Toezeggingen fiscaal beleid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Ons kenmerk: AFP2010/0360

Betreft: Toezeggingen inzake fiscaal beleid


Geachte voorzitter,

Tijdens parlementaire behandelingen van fiscale voorstellen in de afgelopen periode heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Met deze brief geef ik graag gevolg aan enkele van deze toezeggingen. Hiermee beschouw ik de toezeggingen in kwestie als afgehandeld, tenzij anders is aangegeven.

1. Implementatie BTW-pakket

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel implementatie van het BTW-pakket op 23 september 2009 in uw Kamer heb ik de heer Omtzigt toegezegd in Europees verband te zullen bevorderen dat een uniforme machtigingsregeling wordt toegepast. In dat kader merk ik het volgende op.

Het onderwerp van de machtigingsregeling is in diverse Europese overleggen (waaronder het Standing Committee on Administrative Cooperation in the field of indirect taxation (‘SCAC’) en het Sub Committee on Information Technology (‘SCIT’) aan de orde gesteld. Daarbij is in het bijzonder de vraag aan de orde geweest of het maken van een onderscheid tussen gemachtigden gevestigd in de lidstaat van teruggaaf die gemachtigd zijn om namens belastingplichtige op te treden voor het verkrijgen van een BTW-teruggaaf, en gemachtigden gevestigd in andere lidstaten die dat niet zijn, geoorloofd is. Nederland heeft zich daarbij hard gemaakt voor het standpunt geen onderscheid te maken tussen gemachtigden gevestigd in Nederland of in andere lidstaten. De Europese Commissie is – net als Nederland – de mening toegedaan dat een onderscheid in de behandeling van gemachtigden niet toelaatbaar is en dat een in één lidstaat toegelaten gemachtigde ook in andere lidstaten zijn functie als intermediair zou moeten kunnen uitoefenen. Het onderwerp heeft inmiddels, net als overigens andere aspecten die de implementatie van de nieuwe regeling voor BTW-teruggaaf betreffen, de volle aandacht van de Europese Commissie.

Voorts heb ik tijdens voornoemde behandeling toegezegd dat het structureel niet nakomen van de verplichtingen door een lidstaat aan de orde gesteld zal worden. Tijdens voornoemde overleggen wordt op regelmatige en structurele basis gesproken over verschillende aspecten die bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe regelgeving aan de oppervlakte treden. Zo worden door het Europese bedrijfsleven gemelde opmerkingen over het nieuwe teruggaafsysteem besproken (waarbij overigens opgemerkt moet worden dat niet alle door het bedrijfsleven gemelde problemen door de lidstaten ook daadwerkelijk als probleem worden beschouwd). In de afgelopen tijd is op deze wijze verbetering in de uitvoering aangebracht. De genoemde overleggen dienen zoals gezegd als forum om ook in de toekomst uitvoeringsaspecten aan de orde te blijven stellen. Daarbij merk ik op dat de Europese Commissie het implementatietraject nauwlettend in de gaten houdt en al in de afgelopen maanden een controle op de juiste implementatie van de wettelijke bepalingen is gestart. Van lidstaten die hun verplichtingen structureel niet nakomen is mij tot op heden niets gebleken. Nederland stelt zich in deze overleggen vanzelfsprekend altijd actief op en zal dat ten aanzien van dit onderwerp ook voortdurend blijven doen.

2. Richtlijn financiële diensten

Bij meerdere gelegenheden heb ik toegezegd uw Kamer te zullen informeren over de ontwikkelingen in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om te komen tot een herijking van de BTW-vrijstelling voor financiële diensten. Tijdens de maandelijkse algemene overleggen ter voorbereiding op de vergaderingen van de Ecofin Raad is uw Kamer periodiek geïnformeerd over de ontwikkelingen in dit dossier. Tijdens deze overleggen heb ik mij steevast op het standpunt gesteld dat het gelet op het verloop van de discussies in Brussel niet opportuun wordt geacht nationaal vooruit te lopen op de besluitvorming. Die mening ben ik nog steeds toegedaan. De Ecofin Raad heeft binnen de afgelopen periode nog niet tot politieke overeenstemming kunnen komen. Tegelijkertijd heeft het Belgische Voorzitterschap mij verzekerd het dossier de komende zes maanden de aandacht te zullen geven die het verdient. Ik blijf dan ook hoopvol over een succesvolle afsluiting van de onderhandelingen, hoewel de realiteit gebiedt te zeggen dat een zorgvuldige afronding nog enige tijd in beslag kan nemen. Tijdens de algemene overleggen ter voorbereiding op de maandelijkse Ecofin Raad zal ik uw Kamer vanzelfsprekend op de hoogte houden van de voortgang in dit dossier.

3. Hongaarse rentebox

Tijdens het algemeen overleg van 14 januari 2010 heb ik aangegeven dat Nederland, indien Hongarije in beroep zou gaan tegen de beschikking van de Europese Commissie inzake de Hongaarse rentebox, zou overwegen zich in de zaak te voegen. Zoals verwacht, is Hongarije niet in beroep gegaan. Nederland heeft dan ook geen afweging hoeven te maken over de opportuniteit van een voeging.

