaars bij een centrale Europese toezichthouder onder te brengen. Gezien de grensoverschrijdende aspecten bij kredietbeoordeling is het hierom gepast om de voorgestelde vorm van (Europees) toezicht in te stellen. Hiernaast levert de gekozen variant efficiency winst, worden de administratieve lasten verlaagd, en is voor de kredietbeoordelaars sprake van één loket.
Nederlands oordeel:
Nederland is in het algemeen een voorstander van Europees toezicht op de financiële markten. Nederland kan zich dan ook vinden in het doel dat de Commissie nastreeft, en is van mening dat het neerleggen van het toezicht bij ESMA een goede stap is.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft consequenties voor de EU-begroting van 2011 (Indien ESMA op 1 januari 2011 van start zal gaan). De gevolgen voor de EU-begroting komen uit op €1.001.120 in 2011 en dienen opgevangen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Nederland hecht eraan dat financiële consequenties voor de EU-begroting primair worden opgevangen binnen de bestaande kaders van de begroting door middel van herschikking.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Indien ESMA op 1 januari 2011 in werking zal treden zal dit tevens het eerste jaar zijn dat ESMA toezicht zal houden op de kredietbeoordelaars. In dit eerste jaar zullen er nog geen heffingen door ESMA plaatsvinden. De totale kosten zullen voor 2011 €2.502.800 bedragen, €1.501.680 zal ten laste van de lidstaten komen, het overige deel komt ten laste van de EG-begroting (60% lidstaten - 40% Gemeenschap). In de jaren hierna zullen de volledige kosten in de vorm van heffingen worden verhaald op de kredietbeoordelaars.
De verwachting is dat de totale kosten voor de AFM zullen afnemen. Hoeveel dit exact zal zijn valt nu nog niet goed te zeggen. Het is namelijk mogelijk dat ESMA bevoegdheden zal delegeren aan de AFM. Hierbij zal ESMA een vergoeding geven voor de kosten die nationale toezichthouder maakt. In welke mate ESMA taken zal delegeren, en hoe de vergoeding tot stand zal komen is momenteel nog onvoldoende duidelijk.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Als gevolg van het centraliseren van de kosten zullen de totale financiële consequenties voor kredietbeoordelaars afnemen. Momenteel is de registratieperiode voor een kredietbeoordelaar bij de toezichthouder 2-7 maanden, door het voorstel wordt deze gereduceerd tot 65 werkdagen, wat tot gevolg heeft dat een kredietbeoordelaar eerder aan het werk kan gaan.
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger
Door het centraliseren van het toezicht zullen de administratieve lasten voor kredietbeoordelaars afnemen. Kredietbeoordelaars hoeven niet langer contact te hebben met 27 verschillende toezichthouders, maar enkel met één Europese toezichthouder.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel heeft als consequentie dat een deel van het toezicht over zal gaan naar ESMA. Dit heeft voor een deel van de nationale regelgeving gevolgen. De huidige verordening verplicht lidstaten uiterlijk 7 december 2010 de nationale toezichthouder te voorzien van sanctiebevoegdheden. Indien ESMA van start zal gaan op 1 januari 2011 betekent dit dat de het overgrote deel van deze sancties over zal gaan naar ESMA, en dat de nationale regelgeving op dit punt zal moeten worden aangepast (het betreft ten minste een aanpassing van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector).
b) Voorgestelde datum inwerkingtreding
Het voorstel zal inwerking treden op het moment dat ESMA van start zal gaan, de Commissie gaat uit van 1 januari 2011, maar deze datum staat nog niet vast.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen evaluatiebepaling. De Commissie heeft wel reeds aangegeven dat zij begin 2011 met voorstellen van inhoudelijke aard zal komen voor deze verordening.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Het toezicht op kredietbeoordelaars zal overgaan naar ESMA. Het toezicht op het gebruik van kredietbeoordelingen blijft voor een klein deel bij DNB en AFM liggen, op basis van toezichtsbevoegdheden die uit andere Europese richtlijnen voortvloeien.
Hiernaast is het mogelijk dat ESMA bevoegdheden delegeert naar nationale toezichthouders (voor Nederland is, en blijft dit de AFM). Om wat voor bevoegdheden het hierbij zal gaan, en in welke mate van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt valt nu nog niets te zeggen.
b) Handhaafbaarheid
Er worden geen problemen m.b.t. de handhaafbaarheid voorzien.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel heeft een positieve uitwerking op de relatie met derde landen, dus ook met ontwikkelingslanden. Toezichthouders uit derde landen hoeven namelijk niet langer samen te werken met 27 verschillende nationale toezichthouders uit de lidstaten, maar enkel met één Europese toezichthouder.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
a.
Het voorstel richt zich op het onderbrengen van het toezicht op kredietbeoordelaars bij een centrale Europese toezichthouder, ESMA. Deze vorm van toezicht moet in de plaats komen van het huidige toezicht door (colleges van) nationale toezichthouders.
Nederland steunt de Commissie in haar streven om een sterke Europese toezichthouder te creëren. De overige door de Commissie besproken varianten om het toezicht op kredietbeoordelaars te organiseren zouden te veel leiden tot een versnippering van het toezicht, wat tot onduidelijkheid in de markt en een gebrek aan efficiency zou leiden.
De Commissie heeft voorgesteld om de bevoegdheid tot het opleggen van boetes bij de Commissie neer te leggen. Voor Nederland is van belang dat ESMA over voldoende bevoegdheden beschikt om zelfstandig te kunnen opereren, hierom zou zij in staat moeten worden gesteld om zelfstandig boetes op te kunnen leggen.
Nederland steunt de Commissie op het gebied van transparantie bij de beoordeling van structured finance instruments(nieuw artikel 8a en 8b). We hadden het op prijs gesteld als de Commissie hier een impact assessment voor had opgesteld, maar erkennen de urgentie om deze maatregel nu te introduceren, vanwege aansluiting bij gelijksoortige regelgeving in de Verenigde Staten.
Fiche 9: Verordening EU octrooi vertaalregelingen
1. Algemene gegevens
Titel voorstel:
Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de vertaalregelingen voor het EU-octrooi
Datum Commissiedocument:
30 juni 2010
Nr. Commissiedocument:
COM(2010) 350 final
Prelex :
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199476
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
SEC(2010) 796.
