De positie van de fiets binnen de werkkostenregeling

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Datum 25 juni 2010
Betreft AO fiets en werkkostenregeling

Ons kenmerk
DB/2010/141 U
Uw brief (kenmerk)

Bijlagen

Geachte voorzitter,

Tijdens het AO Fietsen op 23 juni 2010 heeft uw Kamer gevraagd om een brief waarin een nadere uitleg wordt gegeven over de werkkostenregeling, en in het bijzonder wordt ingegaan op de positie van de fiets binnen die regeling. In deze brief wordt op dit verzoek ingegaan en zal ik toelichten dat onder de werkkostenregeling het onder zeer gunstige voorwaarden verstrekken of vergoeden van een fiets door de werkgever nog steeds mogelijk is en dat dit zelfs administratief eenvoudiger wordt voor de werkgever.

Met ingang van 1 januari 2011 wordt in de loonbelasting de werkkostenregeling ingevoerd . Diverse bestaande fiscale regelingen, waaronder de bedrijfsfietsenregeling, komen onder een algemeen forfait op bedrijfsniveau. Tot een maximum van 1,4% van de totale fiscale loonsom kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen waarover geen belasting hoeft te worden betaald. Hiervoor gelden geen verdere voorwaarden anders dan de gebruikelijkheidstoets. De werkgever mag binnen het forfait dus zelf bepalen in hoeverre hij zaken onbelast wil vergoeden of verstrekken aan zijn werknemers. De werkkostenregeling kent overigens ook enkele laag of op nihil gewaardeerde voorzieningen die in overwegende mate gerelateerd zijn aan de werkplek. Binnen de werkkostenregeling is er een beperkt aantal gerichte vrijstellingen. Deze gerichte vrijstellingen gaan niet ten koste van het forfait van 1,4%. De gerichte vrijstellingen zijn bedoeld voor de belangrijkste zakelijke kosten, met de bijbehorende normeringen en beperkingen. Een van de gerichte vrijstellingen betreft de vergoeding van € 0,19 per zakelijke kilometer, waaronder woon-werkverkeer, welke ook geldt ter zake van reizen afgelegd met de fiets.

Voor zover het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen het forfait van 1,4% van de totale loonsom overschrijdt en daar geen gerichte vrijstelling voor geldt, komt de belasting over het meerdere voor rekening van de werkgever door middel van een eindheffing van 80%. Bij de vaststelling van dit tarief is rekening gehouden met het gegeven dat de werkgever de loonbelasting over die belaste vergoeding voor zijn rekening neemt (in de vorm van een eindheffing). Hier is dus de facto sprake van belastingheffing naar een gemiddeld tarief van ongeveer 44% over het gebruteerde loon. Dit is een benadering van het tarief dat de werknemer gemiddeld genomen verschuldigd zou zijn geweest over het loon indien de belasting op het loon zou zijn ingehouden. Het eindheffingstarief van 80% is op dezelfde wijze een benadering van het gemiddelde eindheffingstarief dat verschuldigd zou zijn indien zou worden uitgegaan van de thans binnen de eindheffing geldende tarieven, die oplopen tot 108,3%.
Kort gezegd komt het erop neer dat de door de werkgever aangewezen vergoedingen en verstrekkingen tot het forfait van 1,4% onbelast zijn en wanneer het maximum van het forfait is bereikt, alle volgende vergoedingen, voor zover niet onder een gerichte vrijstelling vallend, belast dienen te worden.

Tot en met 2013 bestaan de werkkostenregeling en de huidige regelingen van vrije vergoedingen en verstrekkingen naast elkaar. Werkgevers kunnen zelf kiezen of zij tot 2014 gebruik maken van de werkkostenregeling of dat zij nog de huidige regelingen toepassen. De werkkostenregeling zal worden geëvalueerd. Hierbij zal worden gekeken naar de hoogte van het forfait ten opzichte van de lastenneutraliteit. Ik heb reeds bij de parlementaire behandeling van de regeling toegezegd dat bij de evaluatie meer specifiek zal worden ingegaan op de fiets.

