Inkomstenbelasting: Bouwkundige levensduur monumentenwoning
De staatssecretaris heeft toegelicht waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de uitspraak waarin het hof de resterende levensduur van een monumentenpand uit 1767 in goede justitie vastgestelde op 100 jaar.
In 2000 kocht B een in 1767 gebouwde monumentenwoning. Voor 2001 nam zij voor de woning € 5 700 (3% van de aanschafprijs van de opstal ad € 190 000) aan afschrijving in aanmerking. De inspecteur heeft hiervan slechts een deel (euro 555) geaccepteerd.
Het hof ging uit van een – na de aanschaf – geschatte bouwkundige levensduur van de opstal van 50 jaar en een restwaarde van de opstal van nihil, en berekent de afschrijving op (2% van € 190 000 =) € 3 800. De Hoge Raad (op 14 september 2007, nr. 43.434), casseerde de uitspraak echter wegens een motiveringsgebrek en verwees de zaak. In de verwijzingsprocedure is nog in geschil de bouwkundige levensduur van de monumentenwoning, vanaf het tijdstip van B's aanschaf. B verdedigde 30 jaar, de inspecteur 343 jaar.
Het verwijzingshof acht beide standpunten niet houdbaar en hakt in goede justitie de knoop door. Een resterende bouwkundige levensduur van 100 jaar wordt als redelijk gezien, zodat B € 1 900 (1% van € 190 000) als afschrijving in aanmerking kan nemen.
De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik
Toelichting staatssecretaris van 26 mei 2008, nr. DGB 2008-2314, n.a.v. uitspraak Hof Arnhem van 16 april 2008, 2007/00469, 2001, Wet IB 2001 6:31