Behandelingstraject Raad:
Naar verwachting in het najaar in de Raad voor het Concurrentievermogen
Eerstverantwoordelijk ministerie:
Ministerie van Economische Zaken
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis
Voorstel kent als rechtsbasis artikel 118 (tweede alinea) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
De Raad besluit met unanimiteit, na raadpleging van het Europees Parlement.
c) Comitologie
N.v.t.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Dit voorstel voor een verordening voor de vertaalregelingen van het EU-octrooi gaat uitvan het huidige talenregime van het Europees Octrooibureau (EOB), te weten Duits, Engels en Frans. Hetbevat een voorstel dat kosteneffectief en eenvoudig is en rechtszekerheid schept voor de gebruikers van het octrooisysteem. Voorstel betreft een belangrijk deel van de wetgeving van het EU-octrooi. Een eerder voorstel op het gebied van het EU-octrooi ligt nu voor de tweede lezing bij het Europees Parlement.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Subsidiariteit: n.v.t., want exclusieve bevoegdheid EU
Proportionaliteit: positief.
Risico’s / implicaties/ kansen
Nederlandse bedrijven vragen jaarlijks veel octrooien aan. Het huidige voorstel biedt kans voor een flinke kostenbesparing voor de Nederlandse industrie. Onduidelijk is evenwel of de vereiste unanimiteit in de Raad behaald zal worden.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland hecht sterk aan vooruitgang in het octrooidossier, en steunt het Commissievoorstel. Nederland hoopt op een spoedig akkoord over het Commissievoorstel, op basis van de benodigde unanimiteit. Ook het Europese en Nederlandse bedrijfsleven heeft steun uitgesproken voor het Commissievoorstel omdat het een aanzienlijke kostenbesparing oplevert.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
In 2000 startten op communautair niveau de onderhandelingen voor een EU-octrooi. Nadat een politiek akkoord in 2003 werd verworpen door gebruikers, met name vanwege de te hoge vertaalkosten, stelde de Commissie in 2007 voor om opnieuw te proberen overeenstemming te krijgen over dit belangrijke dossier voor de interne markt. Sindsdien wordt langs twee parallelle wegen verder gewerkt aan de realisatie van zowel een uniform systeem voor geschillenbeslechting als het EU-octrooi, met als einddoel dat beide gelijktijdig in werking zullen treden. In december 2009 heeft de Raad een belangrijke stap voorwaarts gezet met de aanneming van een algemene oriëntatie over een Verordening voor het EU octrooi. Deze verordening bevat een algehele regeling voor het EU octrooi, met uitzondering van twee elementen: de regeling voor geschilbeslechting en de talenregeling. De Raad heeft conclusies aangenomen over geschilbeslechting. In de raadsconclusies is daarnaast besloten dat er bij het opzetten van een EU-octrooi een aparte verordening zou komen voor de vertaalregelingen. Deze verordening gaat gelden naast de verordening voor het EU-octrooi en zal tegelijkertijd met die verordening in werking treden. Met dit voorstel voor het talenregime geeft de Commissie uitvoering aan deze afspraak.
Het voorstel gaat uit van het huidige talenregime van het Europees Octrooibureau (EOB), te weten Duits, Engels en Frans. Dit betekent dat het EU-octrooi wordt getoetst en verleend in één van deze drie talen (bijvoorbeeld Engels), en de conclusies worden vertaald in de andere twee van deze drie talen (bijvoorbeeld Frans en Duits). Alleen de EOB-taal waarin het octrooi wordt getoetst en verleend heeft juridische binding.
De Commissie stelt tevens twee flankerende maatregelen voor. Een octrooi aanvraag kan nu in alle talen worden ingediend. De kosten voor het vertalen van een EU-taal naar één van de drie werktalen van het EOB (voor toetsing en verlening) zullen worden vergoed, vanuit de instandhoudingstaksen van het EU-octrooi. Ook nu vergoedt het EOB dit soort kosten al gedeeltelijk voor Europese octrooiaanvragen. De juridisch bindende versie blijft de versie in de gekozen werktaal van het EOB. Bovendien zal er gebruik worden gemaakt van machine-vertalingen voor de conclusies, zodat de kennis en informatie die is opgeslagen in het octrooi in alle EU-talen beschikbaar wordt gemaakt.
Impact assessment Commissie
De Commissie vergelijkt in het impact assessment vier verschillende opties.
1. het english-only regime, waarbij alle procedures in het Engels plaatsvinden.
2. Het EOB-regime, op basis van Duits, Engels, Frans (het voorstel van de Commissie)
3. EU-octrooi verleningsprocedure in één van de drie EOB-talen en vertaling van de conclusies (en dus niet het gehele octrooi) in de vier andere meest gesproken talen binnen de EU, waarvan één vertaling een beperkte juridische binding heeft.
4. EU-octrooi verleningsprocedure in een van drie EOB-talen, en vertaling van de conclusies in alle EU-talen.
De vier opties zijn bestudeerd op grond van hun kosten en de impact die zij hebben op de aanvragers van octrooien en degenen die de informatie uit octrooien willen ontsluiten.
Alhoewel english-only de grootste kostenbesparing oplevert, acht de Commissie optie 2, een talensysteem gebaseerd op het huidige regime van het EOB het beste om de doelstelling (een kosteneffectief, vereenvoudigende en rechtszekerheid scheppende vertaalregeling) te bereiken. Deze optie sluit namelijk aan bij het huidige regime van het EOB voor Europese octrooien. Bovendien is een groot gedeelte van de octrooiaanvragen uit EU-landen in het Duits of het Frans, zo’n 48%. Optie 2 biedt de flexibiliteit om dit te blijven doen, wat het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven ten goede komt. Deze twee argumenten brengt de Commissie ook op ten nadele van het english-only regime. De kosten van het geldig verklaren van een octrooi in alle 27 lidstaten lopen onder het Commissievoorstel terug van 24.000 EUR tot 680 EUR.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid van de EU op artikel 118 VWEU. Er is sprake van een exclusieve bevoegdheid.
Functionele toets:
Subsidiariteit:
n.v.t., exclusieve bevoegdheid.Proportionaliteit:
Positief.Onderbouwing:
Het gekozen rechtsinstrument (verordening) is noodzakelijk nu het talenregime onderdeel uitmaakt van een andere verordening over het gehele EU-octrooi. Een verordening als instrument is noodzakelijk om volledige juridische zekerheid te garanderen.