4. Motoren in de BPM

Tijdens het AO over fiscale vergroening op 1 juli 2009 heb ik richting het lid Cramer aangegeven zijn standpunt in het overleg met de branche over de afbouw van de BPM op motorfietsen mee te nemen. Aan deze toezegging is op de volgende wijze invulling gegeven. In het overleg met de branche inzake de afbouw van de BPM voor motoren is aan de orde gekomen dat op motoren geen kilometerheffing van toepassing zou worden verklaard. Het kabinet heeft, in lijn met de opmerkingen van het lid Cramer, geen voorstel gedaan de BPM voor motoren af te bouwen.

5. Afvalstoffenbelasting

Tijdens het AO Belastingdienst op 8 april 2010 zijn brieven van provincies ter sprake geweest over de gevolgen van het amendement Tang c.s. [1], waardoor het lage afvalstoffenbelastingtarief voor gevaarlijke stoffen (zoals asbest) is afgeschaft. Ik heb in het AO toegezegd uw Kamer hieromtrent te informeren en voldoe hierbij aan die toezegging.[2]

Over dit onderwerp heb ik van twee provincies een brief ontvangen. De brieven betroffen de gevolgen van de kostenstijging door toepassing van het reguliere afvalstoffenbelastingtarief bij storting van zogenoemd shredderafval respectievelijk asbestafval.[3]

Het door de Kamer breed gesteunde amendement Tang c.s. beoogde specifiek de storting van dit soort afval duurder te maken. Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2010 ben ik uitgebreid ingegaan op de nadelige effecten van een verhoging van het tarief voor gevaarlijk afval, zoals asbest. De door de provincies onder mijn aandacht gebrachte gevolgen passen in dit beeld. Voor shredderafval is toepassing van het reguliere tarief overigens ook conform eerder uitgezet beleid, waar ook het instellen van een stortverbod voor dit soort afval onderdeel van is.

De betrokken provincies heb ik in lijn met het voorgaande geïnformeerd. Daarbij heb ik aangegeven dat het niet voor de hand ligt het effect van het door de Kamer breed gesteunde amendement weg te nemen. Verder heb ik aangegeven dat het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal beoordelen of zich knelpunten voordoen op het gebied van naleving in de asbestverwijderingsketen en of deze eventueel moeten worden aangepakt.

6. Effecten verpakkingenbelasting

Tijdens het wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2008 op 12 november 2007 heb ik toegezegd om de (milieu)effecten van de verpakkingenbelasting te evalueren [4]. Op 15 september 2009 heb ik reeds voor een gedeelte invulling gegeven aan deze toezegging met een brief aan uw Kamer waarin inzicht is gegeven in de ervaringen met de aangiften verpakkingenbelasting over het jaar 2008. In opdracht van het Ministerie van Financiën heeft onderzoeksbureau CE-Delft een onderzoek gedaan naar de milieueffecten van de verpakkingenbelasting. Met deze brief stuur ik u het rapport toe van CE-Delft met daarin de resultaten uit dit onderzoek.


7. Pilot overheidsvordering

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterking fiscale rechtshandhaving op 31 januari 2007 en tijdens het AO op 11 december 2008 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de pilot inzake de automatische incasso van belastingschulden van de bank- of girorekening. De overheidsvordering wordt sinds november 2009 op zeer bescheiden schaal toegepast. Het instrument is ontwikkeld voor brede toepassing bij de invordering van relatief kleine bedragen en moet daarbij worden ondersteund door het nieuwe, sinds 2006 in ontwikkeling verkerende automatiseringspakket van de Belastingdienst genaamd Enterprise Tax Management (ETM). Omdat bij de ontwikkeling van ETM vertraging is ontstaan, is er in 2009 voor gekozen de overheidsvordering alvast "handmatig" in een pilot te gaan uitproberen. De Belastingdienst/Centrale Administraties (CA) en de Belastingdienst Haaglanden voeren deze pilot uit. De overheidsvordering wordt gedurende de pilot alleen gebruikt voor de invordering van kleine bedragen motorrijtuigenbelasting. Het gaat inmiddels over enkele honderden vorderingen per maand. Belastingdienst/Centrale Administraties rapporteert in beginsel maandelijks over de voortgang van de pilot. In deze rapportage worden o.a. ook de reacties (bijvoorbeeld via de Belastingtelefoon) van belastingschuldigen betrokken. Uit deze rapportage kan opgemaakt worden dat de ervaringen gedurende het eerste halfjaar van de pilot zonder uitzondering positief zijn. De overheidsvordering scoort naar verwachting: gemiddeld treft 50% van de vorderingen doel en belastingschuldigen hebben begrip voor de maatregel. Uit de reacties van de Belastingtelefoon zijn geen klachten gebleken. Wel bestaat er vanzelfsprekend een informatiebehoefte over de overheidsvordering. Na inwerkingtreding van ETM zal een uitgebreide evaluatie worden uitgevoerd. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer t.z.t. informeren.

