Eerste Kamer stemt in met mogelijkheid Nederlanderschap voor latente Nederlanders
Vandaag heeft de Eerste Kamer ingestemd met een voorstel van Minister Hirsch Ballin tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat onder meer een regeling treft voor zogenaamde latente Nederlanders. Kinderen die vóór 1985 uit een Nederlandse moeder zijn geboren, maar het Nederlanderschap niet via de moeder hebben verkregen, kunnen daarmee alsnog het Nederlanderschap verkrijgen.
Daarnaast komt er een verdere beperking van de meervoudige nationaliteit in situaties waarin de oorspronkelijke nationaliteit in het dagelijks leven geen rol meer speelt. Verder regelt het voorstel de mogelijkheid om het Nederlanderschap in te trekken na een strafrechtelijke veroordeling voor een delict, waarbij de essentiële belangen van het Koninkrijk ernstig zijn geschaad. Ongeacht de huidige woonplaats - dus ook op de Nederlandse Antillen en Aruba- wordt de beheersing van het Nederlands een voorwaarde om Nederlander te kunnen worden.
De kwestie van latente Nederlanders betreft een groep die voor 1985 geboren is uit een Nederlandse moeder, maar die zelf geen Nederlander is, omdat in die tijd het Nederlanderschap alleen door de vader kon worden doorgegeven. Sinds 1985 wordt iemand ook Nederlander als hij geboren is uit een Nederlandse moeder en een buitenlandse vader. Hoewel er in die tijd een overgangsregeling was voor deze groep, maakte niet iedereen hiervan gebruik. In de nieuwe wet wordt geregeld dat wie vóór 1985 geboren is uit een Nederlandse moeder alsnog kan opteren voor het Nederlanderschap. Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat mannen en vrouwen in het nationaliteitsrecht volledig gelijkgesteld worden.
Bij vrijwillige verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie blijft het vereiste om afstand te nemen van de niet-Nederlandse nationaliteit het uitgangspunt. Eén uitzondering op de afstandseis wordt in de nieuwe wet geschrapt: meerderjarigen die een deel van hun jeugd in het Koninkrijk hebben doorgebracht, zullen in de toekomst afstand moeten doen van hun niet-Nederlandse nationaliteit bij de verkrijging van het Nederlanderschap. De reden hiervoor is dat het Koninkrijk het staatsverband is, waarmee zij het nauwst zijn verbonden. De andere nationaliteit zal in het dagelijks leven geen juridische rol van betekenis meer spelen. Door de afstandseis wordt hun juridische positie verhelderd. Zowel de belangen van de samenleving, als de belangen van de burger worden daarmee gediend. Dit geldt ook voor een groep migranten van de tweede generatie. Zij kunnen het Nederlanderschap verkrijgen door optie. De tweede-generatie migrant die sinds zijn vierde jaar in het Koninkrijk verblijft, zal op grond van de nieuwe wet ook afstand moeten doen van zijn niet-Nederlandse nationaliteit. .
De nieuwe wet regelt ook de mogelijkheid om het Nederlanderschap in te trekken van diegene die onherroepelijk veroordeeld is voor een misdrijf dat de essentiële belangen van de staat ernstig heeft geschaad. Hierbij kan gedacht worden aan terroristische misdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en bijvoorbeeld misdrijven tegen de veiligheid van de staat, waarop een gevangenisstraf van tenminste 8 jaar staat. De Minister van Justitie is bevoegd om in die gevallen waarin hier sprake van is te beslissen tot intrekking van het Nederlanderschap.