Nederlands oordeel:
Nederland is voorstander van een kosteneffectief EU-octrooi vertaalregeling die rechtszekerheid biedt voor zowel kleine, middelgrote en grote ondernemingen. Regelgeving op Europees niveau is hierbij noodzakelijk.
5. Implicaties financieel
Consequenties EU-begroting
De kosten van machinevertalingen en de vertaling naar één van de drie werktalen zullen worden gefinancierd door het Europees Octrooibureau en de EU gezamenlijk. De details hiervoor moeten nog verder uitgewerkt worden. Nederland is daarbij van mening dat de EU-middelen dienen te worden gevonden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting.Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
N.v.t.Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel zal, met name voor het bedrijfsleven, leiden tot een flinke besparing in de kosten van het verkrijgen van een octrooi in de gehele EU. Onder het talenregime van het voorstel zal dit aldus de Commissie in haar impact assessment terug lopen van gemiddeld 24.000 EUR tot 680 EUR.Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
N.v.t.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel vergt mogelijk lichte aanpassing van de Rijksoctrooiwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v.
Haalbaarheid
Nog niet bekend. Dit is afhankelijk van de verordening voor het EU octrooi zelf.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Artikel 5 van het voorstel voorziet in het indienen van een verslag door de Commissie vijf jaar naar de inwerkingtreding van dit voorstel. In dit verslag worden tevens eventuele noodzakelijke wijzigingsvoorstellen meegenomen. Dit is een afdoende vorm van evaluatie waarmee kan worden ingestemd. Belang van een uitgebreide evaluatie is vooral noodzakelijk bij het voorstel voor een verordening voor het EU octrooi.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Het voorstel komt overeen met de huidige werkwijze van het Europees Octrooibureau en is daarom uitvoerbaar.
b) Handhaafbaarheid
Het voorstel komt overeen met de huidige werkwijze van het Europees Octrooibureau en is daarom handhaafbaar.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland hecht sterk aan vooruitgang in het octrooidossier. Nederland is voorstander van een zo beperkt mogelijk talenregime (english-only), maar realiseert zich dat de kans op een akkoord in de Raad op deze basis minimaal is. Nederland acht een 3-talenregime gebaseerd op het huidige EOB-regime de meest kansrijke optie, en geeft dan ook steun aan het voorstel van de Commissie. Bijkomend voordeel is dat deze optie, anders dan het english-only regime, aansluit bij het huidige regime van het EOB voor Europese octrooien. Het Europese en Nederlandse bedrijfsleven heeft steun uitgesproken voor het Commissievoorstel omdat het een aanzienlijke kostenbesparing oplevert. Dit in tegenstelling tot een eerder voorstel uit 2003 dat juist door gebruikers werd afgewezen vanwege de hoge kosten. Nederland hoopt op een spoedig akkoord over het Commissievoorstel, op basis van de benodigde unanimiteit. Mocht een akkoord niet mogelijk blijken, dan komt wat Nederland betreft de optie van versterkte samenwerking in beeld.
Fiche 10: Verordening overgangsregeling bilaterale investeringsovereenkomsten
1. Algemene gegevens
Verordening van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen
Datum Commissiedocument
7 juli 2010.
Nr. Commissiedocument
COM(2010) 344 definitief.
Prelex
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199504
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad
Raad van Buitenlandse Zaken; staat geagendeerd voor 10 september 2010.
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken.
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis
Art. 207, lid 2, Verdrag betreffende de werking van de EU.
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
co-decisie procedure (Art. 294 Verdrag betreffende de werking van de EU):
Raad: gekwalificeerde meerderheid;
EP: medebeslissing; Het voorstel zal in het Committee on International Trade (INTA) van het EP behandeld worden. De eerste discussie in INTA is voor 25/26 oktober 2010 geagendeerd.
c) Comitologie
De Commissie krijgt bijstand van een Raadgevend Comité overeenkomstig de raadgevingprocedure; de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EC zijn van toepassing.
2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn buitenlandse directe investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek komen te vallen en daarmee een exclusieve bevoegdheid van de EU geworden. Dit betekent ten eerste dat dit een nieuw EU beleidsterrein is en ten tweede dat er een oplossing moet komen voor de bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) van de lidstaten met derde landen.
Dit voorstel behelst een transitieregime waarbij de bestaande IBO’s van de lidstaten met derde landen onder voorbehoud door de Commissie geautoriseerd worden en daarmee tijdelijk mogen blijven bestaan.
De Commissie gaat binnen 5 jaar alle bestaande IBO’s op hun conformiteit met EU recht toetsen (reviewen). Mocht de Commissie tot de conclusie komen dat een IBO van een lidstaat met een derde land niet conform EU recht is, dan kan zij de autorisatie intrekken en de lidstaat de opdracht geven om de desbetreffende IBO te wijzigen of op te zeggen.
Vanaf het moment van inwerkingtreding van deze Verordening mogen de lidstaten geen IBO’s met derde landen meer afsluiten zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Het voorstel betreft exclusieve bevoegdheid voor de EU, maar voor wat betreft het transitieregime is het twijfelachtig of dit voor alle IBO aspecten geldt;
Het subsidiariteitsbeginsel is niet van toepassing op onderdelen die tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren Het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel is positief;
Risico’s / implicaties/ kansen
Leidend principe voor het overgangsregime is de rechtszekerheid voor investeerders maximaal te beschermen. Het nu voorgestelde transitieregime voldoet in zijn huidige vorm niet maximaal aan deze doelstelling. Vooral de beperkte duur van de autorisatie en de breed geformuleerde voorwaarden voor de intrekking daarvan kunnen leiden tot rechtsonzekerheid van de bestaande Nederlandse IBO’s en mogelijk ook de rechtszekerheid voor gedane investeringen door Nederlandse investeerders aantasten. Deze rechtsonzekerheid en de bijkomende administratieve handelingen kan gevolgen hebben voor het investeringsbeleid en de investeringsbereidheid van het Nederlandse bedrijfsleven, wat negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie kan hebben. Bovendien zijn er administratieve lasten en personele implicaties voor de rijksoverheid aan dit voorstel verbonden.
Nederlandse positie en eventuele acties
De centrale inzet van Nederland is om de rechtszekerheid van de bestaande IBO’s maximaal te beschermen. De noodzaak om een transitieregime in te stellen om de overgang van de IBO-competentie van de lidstaten naar de EU te regelen is onbetwist.