Overigens gaan er nu reeds - vooruitlopend op die evaluatie - geluiden op om de vergoeding of verstrekking van een fiets over te hevelen van het algemeen forfait naar een gerichte vrijstelling om zo het fietsgebruik te stimuleren. Los van de vraag of werkgevers en werknemers zich vooral zullen laten leiden door een fiscale stimuleringsmaatregel om een fiets aan te schaffen, zou een dergelijke gerichte vrijstelling - als het al iets stimuleert - alleen de aanschaf en niet het gebruik van die fiets stimuleren, terwijl de nieuwe regeling juist het gebruik van de fiets stimuleert. Dit was ook wat het kabinet en het parlement in 2009 voor ogen hadden om te stimuleren: het gebruik van de fiets naar de zaak en niet uitsluitend de fietsverkoop. Aan het onderbrengen van stimuleringsmaatregelen bij de gerichte vrijstellingen naast het algemeen forfait kleven bezwaren. De gerichte vrijstellingen zijn bedoeld voor de belangrijkste zakelijke kosten en niet voor vergoedingen/verstrekkingen met een duidelijk beloningskarakter zoals een fiets. Een gerichte vrijstelling voor de vergoeding of verstrekking van een fiets zou gezien de beoogde budgetneutraliteit bovendien een verlaging van het forfait betekenen van 1,4% naar 1,3% of lager. Ook zou zo’n gerichte vrijstelling bij de oude voorwaarden tot € 9 mln minder reductie van de administratieve lasten leiden.

In dit kader wil ik benadrukken dat de fiets van de zaak met de komst van de werkkostenregeling fiscaal nog steeds zeer voordelig is. Door de werkkostenregeling wordt het zelfs eenvoudiger om een fiets zonder fiscale consequenties te vergoeden of te verstrekken. Voor de fiets geldt momenteel een onbelast bedrag van maximaal € 749 (bij een duurdere fiets is het meerdere belast), een apart bedrag voor accessoires van € 82, geen maximum voor de fietsverzekering en de eis dat op minimaal 50% van de woon-werkverkeerdagen wordt gefietst en er de voorgaande twee jaar geen fiets is vergoed of verstrekt. Deze voor de werkgevers en werknemers ingewikkelde, en voor de Belastingdienst moeilijk te controleren, eisen komen onder de werkkostenregeling allemaal te vervallen. Het staat werkgevers dan bijvoorbeeld vrij om werknemers een duurdere (elektrische) fiets te vergoeden of verstrekken zonder dat dit - ingeval de forfaitaire ruimte althans niet wordt overschreden - tot belastingheffing leidt. Uiteraard kan een werkgever ook onder de werkkostenregeling een bestaande cafetaria-regeling continueren. Veelal worden dergelijke regelingen in het collectief arbeidsvoorwaardenoverleg overeengekomen. Voor zover de forfaitaire ruimte niet met andere vergoedingen en verstrekkingen wordt gevuld, leidt de voortzetting van de regeling niet tot fiscale consequenties. Bovendien blijft het voor werkgevers mogelijk om het werkelijke gebruik van de fiets direct te bevorderen door - in aanvulling op de verstrekking of vergoeding van de fiets binnen de forfaitaire ruimte - hun werknemers € 0,19 per zakelijke fietskilometer, waaronder woonwerkverkeer, onbelast te verstrekken.

Hieraan wil ik toevoegen dat de fiets in de werkkostenregeling uitvoerig in oktober en november 2009 aan de orde is geweest tijdens de beraadslagingen van de Tweede Kamer en dat het parlement heeft ingestemd met het wetsvoorstel. Wel is er op verzoek van de Kamer een mogelijkheid geschapen tot uitbreiding van de fietsregeling om onbelast een renteloze lening voor de fiets te verstrekken, waarbij de vergoeding van € 0,19 per kilometer gebruikt kan worden voor de aflossing. Dit stimuleert dan het echte gebruik van de fiets.

Ik benadruk verder nog eens dat werkgevers nog drie jaar de volledige keuze hebben tussen beide systemen. Pas tegen het aflopen van die 3-jaarstermijn kunnen wij zeggen of er knelpunten zijn. Hierop hoeven en moeten wij nog niet vooruitlopen.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager