Inkomstenbelasting. Niet marktconforme huurprijs niet meer vanuit onderneming genoten?
De staatssecretaris laat weten het oneens te zijn met de hofuitspraak over de gevolgen van een niet marktconforme huur voor een aan een derde verhuurd bedrijfspand. Hij licht toe waarom hij zijn cassatieberoep desondanks heeft ingetrokken.
B dreef met zijn echtgenote in de vorm van een firma een onderneming waarvan de activiteiten onder meer bestonden uit de verkoop en revisie van (onderdelen) van remsystemen voor auto’s. Per 31 december 2001 is de onderneming en met ingang van 1 januari 2002 is de onderneming overgenomen door X bv.
De activiteiten van de onderneming vonden plaats in een bedrijfspand. In verband met de staking is dit pand overgebracht naar privé. B en zijn echtgenote hebben het pand na de staking verhuurd aan X bv. In geschil is onder meer of de inspecteur terecht heeft nagevorderd nu hij van oordeel is dat het bedrijfspand voor een te lage waarde is overgegaan naar het privé-vermogen.
Nadat het hof had overwogen hoe die waarde naar zijn oordeel moest worden bepaald, stelde het verder vast dat de overeengekomen huur van het bedrijfspand niet marktconform was, doch hoger. Het hof oordeelde dat de verhuur heeft plaatsgevonden na de staking van de onderneming en dat de onroerende zaak dan dus tot het privévermogen behoort. De verhuur geschiedt volgens het hof niet vanuit de onderneming. Daarom wordt geoordeeld dat het voordeel uit de hoge huur geheel tot de privésfeer behoort.
In zijn cassatieberoepschrift stelt de staatssecretaris dat hij het oneens met het hof dat de verhuur plaatsvond na de staking en de onroerende zaak dus tot het privévermogen behoort. De staatssecretaris gaat in zijn toelichting in op het hofoordeel en concludeert dat dit onbegrijpelijk is. Volgens hem behoort het voordeel uit de hoge huur wel degelijk tot de stakingswinst. Toch ziet hij af van het doorzetten van deze zaak omdat er geen belang aanwezig is.
Toelichting staatssecretaris van 2 februari 2010 nr. DGB 2009-6706 op intrekking cassatieberoep inzake lopende procedure Hoge Raad nr. 2009/05121 n.a.v. uitspraak Hof Den Haag van 3 november 2009 , 2007/00471, 2001, Ib 1964 7 en 8