Nederland streeft dus naar een overgangsregime dat de rechtszekerheid van bestaande IBO’s niet aantast, maar wel de mogelijkheid voor de EU biedt om een Europese investeringsbeleid te ontwikkelen en te implementeren.
Nederland is echter van mening dat de Verordening zoals nu voorgesteld op een aantal punten verbetering behoeft. Volgens Nederland zou de autorisatie van de bestaande IBO’s zonder voorbehoud plaats moeten vinden en voor een langere periode. Daarnaast zouden bestaande IBO’s pas opgezegd moeten worden als de EU vergelijkbare EU IBO’s met de desbetreffende derde landen heeft afgesloten. Vanwege de overgang van exclusieve bevoegdheid van lidstaten naar de EU dienen de lidstaten een grotere zeggenschap te krijgen bij de uitvoering van deze verordening. Kortom, het voorstel behoeft substantiële aanpassingen voordat het door Nederland gesteund kan worden.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn buitenlandse directe investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek komen te vallen en daarmee een exclusieve bevoegdheid van de EU geworden. Hiervoor vielen buitenlandse directe investeringen onder de nationale competentie van de lidstaten. Vóór de verschuiving van deze competentie naar de EU, hebben diverse lidstaten, waaronder Nederland, een groot aantal IBO’s met andere landen gesloten.
De functie van IBO’s is tweedelig. In de eerste plaats beogen IBO’s investeringen te beschermen door bepaalde rechten te garanderen, zoals non-discriminatie, vrije kapitaaltransfer en compensatie bij onteigening. In de tweede plaats bieden IBO’s de mogelijkheid om geschillen tussen investeerders en een staat door middel van internationale arbitrage te beslechten.
Nederland heeft inmiddels 98 IBO’s afgesloten. Deze IBO’s hebben in de afgelopen decennia een belangrijke rol gespeeld voor het stimuleren van investeringen door het Nederlandse bedrijfsleven met een positief effect voor de Nederlandse economie en de werkgelegenheid.
Omdat het Verdrag van Lissabon geen overgangsregeling kent en de IBO’s van de lidstaten krachtens internationaal publiekrecht juridisch geldig blijven, heeft de Commissie besloten om een overgangsregime voor te stellen.
Naast dit voorstel heeft de Commissie ook een Mededeling gepubliceerd (COM(2010(343) definitief) waarin zij haar ideeën over een toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid presenteert (zie BNC-fiche m.b.t. deze Mededeling).
De voorgestelde Verordening behelst onder andere de volgende punten:
een ‘autorisatiesysteem met voorbehoud’, waarbij de Commissie de lidstaten gaat autoriseren om – onder voorwaarden – hun IBO’s voort te zetten;
een notificatieverplichting waarbij binnen 30 dagen na inwerkingtreding van deze Verordening alle bestaande IBO’s aan de Commissie genotificeerd dienen te worden om in aanmerking te komen voor een dergelijke autorisatie;
de Commissie zal vervolgens binnen 5 jaar alle geautoriseerde IBO’s op hun conformiteit met EU-recht toetsen. Indien een IBO niet conform EU-recht is, kan autorisatie ingetrokken worden en moet de desbetreffende lidstaat de IBO aan het EU-recht aanpassen of – als dat niet lukt – opzeggen;
alle IBO’s die bij inwerkingtreding van de verordening nog onderhandeld worden of reeds ondertekend, maar nog niet van kracht zijn, moeten eerst aan de Commissie voor goedkeurig voorgelegd worden;
met betrekking tot geschillenprocedures zijn de lidstaten verplicht om de Commissie volledig op de hoogte te houden van alle geschillen waarbij een beroep wordt gedaan op een IBO;
de Commissie kan direct invloed uitoefenen op de geschillen door bijvoorbeeld lidstaten voor te schrijven om al dan niet een geschil aanhangig te maken en een bepaalde verdediging te voeren of door zelf direct aan de geschillenprocedure deel te nemen;
binnen 5 jaar wil de Commissie zowel alle IBO’s als ook het hele overgangsregime herbeoordelen om te bezien of dit stelsel nog nodig is;
Impact assessment Commissie
Er is geen impact assessment door de Commissie opgesteld.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a)Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid op Art. 207, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag. Er is sprake van een exclusieve bevoegdheid wat betreft directe buitenlandse investeringen en de gemeenschappelijke handelspolitiek. Maar niet alle aspecten die normaliter in IBO’s geregeld worden, vallen binnen deze exclusieve bevoegdheid. Nederland is van mening dat verschillende aspecten rond onteigening en nadeelcompensatie, geschillenbeslechting en internationale vertegenwoordiging en aansprakelijkheid de bevoegdheid blijven van de lidstaten. Dit betekent dat de lidstaten met betrekking tot deze elementen de competentie behouden om deze aspecten te regelen.
b)Functionele toets:
Subsidiariteit: N.v.t., maar alleen voor zover het de aspecten betreft die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. Er is een noodzaak voor gezamenlijk optreden. Het doel om één transitieregime voor alle bestaande IBO’s te creëren kan alleen door een Europese regeling gerealiseerd worden, omdat enerzijds de meeste maar niet alle lidstaten IBO’s hebben afgesloten, en anderzijds grote inhoudelijke verschillen tussen de IBO’s onderling bestaan.
Voor zover het de aspecten betreft die tot de exclusieve bevoegdheid van lidstaten behoren is er geen ruimte voor subsidiariteit.
Proportionaliteit: positief, voor zover het de noodzaak voor een overgangsregime betreft; de aspecten van implementatie, monitoring, normstelling en handhaving op Europees niveau geregeld dienen te worden. Aangezien dit overgangsregime in de gehele EU gelijkwaardig moet worden toegepast heeft de Commissie terecht gekozen voor een verordening.
Sterke kanttekening wordt gezet bij de mate waarin de rechtszekerheid met dit voorstel wordt beschermd.
c)Nederlands oordeel:
De noodzaak om een transitieregime in te stellen om de overgang van de IBO-competentie van de lidstaten naar de EU te regelen is onbetwist. Dit is ook de wens van de lidstaten.
Positief aan het voorstel is dat alle bestaande IBO’s in beginsel door de Commissie geautoriseerd zullen worden en de lidstaten dus hun IBO’s - tijdelijk - mogen voortzetten.
