Algemene wet bestuursrecht: Naheffingsaanslag niet op juiste wijze bekendgemaakt
De staatssecretaris licht toe waarom hij afziet van (sprong) cassatieberoep tegen het oordeel van de rechtbank dat de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze bekend is gemaakt.
Belanghebbende (firma X) maakt op 1 november 2004 bezwaar tegen de op 31 augustus 2004 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting. In geschil is of het besluit om die aanslag op te leggen op de juiste wijze is bekendgemaakt. In het bijzonder of de inspecteur dit besluit naar de (toenmalige) gemachtigde van X had moet sturen, dan wel of hij kon volstaan met toezending aan X. Daarbij kwam dat het adres van X onjuist was. Volgens de rechtbank is art. 6:17 Awb geschonden en er wordt geconcludeerd dat het besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt.
De staatssecretaris ziet af van het instellen van beroep in cassatie. In een toelichting laat hij weten de onderbouwing van het oordeel door de rechtbank niet helder te achten. Verder is het oordeel dat art. 6:17 Awb is geschonden, onjuist. Aangezien het gaat om het opleggen van de naheffingsaanslag, kan die bepaling geen rol spelen. De staatssecretaris constateert dat een aantal vragen niet beantwoord wordt terwijl over de uitkomst ervan onzekerheid bestaat. Gelet op die onzekerheden en op het feit dat de zaak, voor de boetebeschikking, toch al opnieuw moet worden beoordeeld, acht de staatssecretaris het niet opportuun om de zaak aan de Hoge Raad voor te leggen. Hij berust dan ook in de uitspraak waarin de inspecteur wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 1 november 2004.
Toelichting staatssecretaris van 22 januari 2008, nr. DGB 2008-54, n.a.v. uitspraak Rechtbank Haarlem van 14 december 2007, 2006/01812, Awb 6:17