Loonbelasting. Al of geen dienstbetrekking respectievelijk loon
De staatssecretaris laat weten af te zien van cassatieberoep in een procedure waarin het hof oordeelde dat geen sprake was van een gezagsverhouding en dus evenmin van een dienstbetrekking, respectievelijk loon. Hij licht zijn beslissing toe.
Belanghebbende (X bv) is op 1 september 1999 een consultancy-agreement aangegaan met Y bv, waarvan A de digra is. Ook voordien verrichtte A werkzaamheden voor X bv. Op 10 oktober 1999 brengt Y bv onder meer advisory services in rekening bij X bv. Het bedrag, € 70 507, ziet op de periode tot 1 oktober 1999. In geschil is of A in dienstbetrekking werkzaam is geweest bij X bv en of genoemd bedrag loon vormt.
Het hof komt tot de slotsom dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode tot 1 september 1999 een gezagsverhouding heeft bestaan tussen X bv en A. Het hof wijst erop dat Y bv in die tijd nog andere opdrachtgevers had en A een aanzienlijk gedeelte van zijn tijd aan werkzaamheden voor deze opdrachtgevers heeft besteed. Het hof acht verder aannemelijk dat de services (nagenoeg) volledig werkzaamheden betreffen die zijn verricht vóór de inwerkingtreding van de agreement op 1 september 1999. Of aan dit oordeel de gevolgen kunnen worden verbonden die het hof er aan verbindt, valt volgens de staatssecretaris te betwijfelen. Hij ziet echter toch af van cassatieberoep en licht deze beslissing toe.
Over de periode vanaf 1 oktober 1999 is een tweede naheffingsaanslag opgelegd. De staatssecretaris vraagt zich af of cassatie moet worden ingesteld vanwege het feit dat het hof geen oordeel geeft over de dienstbetrekking in september 1999. Het belang daarvan is echter beperkt nu het hof vaststelt dat de services (nagenoeg) volledig werkzaamheden betreffen die zijn verricht voor de inwerkingtreding van de agreement op 1 september 1999 en aan de maand september dus kennelijk slechts een bescheiden beloning kan worden toegerekend. Daar komt bij dat X gesteld heeft dat in 1999 niet alle in de agreement beschreven werkzaamheden zijn verricht. Kennelijk heeft de overeenkomst aanvankelijk slechts in beperkte mate gewerkt en wijken de omstandigheden in september slechts weinig af van de omstandigheden die voordien een rol speelden. De staatssecretaris geeft er daarom de voorkeur aan om in de hofuitspraak te berusten.
Toelichting staatssecretaris van 12 december 2007, nr. DGB 2007-5897, n.a.v. uitspraak Hof Amsterdam van 31 oktober 2007, 2006/00477, 1999, Lb 1964 2 en 10