Negatief aan het voorstel zijn de mogelijke consequenties – met name het intrekken van de autorisatie – die aan het toetsen van de bestaande IBO’s binnen 5 jaar verbonden kunnen zijn. Gezien het feit dat investeringen geregeld over een lange periode (10, 20 of nog meer jaren) gedaan worden en dat Nederlandse IBO’s normaliter voor een looptijd van 10 jaar gesloten worden, dringt Nederland er op aan om de toetsingsperiode te verlengen. Bovendien zijn de criteria die gebruikt worden om de conformiteit van IBO’s met EU-recht te toetsen volgens Nederland te ruim geformuleerd. Ook de nu voorgestelde vergaande mogelijkheid voor de Commissie om in geschillenprocedures direct in te grijpen zou sterk terug gebracht moeten worden. Nederland wenst de ruimte te behouden om zelf te bepalen hoe een geschil in het belang van Nederland het beste opgelost kan worden. Een dergelijk bevoegdheid van de Commissie raakt direct aan de soevereiniteit van Nederland. In tegenstelling tot andere lidstaten heeft Nederland een zeer sterke positie in de markt voor directe buitenlandse investeringen. Er zijn maar 4 landen die meer investeren dan Nederland, en 6 landen die meer investeringen binnen krijgen. Het belang van Nederland bij deze regeling is dus veel groter dan voor de meeste andere lidstaten.
Het voorstel houdt verder geen rekening met het feit dat enkele aspecten die normaliter in IBO’s geregeld worden nog steeds tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten behoren. Derhalve acht Nederland het noodzakelijk dit met eerbiediging van deze nationale bevoegdheden nader in de Verordening uit te werken.
De Nederlandse inzet is er derhalve op gericht de rechtszekerheid voor Nederlandse investeerders maximaal te waarborgen. Dit kan het beste bereikt worden door de bestaande IBO’s pas te vervangen op het moment dat de EU minstens gelijkwaardige IBO’s met de desbetreffende landen afgesloten heeft. Deze inzet wordt ook door een groot aantal andere lidstaten gesteund, waaronder Duitsland, Frankrijk, VK, Zweden en Finland.
5. Implicaties financieel
a)Consequenties EG-begroting
De Commissie geeft aan dat er geen consequenties voor de EG-begroting zijn. Desalniettemin is duidelijk dat de nieuwe bevoegdheid voor de Commissie personele consequenties heeft. Nederland acht het van belang dat de Commissie hiervoor voldoende capaciteit inzet. Dit moet worden opgevangen binnen de huidige financiële kaders.
b)Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
In Nederland worden IBO’s door de Ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken en in goed overleg met het Ministerie van Financiën beheerd.
Voor de korte termijn brengen de notificatie- en informatieverplichtingen die de Commissie aan de lidstaten oplegt nieuwe werklasten met zich mee waarvoor mogelijk meer specialistische capaciteit voor dit onderwerp bij de rijksoverheid nodig zal zijn. Voor de langere termijn is het duidelijk dat wegens de exclusieve bevoegdheid van de EU met betrekking tot directe buitenlandse investeringen Nederland op lange termijn geen IBO’s meer gaat uitonderhandelen en afsluiten. Dit zou kunnen betekenen dat, als nationale IBO’s grotendeels uitgefaseerd zijn, hiervoor minder capaciteiten voor de rijksoverheid nodig zullen zijn.
c)Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het is mogelijk dat de rechtsonzekerheid rond bestaande IBO’s financiële consequenties voor het bedrijfsleven veroorzaken, doordat er meer risico’s ontstaan bij het plannen en plegen van investeringen in derde landen.
d)Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Zoals boven vermeld zorgen de veelvuldige verplichtingen tot een doorlopende informatieverschaffing met betrekking tot bestaande IBO’s aan de Commissie voor extra administratieve lasten voor de Rijksoverheid en decentrale overheden, met name voor de Ministeries die IBO’s beheren.
e)Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Geen.
f) Fraudegevoeligheid
Dit voorstel is niet fraudegevoelig omdat er geen (Europese) subsidies of andere overheidsgelden aan de orde zijn.
6. Implicaties juridisch
a)Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel zoals het er nu ligt heeft voor de Rijksoverheid direct juridische consequenties:
Als de Commissie aan Nederland opdracht geeft tot wijziging of opzegging van één of alle IBOs heeft dit volkenrechtelijke gevolgen, omdat Nederland gedwongen wordt met een derde land in onderhandelingen te treden over een wijziging of opzegging van de IBO. Daarbij heeft het wijzigen of het opzeggen van IBO’s gevolgen voor de hoeveelheid aan procedures die gevolgd moeten worden krachtens de Rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen.
Afhankelijk van het resultaat van dergelijke onderhandelingen kan dit ook tot internationale aansprakelijkheid van Nederland leiden.
Meer in het algemeen kan het uitgebreide herzieningsproces de kracht van bestaande IBO’s aantasten.
De vergaande interventiebevoegdheden die de Commissie opeist in het kader van geschillenbeslechtingprocedures die op grond van IBO’s aanhangig worden gemaakt, maken direct inbreuk op de procestactiek van Nederland; zij kunnen in bepaalde gevallen tot aansprakelijkheid van Nederland leiden.
Daarnaast blijft het probleem met de rechtsbescherming die normaliter nog 10 jaar doorloopt na het eindigen van een IBO; de Verordening houdt hier geen rekening mee, terwijl bij investeerders onduidelijkheden kunnen ontstaan met betrekking tot de rechtsbescherming van gedane investeringen.
Tot slot, is het mogelijk dat er juridische implicaties voor de nationale en decentrale overheden in de toekomst ontstaan wat betreft onteigening en nadeelcompensatie bij aansprakelijkheid. Op nationaal niveau zullen de interne procedures voor dergelijke gevallen, maar ook met betrekking tot niet-financiële aspecten die hiermee samenhangen moeten worden bezien.
b)Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Commissie heeft mondeling aangegeven dat zij hoopt dat de Raad en het EP voor het eind van dit jaar dit voorstel aan zullen nemen. De eerste bespreking van het voorstel met de Commissie en de investeringsexperts van de lidstaten vind in september. Het EP heeft eind oktober een eerste hearing over dit onderwerp geagendeerd. Gezien de weerstand en kritiekpunten van een groot aantal lidstaten lijkt het onwaarschijnlijk dat Raad en EP dit voorstel nog dit jaar zullen goedkeuren.
c)Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Art. 5, lid 3, van de voorgestelde Verordening geeft aan dat uiterlijk 5 jaar na de inwerkingtreding van deze Verordening de Commissie bij het EP en de Raad een verslag over de toepassing van deze maatregel in gaat dienen.