8. Algemene wet inzake rijksbelastingen

In de nota naar aanleiding van het verslag van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 is toegezegd dat zou worden onderzocht of uitbreiding van het stelsel van soepele herziening van de voorlopige aanslag en rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering naar de vennootschapsbelasting uitvoeringstechnisch haalbaar is, zodat die uitbreiding dan in het Belastingplan 2011 c.a. kan worden geregeld.[5] Een uitbreiding naar de vennootschapsbelasting per belastingjaar 2011 is niet mogelijk gebleken. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om verliesbeschikkingen voor de toepassing van bezwaar en beroep aan te merken als onderdeel van de belastingaanslag.

9. CFC-wetgeving in Japan

Tijdens het AO Winstbelasting multinationals op 14 januari 2010[6] heb ik toegezegd de Tweede Kamer nader te informeren over ontwikkelingen in de Japanse zogenoemde CFC-wetgeving. In essentie houden de Japanse “controlled foreign corporation (CFC) rules” het volgende in. Als een Japanse onderneming een belang in een buitenlands lichaam houdt, heft Japan belasting bij tot het eigen hogere winstbelastingtarief. Dat bijheffen doet Japan onder twee voorwaarden. Ten eerste moet het winstbelastingtarief in het land waar de dochteronderneming is gevestigd te laag zijn. In het verleden gold dat Japan de grens legde bij een winstbelastingtarief van 25%. Ten tweede heft Japan alleen bij als het de activiteiten van de dochtermaatschappij als niet voldoende actief beschouwt.
Tijdens voornoemd AO gaf ik aan dat ik er van op de hoogte was gesteld dat Japan overwoog de CFC-wetgeving aan te passen. Daarbij heb ik toen toegezegd de Tweede Kamer te zullen informeren als een wetsvoorstel in Japan zou zijn aangenomen. Inmiddels heeft Japan inderdaad de nationale CFC-regels enigszins aangepast. Die wijzigingen zijn in werking getreden op 1 april 2010. Met name is van belang dat Japan nu heeft vastgelegd dat de CFC-regels niet tot bijheffing leiden zolang het winstbelastingtarief in het land waar de dochteronderneming is gevestigd hoger is dan 20%.

10. Voortgang verdragsheronderhandelingen met betrekking tot afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten

Ten slotte zal ik in deze brief invulling geven aan de toezegging die ik heb gedaan tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel reparatie in verband met arresten van de Hoge Raad inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken op 2 juli 2009 Handelingen II, 2008/09, nr. 103, blz. 8205. Ik heb toegezegd uw Kamer jaarlijks op de hoogte te houden van de voortgang van de verdragsheronderhandelingen met betrekking tot afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten. Ten tijde van de parlementaire behandeling in de zomer van 2009 van het eerdergenoemde wetsvoorstel had Nederland nog 19 belastingverdragen met een exclusieve woonstaatheffing voor pensioenen en lijfrenten. In deze verdragen is voor afkoopsommen van reeds ingegane pensioenen en afkoopsommen van lijfrenten geen expliciete bronstaatheffing opgenomen. De behandeling van pensioenen en lijfrenten is aan de orde gesteld in diverse lopende verdragsonderhandelingen bijvoorbeeld in de gesprekken met Australië, Duitsland, Japan en Zwitserland. Het verdrag met Zwitserland is op 26 februari 2010 ondertekend. Op afzienbare termijn zal het verdrag ter goedkeuring aan uw Kamer worden aangeboden. Met Japan is in december 2009 op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt. Dit verdrag zal binnenkort worden ondertekend. Met diverse andere landen (bijvoorbeeld China, Singapore en Frankrijk) zijn contacten gelegd met het oog op mogelijke heronderhandelingen van de bestaande verdragen. In die heronderhandelingen zal deze problematiek uiteraard ook aan de orde worden gesteld.


Hoogachtend,
De Minister van Financiën,


mr. drs. J.C. de Jager


[1] Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 32.
[2] Kamerstukken II 2009/10, 31 066, nr. 87.
[3] De brief van de provincie Limburg van 16 maart 2010 betrof de gevolgen van de kostenstijging door toepassing van het hoge tarief voor shredderafval. Dit betreft restafval van bijvoorbeeld autowrakken en wit- en bruingoed dat overblijft na het versnijden in een shredderinstallatie en het afscheiden van de in het afval voorkomende metalen. De brief van de provincie Overijssel van 30 maart 2010 betrof de gevolgen van de kostenstijging door toepassing van het hoge tarief voor asbestafval.
[4] Kamerstukken II 2007/08, 31 205 en 31 206, nr. 58, blz. 51.
[5] Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 7, blz. 33-34.
[6] Kamerstukken II, 2009/10, 31 369, nr. 10, blz. 31.