AWR/BPM: correctie op aangifte BPM kan alleen via naheffingsaanslag
De staatssecretaris heeft toegelicht waarom hij zijn cassatieberoep in deze zaak heeft ingetrokken. Volgens het hof bestaat er geen ruimte voor de inspecteur om al voordat de belasting op aangifte is voldaan een correctie op de aangifte aan te brengen.
Met een beroep op de tegenbewijsregeling (CPP2006/788M) deed firma X aangifte BPM door middel van een taxatierapport van de door haar verschuldigde belasting ter zake van invoer van een uit België afkomstige personenauto. De douane liet vervolgens een hertaxatie uitvoeren naar aanleiding waarvan de aangifte is gecorrigeerd. X heeft het door de douane berekende bedrag aan BPM betaald. In geschil is onder meer of die correctie terecht is.
Volgens het hof kan de inspecteur, indien hij de hoogte van de op aangifte voldane belasting betwist, de te weinig betaalde belasting naheffen op grond van art. 20 AWR. Er bestaat in het wettelijk systeem echter geen ruimte voor de inspecteur om (reeds voordat de belasting op aangifte is voldaan) een correctie op de aangifte aan te brengen. Het hof oordeelt dat de door de inspecteur geplaatste streep door het bedrag dat X in het aangiftebiljet had vermeld bij 'te betalen BPM' en de daarbij vermelde opmerking 'taxatie + taxatierapport' niet als een naheffingsaanslag kan worden opgevat. Evenmin kan de door de inspecteur aangebrachte correctie worden aangemerkt als een verbetering door X van de eigen aangifte.
Het bedrag van de correctie dat X bovenop het bedrag vermeld op de aangifte heeft voldaan, beschouwt het hof als onverschuldigd betaald. Naar aanleiding daarvan rees de vraag of X naar de civiele rechter moest worden verwijzen. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De onderhavige situatie wordt door het hof namelijk op één lijn gesteld met die van art. 26, lid 2, AWR, nu de aard van de door de inspecteur afgedwongen voldoening of afdracht zich daartegen niet verzet.
De staatssecretaris heeft het ingestelde cassatieberoep ingetrokken. Ter toelichting merkt hij op dat hij de opvatting van het hof dat met 'verschuldigde BPM' is bedoeld het op 'aangifte aangegeven bedrag aan BPM', niet deelt. Verder vraagt hij zich af of het oordeel over de reikwijdte van art. 49, lid 1, sub b Wegenverkeerswet wel tot de bevoegdheid behoort van de fiscale rechter. Toch ziet hij uiteindelijk af van cassatie. Dit omdat hij het eens is met het oordeel dat het door de inspecteur eigenhandig doorvoeren van een correctie van de aangifte niet correct is. De inspecteur moet het volgens hem meer verschuldigde BPM formaliseren door het opleggen van een naheffingsaanslag.
Toelichting staatssecretaris bij intrekking cassatieberoep van 3 augustus 2009 nr. DGB 2009-3910 n.a.v. uitspraak Hof Den Bosch van 29 mei 2009, 2008/00219, Awr 20 en 26