Op zich is een evaluatie wenselijk, problematisch zijn echter de mogelijke consequenties die aan deze evaluatie verbonden zijn – vooral het intrekken van de autorisatie.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Het voorstel heeft geen directe implicaties voor uitvoeringsinstanties.
Wel rijst de vraag wat de implicaties zijn mocht de Commissie tot het oordeel komen dat één of meerdere Nederlandse IBO’s niet conform EU recht zijn en derhalve opgezegd moeten worden.Gezien de administratieve lasten die de Verordening met zich mee brengt is de voorgestelde termijn van 30 dagen voor de notificatie van alle bestaande IBO’s veel te kort. Nederland denkt daarbij eerder aan een termijn van 90 dagen.
b) Handhaafbaarheid
De Commissie denkt dat zij in staat is om de handhaving van enkele honderden IBO’s van de lidstaten te kunnen waarborgen. Een aandachtspunt betreft dat de Commissie hiervoor wel voldoende capaciteit met juist specialisme zal moeten reserveren.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Afhankelijk van de mogelijkheden voor lidstaten om IBO’s te blijven onderhandelen met partnerlanden die niet door de gehele EU als prioriteit worden beschouwd, zijn de verwachte gevolgen voor ontwikkelingslanden niet bijzonder groot. Mogelijk verplaatst de economische dialoog tussen Nederland en de verschillende ontwikkelingslanden zich naar een ander niveau als wordt verwacht dat investeringsbescherming zoveel mogelijk deel gaat uitmaken van handelsovereenkomsten (denk ook aan EPA’s).
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Voor Nederland is de rechtszekerheid van alle bestaande IBO’s en daarmee de bescherming van door Nederlandse investeerders gedane investeringen van cruciaal belang. Daarnaast moet de transitie zo soepel mogelijk verlopen, waarbij de rechtsbescherming en rechtszekerheid voor Nederlandse investeerders zoveel mogelijk beschermd blijven.
Bovendien is het voor Nederland van groot belang de bevoegdheden op het gebied van buitenlandse investeringen, die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren (vooral de verschillende aspecten rond onteigening en nadeelcompensatie, geschillenbeslechting en internationale vertegenwoordiging en aansprakelijkheid), te kunnen blijven uitoefenen.
Het voorstel zoals het er nu ligt beschermt in onvoldoende mate de rechtszekerheid van bestaande Nederlandse IBO’s en daarmee de door Nederlandse investeerders gedane investeringen in derde landen. Het voorgestelde ‘autorisatiesysteem met voorbehoud’ geeft de Commissie een instrument in handen om – op elk gewenst moment binnen de eerste 5 jaar en volgens eigen beoordeling – de autorisatie van een IBO in te trekken. Omdat dit systeem de rechtszekerheid aantast, verdient een ander model de voorkeur, namelijk het ‘vervangingssysteem’. Het vervangingsysteem betekent dat een lidstaat alleen dan verplicht kan worden om een bestaande IBO op te zeggen, als er een gelijkwaardige EU IBO voor in de plaats komt. In de eerste plaats garandeert dit een naadloze aansluiting tussen de huidige IBO’s van de lidstaten en de EU IBO’s. In de tweede plaats moeten EU IBO’s bij voorkeur een vergelijkbare bescherming bieden als de IBO’s van de lidstaten. Een dergelijk systeem biedt dus duidelijk meer rechtszekerheid. Hetzelfde geldt voor lopende onderhandelingen tussen de EU en derde landen met betrekking tot vrijhandelsakkoorden. De Commissie is van plan om investeringsaspecten in deze vrijhandelsakkoorden te integreren.
Een ander punt betreft de betrokkenheid van de lidstaten bij de uitvoering van de verordening. Wanneer gekozen wordt voor het voorgestelde Raadgevend Comité waarin de lidstaten en de Commissie vertegenwoordigd zijn, kan de Commissie een besluit nemen en daarbij het advies van het Raadgevend Comité naast zich neerleggen. De lidstaten zouden dus aanzienlijk aan invloed verliezen als het gaat om het voortbestaan van hun IBO’s. Gezien de grote gevolgen van een opzegging van een IBO voor de desbetreffende lidstaat is het noodzakelijk dat de lidstaten voldoende inspraakmogelijkheden hebben. Derhalve is het wenselijk dat het Trade Policy Committee (TPC) als Regelgevend Comité overeenkomstig Artikel 5 van het Comitogiebesluit zal optreden, zodat de Commissie sterker rekening zal moeten houden met de bezwaren van de lidstaten.
Fiche 11: mogelijkheid tot verbieden of beperken van teelt van ggo's op eigen grondgebied
1. Algemene gegevens
Titel voorstel
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden.
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
Inzake de vrijheid die de lidstaten moeten hebben om besluiten te nemen over de teelt van genetisch gemodificeerde organismen
AANBEVELING VAN DE COMMISSIE
inzake richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale coëxistentiemaatregelen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo’s in conventionele en biologische gewassen te vermijden
Datum Commissiedocument
13 juli 2010
Nr. Commissiedocument
COM (2010) 375 final
COM (2010) 380 final
COM (2010) 4822
Prelex
52010PC0375
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad
Het voorstel voor een verordening is samen met de aanbeveling en de mededeling van de Commissie gepresenteerd bij RWG Milieu op 27 juli 2010. De aanbeveling is door de Commissie op 13 juli 2010 vastgesteld en gepubliceerd. Verdere behandeling in de Raad van de aanbeveling of de mededeling wordt niet voorzien. Daarom wordt in dit fiche niet verder op deze documenten ingegaan, met uitzondering van punten 3 en 9. Voor de behandeling van het voorstel voor een verordening wordt naar verwachting een ad-hoc Raadswerkgroep ingesteld. Bijeenkomsten van die groep worden voorzien vanaf september 2010.
Aanname van het voorstel is voorzien in de Milieuraad van december 2010. De Landbouwraad wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen.
Eerstverantwoordelijke ministeries
Ministerie van VROM in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
Rechtsbasis
Het voorstel voor een verordening is gebaseerd op Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Het gaat hier om een gewone wetgevingsprocedure. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Het Europees Parlement heeft medebeslissingsrecht.
Comitologie
De bestaande comitologieprocedure onder richtlijn 2001/18/EC wordt door deze verordening niet gewijzigd.
2. Samenvatting BNC-fiche
De door de Europese Commissie voorgestelde verordening beoogt lidstaten meer bevoegdheid te geven over teelt van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) op hun eigen grondgebied. Daartoe wijzigt de verordening Richtlijn 2001/18/EC inzake de doelbewuste introductie in het milieu van ggo’s door toevoeging van een nieuw artikel, op basis waarvan lidstaten de teelt van alle of bepaalde, op EU niveau toegelaten ggo’s, op hun hele grondgebied of een deel daarvan, onder voorwaarden kunnen beperken of verbieden. Het nieuwe artikel betreft nadrukkelijk alleen de teelt en niet de import of verhandeling van ggo’s. Het voorstel kan bijdragen aan de oplossing voor de impasse die bestaat rondom de toelating van ggo’s. Door het bieden van ruimte om nationaal te besluiten over teelt –op andere gronden dan veiligheid voor mens, dier en milieu - kan een slagvaardigere besluitvorming over Europese marktoelating van ggo’s worden gerealiseerd.
Subsidiariteit en proportionaliteit worden positief beoordeeld. Het voorstel voor een verordening biedt een mogelijkheid voor lidstaten om nationaal een besluit te nemen over de teelt van op EU niveau toegelaten ggo’s. Dit kan financiële en administratieve gevolgen hebben voor de overheid en mogelijk het bedrijfsleven. De precieze gevolgen zullen mede afhangen van de uitvoering die er in Nederland aan wordt gegeven. .
3. Samenvatting voorstel
Het voorstel voor een verordening van de Europese Commissie beoogt om lidstaten meer bevoegdheid te geven over teelt van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) op hun eigen grondgebied. Nederland is de initiatiefnemer geweest voor dit voorstel. De voorgestelde verordening biedt een juridische basis voor Lidstaten om teelt van ggo’s op hun grondgebied te beperken of te verbieden. De verordening wijzigt Richtlijn 2001/18/EC inzake de doelbewuste introductie in het milieu van ggo’s door toevoeging van een nieuw artikel. Conform het nieuw voorgestelde artikel zouden lidstaten de teelt van alle of bepaalde, op EU niveau toegelaten ggo’s, op hun hele grondgebied of een deel daarvan, kunnen beperken of verbieden. Daarbij zouden ze zich moeten beroepen op gronden anders dan risico’s voor mens en milieu omdat (zoals uit de toelichting van de Commissie blijkt) die gronden al elders in de Richtlijn of andere instrumenten geharmoniseerd zijn. Ook moeten maatregelen in conformiteit met de Europese Verdragen zijn, bijvoorbeeld wat betreft proportionaliteit, en in lijn met internationale afspraken zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de WTO.
De richtsnoeren betreffen een niet-bindende aanbeveling aan Lidstaten en vervangen eerdere aanbevelingen van de Commissie over hetzelfde onderwerp. Zij zijn bedoeld als algemene criteria ten behoeve van de ontwikkeling van nationale maatregelen ter voorkoming van onbedoelde aanwezigheid van ggo’s in conventionele en biologische gewassen. De mededeling bevat de overwegingen van de Commissie ten aanzien van de voorgestelde verordening en de aanbeveling.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a)Bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid voor de voorgestelde verordening op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Aangezien het om een interne markt kwestie gaat is sprake van een gedeelde bevoegdheid van de lidstaten met de EU. (artikel 4, lid 2 onder a VWEU).
b)Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing:
Het voorstel beoogt beslissingsbevoegdheid over het beperken en verbieden van teelt van ggo’s bij de Lidstaten neer te leggen. De Commissie stelt dat, in tegenstelling tot kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo’s, de teelt een kwestie is met een sterke lokale / regionale dimensie. De lidstaten moeten daarom de mogelijkheid hebben om regels vast te stellen voor de daadwerkelijke teelt van ggo’s op hun grondgebied nadat voor het ggo een wettelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend. Daarom wordt de subsidiariteit als positief beoordeeld.
Proportionaliteit wordt positief beoordeeld. De voorgestelde aanpassing van de regelgeving beperkt zich tot de toevoeging (via een verordening) van één enkel artikel aan Richtlijn 2001/18/EC. Het nieuwe artikel betreft nadrukkelijk alleen teelt en niet import of verhandeling van ggo’s. Er is gekozen voor een verordening als instrument voor de wijziging. Nederland acht deze keuze proportioneel, omdat het belangrijk is dat lidstaten de regeling toepassen volgens dezelfde spelregels.
c)Nederlands oordeel:
Nederland beoordeelt subsidiariteit en proportionaliteit als positief. Nederland was initiatiefnemer en heeft met ondersteuning van meerdere lidstaten de Commissie gevraagd heeft om een voorstel dat meer bevoegdheid aan lidstaten geeft als het gaat om teelt van bepaalde, op EU niveau toegelaten ggo’s op eigen grondgebied. Nederland oordeelt in algemene zin dan ook positief over het initiatief van de Commissie, mede omdat de Commissie in het voorstel wijst op het belang van conformiteit met de Verdragen.
5. Implicaties financieel
a)Consequenties EG-begroting
Geen
b)Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
De voorgestelde verordening betreffende een nieuw artikel in Richtlijn 2001/18/EG dwingt de lidstaten niet tot het nemen van maatregelen. De financiële consequenties voor de overheid hangen derhalve af van op nationaal niveau te maken keuzes.
Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.
c)Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
De voorgestelde verordening betreffende een nieuw artikel in Richtlijn 2001/18/EG dwingt de lidstaten niet tot het nemen van maatregelen. Gelet op het feit dat op dit moment in Nederland geen teelt van ggo’s op commerciële schaal plaatsvindt, worden in eerste instantie geen financiële consequenties voorzien.
d)Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
De voorgestelde verordening betreffende een nieuw artikel in Richtlijn 2001/18/EG dwingt de lidstaten niet tot het nemen van maatregelen. De gevolgen van het voorstel voor administratieve lasten hangen derhalve af van op nationaal niveau te maken keuzes.
e)Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
De voorgestelde verordening betreffende een nieuw artikel in Richtlijn 2001/18/EG dwingt de lidstaten niet tot het nemen van maatregelen. De gevolgen van het voorstel voor administratieve lasten hangt derhalve af van op nationaal niveau te maken keuzes.
6. Implicaties juridisch
a)Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Indien Nederland gebruik zou willen maken van de mogelijkheid die het nieuwe artikel biedt om op nationaal niveau besluiten te nemen als het gaat om teelt van ggo’s, dan zou dat een wetswijziging kunnen vereisen.
b)Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel bevat een artikel ten aanzien van de inwerkingtreding, maar hierin is nog geen getal ingevuld bij het aantal dagen na publicatie van het voorstel waarna het van kracht zou moeten worden. Te verwachten is dat hier een zeer korte termijn wordt ingevuld, nu de vorm van een verordening is gekozen. Nederland zal een korte inwerkingtredingstermijn ondersteunen.
c)Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie geeft aan dat de verslagen over de uitvoering van de Richtlijn 2001/18/EC die in lijn met artikel 31 van die Richtlijn worden opgesteld, bijzondere aandacht zullen besteden aan de opgedane ervaring met het nieuwe artikel. Nederland ondersteunt deze vorm van evaluatie van effecten van de verordening.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
De voorgestelde verordening betreffende een nieuw artikel in Richtlijn 2001/18/EC dwingt de lidstaten niet tot het nemen van maatregelen. De gevolgen van het voorstel voor uitvoeringsinstanties hangen derhalve af van op nationaal niveau te maken keuzes over teelt van op EU niveau toegelaten ggo’s.
b) Handhaafbaarheid
De voorgestelde verordening betreffende een nieuw artikel in Richtlijn 2001/18/EC dwingt de lidstaten niet tot het nemen van maatregelen. De gevolgen van het voorstel voor de handhaafbaarheidhangen derhalve af van op nationaal niveau te maken keuzes over te nemen maatregelen met betrekking tot teelt van op EU niveau toegelaten ggo’s en het toezicht daarop.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Er worden geen niet te rechtvaardigen belemmeringen in de handel met ontwikkelingslanden voorzien, aangezien conformiteit met de interne markt en de WTO een vereiste is en bewaakt zal worden.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland verwelkomt het voorstel voor een verordening van de Europese Commissie. Met andere lidstaten heeft Nederland de Commissie gevraagd om een initiatief dat meer bevoegdheid aan lidstaten geeft als het gaat om teelt van bepaalde, op EU niveau goedgekeurde ggo’s op eigen grondgebied. Het in de EU afgesproken vigerende systeem van de zorgvuldige veiligheidsbeoordeling voor toelating van ggo’s acht Nederland adequaat. Evenwel is de Europese besluitvorming traag omdat er binnen Europa verschillende visies bestaan op de vraag of bijvoorbeeld ggo teelt wenselijk is. Dergelijke visies hebben weinig te maken met de veiligheidsbeoordeling op zich, maar meer met achterliggende maatschappelijke of sociaal-economische aspecten. Het huidige EU kader biedt alleen de gelegenheid om in termen van veiligheid te discussiëren over ggo’s. Dit heeft tot gevolg dat lidstaten hun maatschappelijke of sociaal economische bezwaren vertalen in veiligheidsrisico’s. Door naast de bestaande, Europese veiligheidsprocedure Lidstaten op nationaal niveau de gelegenheid te geven maatregelen te nemen ten aanzien van teelt van bepaalde, op EU niveau toegelaten ggo’s op andere gronden dan veiligheid, kan er verandering komen in deze situatie.
Nederland oordeelt in algemene zin dan ook positief over het initiatief van de Commissie, mede omdat de Commissie in het voorstel wijst op het belang van conformiteit met de Europese Verdragen en door de EU aangegane internationale verplichtinge n. Uitgangspunt voor Nederland is dat de uiteindelijke verordening en het gebruik dat daarvan wordt gemaakt in overeenstemming is met de relevante EU en WTO regels. Nederland gaat ervan uit dat het voorstel kan bijdragen aan een verbeterde slagvaardigheid van de Europese besluitvorming over markttoelating van ggo’s.
De aanbeveling van de Commissie inzake richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale coëxistentiemaatregelen past in de bestaande Nederlandse aanpak die erop gericht is dat teelten van ggo’s, conventionele en biologische landbouw naast elkaar bestaan. Nederland hecht aan deze aanpak die de keuzevrijheid garandeert.
1 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (het Kaderbesluit bevriezing) en Kaderbesluit 2008/978/JBZ van de Raad van 18 december 2008 betreffende het Europes bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures (het Kaderbesluit EBB) dat van toepassing is op bestaand materiaal..
2 Economisch samenwerkingsverband waarin de Zuid-Amerikaanse landen Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay zich hebben verenigd. Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela zijn geassocieerde leden.
3 Verordening (EG) Nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen.
4 De European Travel Commission (ETC) is een samenwerkingsverband tussen de nationale toeristenbureaus in Europa.
De European Travel Commission promoot Europa als toeristische bestemming, bevordert samenwerking tussen de nationale toeristenbureaus en geeft informatie over inkomend toerisme naar Europa.
5 De bescherming van de consument is gewaarborgd door het standaard verwijderen van specifiek risicomateriaal (SRM) van elk dier in het slachthuis. De feed ban, SRM-verwijdering en monitoring vormen de drie pijlers van de communautaire BSE aanpak.
6 Er wordt in de Mededeling over zeven doelen gesproken maar in werkelijkheid formuleert de Commissie maar zes doelen.
7 Zie het BNC-fiche met betrekking tot Commissie voorstel COM (2008) 151.
8 Zie voor een definitie van kredietbeoordelaar en kredietbeoordelingen de definities van de huidige verordening, Vo 1060/2009 (artt. 2 en 3).
9 Per (groep van) kredietbeoordelaar(s) bestaat momenteel een college waarin de nationale toezichthouders samen aan het toezicht werken op een individuele kredietbeoordelaar.
10 Onder het the issuer pays model betaalt de uitgever voor het rating van zijn financiële instrumenten.
11 Het gaat hierbij om financiële instrumenten of andere activa die voortkomen uit securitisatietransacties of -regelingen.
65